De paniekstoornis, fobieën en gegeneraliseerde angst

39 belangrijke vragen over De paniekstoornis, fobieën en gegeneraliseerde angst

Omschrijf de kenmerken van een paniekstoornis met agorafobie

Hartkloppingen, druk op de borst, duizeligheid, angst om gek te worden, angst om paniekaanvallen te krijgen, opvliegers, transpireren etc. 

Mensen hebben ooit een ervaring gehad waarin ze in paniek raakte. Zij koppelen die paniek aan een situatie en gaan die situatie vermijden. 

In de psychologische literatuur is angst een verzamelnaam; er worden verschillende aspecten aan onderscheiden. Welke vier aspecten zijn dit?

  1. Het subjectieve gevoel - de drang om te vluchten en soms ook gevoelens van paniek.
  2. Inhoud van gedachten veranderen - mensen die angstig zijn, houden zich bezig met een dreigend gevaar en concentreren zich op mogelijkheden het gevaar te ontwijken of het hoofd te bieden.
  3. Lichamelijke veranderingen - toename van de zweetsecretie, versnelling polsslag, verhoogde bloeddruk, versnelde ademhaling en een verwijding van de pupillen.
  4. Motorische activiteit - mensen die angstig zijn, ondernemen dikwijls iets: ze lopen weg, roepen om hulp, of houden zich schuil.

Omschrijf kenmerken van een specifieke fobie en welke 4 typen zijn er?

Er is sprake van irrationele angst ten opzichte van 1 situatie of object. Bij blootstelling aan de situatie of het object treedt er een directe angstreactie op. 

Diertype: angst voor spinnen, muizen etc. 
Natuurtype: angst voor hoogten, onweer etc. 
Bloed-injectie-verwondingstype: angst bij het zien van bloed, letsel of het krijgen van een medische ingreep bijv. in het ziekenhuis of de tandarts
Situationeel type: bruggel, liften, autorijden gekoppeld aan een situatie 
overige type: angst die wordt opgeroepen door andere prikkels
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Angst bestaat uit verschillende meerdere componenten of 'responssystemen', maar deze hoeven niet allemaal tegelijkertijd aanwezig te zijn. Als dat wel zo is, en alle responssystemen tegelijkertijd geactiveerd zijn, dan spreken we van...? en als sommige systemen niet geactiveerd zijn, dan noemen we dit...?

  1. Alle systeem zijn geactiveerd: Concordantie.
  2. Als sommige systemen niet geactiveerd zijn: Discordant.

Omschrijf kenmerken van een sociale fobie

Er is sprake van angst in sociale situaties. Spreken in het openbaar, het middelpunt van de aandacht zijn, moeten presteren. De persoon ervaart veel lijden in deze situaties of vermijd ze. Het heeft consequenties voor het sociaal of beroepsmatig functioneren.

Wanneer iemand 'in het algemeen' angstig is, wordt angst niet beschouwd als een respons maar als een persoonlijkheidstrek. Hoe heet deze persoonlijkheidstrek? En wat is kenmerkend voor abnormale angst?

'trait-anxiety'.
Kenmerkend voor abnormale angst is dat de respons optreedt terwijl er objectief bezien geen gevaar dreigt of wanneer de intensiteit van de angst niet in verhouding staat met de ernst van de dreiging.

Noem enkele theorieën over angststoornissen/paniekstoornissen

Angst is een geconditioneerde stimulus die met de tweefactoren theorie (aanpakken van angst + aanpakken van vermijdingsgedrag) te behandelen is. 

Angst komt voort uit neuroticisme wat erfelijk is

Angst komt voort uit een verkeerde denkwijze en misinterpretaties. 

Angst kan een lichamelijke reactie veroorzaken, maar een lichamelijke reactie kan ook angst veroorzaken. Dit heeft te maken met het samenspel tussen de neurotransmitters GABA, serotonine en noradrenaline. Deze zijn te beïnvloeden met bijvoorbeeld benzodiazepinen. 

Wanneer is er sprake van een paniekstoornis met agorafobie?

