Zelftoets biologische benadering van psychologie
11 belangrijke vragen over Zelftoets biologische benadering van psychologie
Tweelingstudies naar angststoornissen leveren sterke aanwijzingen op dat bij deze stoornissen sprake is van:
a-genetische factoren die predisponeren tot een algemene neurotische aanleg
b-afwijkingen in de lange variant van het 5HTT-gen
c-een genetische aanleg op het niveau van specifieke angstsyndromen
d-afwijkingen in genen die gelokaliseerd zijn op de chromosomen 6 en 11
Een zogenoemd pseudodepressief syndroom, waarbij de patient initiatiefverlies en affectieve vervlakking vertoont en zich terugtrekt uit sociale situaties, ontwikkeld zich door:
a- leasies in de hersenstam
b- een lage clozapinespiegel
c-leasies in de frontaalkwab
d-overactivatie van het limbisch systeem
Uit psychofysiologisch onderzoek naar patiënten met schizofrenie komt naar voren dat het ontbreken van een huidgeleidingsreactie vooral naar voorkomt bij patiënten die:
a-aanmerkelijk vooruitgaan door antipsychsotische medicatie
b-na ontslag uit een psychiatrisch ziekenhuis een gunstige sociale carrière hebben
c-erg veel last hebben van wanen en hallucinaties
d-met name 'negatieve symptomen vertonen
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Elektroconvulsietherapie (ECT) wordt tegenwoordig vooral toegepast als andere behandelingsvormen niet blijken te werken bij:
a-patienten met het syndroom van Gilles de la Tourette of ernstige dwangstoornissen
b-chronische psychiatrische Patienten met paniekstoornissen
c-zeer angstige patiënten met schizofrenie die abnormaliteiten in het EEG vertonen
d-patienten met ernstige stemmingsstoornissen
Een probleem dat zowel het onderzoek naar de rol van neurotransmitters bij psychiatrische stoornissen als het onderzoek naar psychofysiologische 'markers' parten speelt is dat:
a-de onderzochte processen moeilijk meetbaar zijn in experimenteel onderzoek
b-moeilijk is ast