Als patiënten publieke omgevingen gaan vermijden, omdat ze van daaruit niet snel en gemakkelijke kunnen ontsnappen als een aanval zich aandient of omdat het beschamend zou zijn als ze dat toch zouden doen. Ook mijden deze patiënten verlaten plaatsen, omdat daar geen hulp voorhanden is als zij worden aangevallen door een paniekaanval. Als een patiënt onverwachte paniekaanvallen heeft én dergelijke situaties vermijdt, is de diagnose 'paniekstoornis met agorafobie' van toepassing.

Wat kenmerkt een specifieke fobie?

Hevige, irrationele angst voor een welomschreven object of situatie. Met 'irrationeel' wordt hier bedoeld dat de angst en vermijding niet in verhouding staan tot de angst van de dreiging. Sommige mensen hebben een irrationele angst en vermijden objecten of situaties zonder dat ze er erg onder lijden of in hun dagelijks functioneren ernstig worden beperkt. In dat geval wordt niet gesproken van een 'specifiek fobie'.

Wat is er opvallend aan specifieke fobieën?

Ze hebben betrekking op een vrij beperkte aantal prikkels.  Fobieën voor onweer, grote hoogten, afgesloten ruimten, spinnen, muizen en katten komen veel voor. Fobische angst voor chocolade, pistolen, tandenborstels, eikenbladen of elektrische bedrading is hoogst zeldzaam. Dit zou te maken kunnen hebben met de evolutionaire basis. Maar het is ook denkbaar dat angst voor vb. slangen en spinnen door de omgeving wordt overgedragen en niet (alleen) door de genen: kinderen kunnen van anderen (en ouders) leren dat deze dieren gevaarlijk zijn.

Wanneer wordt de diagnose 'specifieke fobie' gesteld?

Alleen als de irrationele angst en het vermijdingsgedrag duidelijk lijden veroorzaken of het dagelijks functioneren ernstig belemmeren.  Personen met een specifieke fobie vertonen meestal geen andere psychische stoornissen.

Waar vrezen mensen met een sociale fobie (ook wel sociale-angstoornis genoemd) voor?

Situaties waarin ze mogelijk kritisch worden beoordeeld of met onbekende te maken krijgen. Sociaal-fobici zijn vooral bang dat anderen hen negatief zullen beoordelen vanwege de angstverschijnselen die ze vertonen, zoals:
  • blozen
  • trillen
  • transpireren

En vooral in situatie waarin zij mogelijk het middelpunt van de belangstelling worden, zoals spreken in het openbaar.

Wat houdt 'self-focussed attention'  in?

Sociaal-fobici letten in extreme mate op hoe zij zich moeten gedragen in contact met anderen en dit kan ernstig interfereren met de communicatie, die minder vloeiend en vanzelfsprekend verloopt.

Welke lichamelijke verschijnselen vertonen patiënten met een gegeneraliseerde-angstoornis naast zich  de hele tijd gespannen of gejaagd te voelen?

  • Vaak rusteloos
  • Snel vermoeid
  • Kunnen zich moeilijk concentreren
  • Zijn prikkelbaar
  • Hebben slaapklachten
  • Spannen onwillekeurig hun spieren

Wanneer kan een clinicus de diagnose voor een gegeneraliseerde-angststoornis overwegen?

Pas als de angst niet beperkt blijft tot specifieke situaties of thema's (zoals bij de specifieke fobie, de sociale fobie en de paniekstoornis) en niet samengaat met symptomen van een andere psychische stoornis (zoals depressie of wanen), kan de clinicus deze diagnose overwegen.

Veel depressieve patiënten hebben last van angstaanvallen en ontlopen gezelschap. Anderzijds hebben sociaal-fobici, paniekpatiënten en patiënten met een gegeneraliseerde angststoornis dikwijls ook depressieve kenmerken. De DSM-IV-TR maakt geen verschil tussen 'primaire' en 'secundaire' depressie. Wat wil dat zeggen?

Tussen depressies die zelf de kern vormen van de problemen van de patiënt, en depressies die een reactie zijn op andere problemen. In de klinische praktijk echter wordt dit onderscheid wel vaak gehanteerd. Dikwijls beginnen de psychische problemen met angst. Wanneer de depressie voorafging aan de angstproblemen, kan een clinicus de depressie als primair beschouwen.

Wat is de epidemiologie van de gegeneraliseerde-angststoornis?

  • Komt vaker voor bij vrouwen als mannen.
  • Meer dan de helft van de mensen met een gegeneraliseerde-angststoornis rapporteert dat ze in hun jeugd al angstig en zenuwachtig waren.
  • Er zijn aanwijzingen dat de gegeneraliseerde-angststoornis, anders dan de overige angstkornissen, het meest voorkomt onder oudere volwassen (vanaf middelbare leeftijd).
  • De jaarprevalentie van deze stoornis zou ongeveer 2 á 3 procent zijn.
  • De lifetimeprevalentie ruim 5 procent.
  • In Nederland blijkt de stoornis minder vaak te komen dan in de VS.

Wat is de visie van Sigmund Freud, de grondlegger van de psychoanalyse, over angststoornissen?

Freud maakte een onderscheid tussen realistische angst, die optreedt bij confrontatie met een daadwerkelijke dreiging, en neurotische angst, die geen reactie is op externe dreiging maar ontstaat wanneer de afweer van onaanvaardbare onbewuste impulsen dreigt te falen.

Fobici, aldus Freud, maken vooral gebruik van de afweermechanismen 'verdringing' en 'verplaatsing'. Wat houden deze afweermechanismen in?

  • Bij verdringing worden impulsen uit het bewustzijn gehouden. Fobici weten niet dat het instinctieve impulsen zijn die de angst veroorzaken, zij voelen slechts angst.
  • Verplaatsing of verschuiving houdt in dat de impuls niet kan worden bevredigd door hem te richten op het oorspronkelijke object en daarom wordt verplaatst naar een ander object.

Een fobie kan volgens Freud op twee verschillende manieren ontstaan. Welke twee zijn dit?

  1. Strenge bestraffing van een kind - Als ouders hun kind slaan wanneer het huilt uit dorst, steng straffen als het de eigen genitaliën betast of het in de broek doet - zou het angst worden voor de eigen instinctieve impulsen.
  2. Overbeschermende opvoeding - Het kind leert geen frustraties verdragen en bevrediging niet leert uit te stellen.

Waneer is er sprake van klassieke conditionering?

Vb. experiment van Pavlov : De honden hadden geleerd dat de CS (de toon) een voorspeller was van de UCS (het vlees) en reageerden met een CR (kwijl) op de CS.

De klassieke-conditioneringstheorie stelt dat onaangename of aversieve stimuli een rol spelen in het ontstaan van fobieën. Leg uit hoe.

Vb. experiment van Pavlov: Een rat in een kooi met een ijzeren vloer wordt door de onderzoeker onder stroom gezet (UCS). De rat springt dan op, de hartslag versnelt en de bloeddruk stijgt (UCR). Daarna wordt steeds voorafgaand aan de schok gedurende tien seconden een toon ten gehore gebracht. De rat leert na een aantal herhalingen dat de toon de schok voorspelt en reageert als angstig bij het van de toon. De toon fungeert hier als voorwaardelijke of geconditioneerde stimulus (CS). De opwinding bij het horen van de toon is een voorwaardelijke of geconditioneerde reactie (CR).

Wat suggereert de klassieke-conditioneringstheorie als het gaat om het ontstaan van fobieën?

Een CS wordt een voorspeller van een aversieve UCS. Het voortbestaan van fobieën wordt verklaard in termen van operante conditionering: het vermijdingsgedrag levert iets op: de fobicus voorkomt blootstelling aan de UCS.

Wanneer vindt er extinctie of uitdoving plaats van de klassieke conditionering?

VB. richel in de kooi van het dier wordt verwijderd. En aks ls de CS (bel) wordt aangeboden zonder UCS (elektrische schok) leert, in dit geval de rat, dat de CS-UCS-relatie niet meer intact is, en verdwijnt de CR (angst).

Waar gaan cognitieve theorieën over angststoornissen van uit?

De op zichzelf weinig opzienbarende stelling dat mensen niet geëmotioneerd worden door een gebeurtenis zelf, maar door de betekenis die ze aan die gebeurtenis verlenen. Toegepast op fobieën luidt deze theorie dat fobici de fobische stimuli misinterpreteren als voorbode van onheil.

De cognitieve opvatting over het ontstaan van een angststoornis is nauw verwant aan de leertheoretische model (klassieke conditionering), om welke wijze komen zij overeen?

De 'UCS'  waarover leertheoretici het hebben, en de 'gevreesde catastrofe' waarvan cognitief psychologen spreken, verwijzen naar hetzelfde fenomeen: waarneming van de fobische stimulus activeert de verwachting dat de persoon wordt bedreigd. Die verwachting van gevaar leidt vervolgens tot angst.

Met welke persoonlijkheidstrek zijn mensen kwetsbaarder voor het ontwikkelen van angststoornissen en depressie?

Neuroticisme (ook wel negatieve affectiviteit genoemd). Deze persoonlijkheidstrek bestaat uit de neiging negatief te denken over zichzelf, anderen en de wereld en uit de daarmee samenhangende neiging negatieve gevoelens te ervaren. Neuroticisme is voor een belangrijk deel erfelijk. Zij zijn per definitie geneigd tot negatieve interpretaties van zaken of gebeurtenissen. Deze mensen geven vergeleken met andere ook vaker negatieve misinterpretaties en zien de dingen als negatiever dan ze zijn.

Van angst en waargenomen dreiging is inmiddels bekend dat ze samengaan met twee vormen van selectieve informatieverwerking. Welke twee vormen zijn dit?

  1. Selectieve aandacht (attentiebias) - Angstige patiënten zijn geneigd de beperkte aandachtscapaciteit te richten op bronnen van waargenomen dreiging. Bij het selecteren van informatie voor verdere verwerking, wordt op die manier voorrang gegeven aan negatieve informatie.
  2. Selectieve interpretatie (interpretatiebias) - Angstige mensenleven de neiging bij (ambigue) gebeurtenissen of situaties die zowel een emotioneel neutrale als een negatieve interpretatie toelaten, de voorkeur te geven aan de negatieve interpretatie.

Welke instandhoudende factor versterkt de negatieve misinterpretaties en de ervaren van dreigingen bij angststoornissen?

Veiligheidsmaatregelen (bang oogcontact te maken, dus uit voorzorg blik afwenden) die angstpatiënten treffen om het gevaar af te wenden. Het resultaat is dat de angststoornis blijft voortbestaan.

De cognitieve theorie van paniek stelt dat lichamelijk sensaties en subjectieve angst niet zomaar samenhangen, maar dat de lichamelijke gewaarwordingen een oorzakelijk rol spelen bij het optreden van paniek. Hoe ziet dit eruit in een cognitieve model van een paniekaanval?

Tijdens een paniekaanval zou de patiënt aldus gevangen raken in een spiraal van lichamelijke sensaties -> catastrofale misinterpretatie -> waargenomen dreiging -> angst -> lichamelijke sensatie -> enzovoorts.

Wat is het cruciale verschil van een paniekstoornis en een fobie volgens het cognitieve model?

Dat fobische stimuli bij een onverwachte paniekaanval niet extern zijn maar intern: het zijn lichamelijke gevoelens die angst ontlokken.

Leg uit welke invloed noradrenaline heeft op het lichaam en angst. En met welke farmaca kan angst worden afgenomen?

Noradrenaline wordt aangetroffen in het centrale en perifere zenuwstelsel. Van de noradrenaline in het brein is 70 procent gelokaliseerd in een klein gebiedje in de hersenstam: de locus coeruleus. Bij het stimuleren van de locus coeruleus rapporteren proefpersonen subjectieve angst.
Langdurige behandeling met geneesmiddelen die aangrijpen op het noradrenerge systeem (de tricyclische antidepressiva) heeft een angstdempend effect, waarschijnlijk door receptor downregulatie: een afname van het aantal en mogelijk ook van de gevoeligheid van postsynaptische receptoren.

Leg uit welke invloed serotonine heeft op het lichaam en angst. En met welke farmaca kan angst worden afgenomen?

Serotonine concentreert zich vooral in een gebied iets boven de locus coeruleus, in de Raphe-kernen. Net zoals de locus coeruleus heeft deze kern vertakkingen naar veel andere gebieden in de hersensen.
Serotonerge geneesmiddelen zijn ook effectief bij bestrijding van angst, paniek en dwanggedachten. De meeste serotonerge geneesmiddelen remmen de afbraak van serotonine in de synapsspleet of verhinderen de heropname van deze transmitter, waardoor de hoeveelheid serotonine toeneemt.

Leg uit welke invloed GABA heeft op het lichaam en angst. En met welke farmaca kan angst worden afgenomen?

GABA is een inhebbende transmitter die de kans verkleint dat een zenuwcel wordt geactiveerd. Meer nog dan noradrenaline en serotonine wordt GABA in het gehele brein aangetroffen. De betrokkenheid van GABA bij angst is vooral gebleken uit farmacologische studies. Middelen die de (remmende) werking van GABA ondersteunen, zoals de benzodiazepinen, hebben een rustgevend en angstdempend effect. 

Wat is het verschil tussen 'exposure in vivo' en 'imaginaire exposure' van de exposuretherapie?

  • De blootstelling aan de fobie kan in het echt - in vivo - plaatsvinden.
  • De blootstelling kan in gedachte - imaginaire - plaatsvinden.


Bij de opkomst van de gedragstherapie kozen gedragstherapeuten vooral voor toepassing van imaginaire exposure. Tegenwoordig wordt de voorkeur gegeven aan exposure in vivo, omdat deze variant over het algemeen effectiever is, vooral bij patiënten met een specifieke fobie. 

Mocht het niet mogelijk zijn om exposure in vivo te realiseren is er ook de mogelijk om exposurebehandeling met behulp van 'visual reality' te gebruiken.

Een ander onderscheid tussen typen exposureprocedures betreft het verschil tussen 'flooding' en 'graduele exposure' . Wat is het verschil tussen deze twee typen van exposureprocedures?

  1. Graduele exposure - in overleg met de patiënt wordt een hiërarchie opgesteld van vreeswekkende stimuli en oefeningen die de patiënt moet doen. Onderaan de hiërarchie staan dan oefeningen met situaties die relatief weinig angst oproepen en bovenaan staan de moeilijkste exposure-opdrachten : geleidelijk blootstellen aan.
  2. Bij flooding - stelt de patiënt zich meteen aan het begin van de behandeling bloot aan de meest vreeswekkende situaties.

Welke effecten heeft exposuretherapie en bij welke angststoornis werkt deze het beste?

  • Zeker 90 procent van de mensen met een specifieke fobie is na exposuretherapie vrij van ernstige fobische klachten.
  • Ongeveer drie kwart van de agorafobie gaat sterk vooruit of heeft geen klachten meer.
  • Bij de specifieke fobie is exposure (in vivo) de behandeling van voorkeur.

Wat is moeilijk om te ontkrachten bij sociaal-fobici met de exposure-oefening? En welke therapieën zouden beter helpen?

De CS-UCS-relatie. Vb.  Als een sociaal-fobicus in het kader van een exposurebehandeling naar een café gaat en een praatje aanknoopt, bestaat er vaak nog ruimte voor twijfel over de vraag of andere cafébezoekers nu wel of niet negatief oordeelden over zijn gedrag. Expersuretherapie is bij sociaal-fobici ongeveer even effectief als andere (cognitief-)gedragstherapeutische interventies of combinaties daarvan, zoals cognitieve herstructurering, sociale-vaardigheidstraining en taakconcentratietraining (waarbij patiënten hun aandacht op een taak leren richten in plaats van op de eigen lichamelijke reacties zoals trillen en zweten). 

Wat zijn de effecten van cognitieve therapie bij patiënten met spontane paniekaanvallen?

  • 80 á 90 procent van de patiënten heeft na 8 á 15 zittingen geen enkele paniekaanval meer.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo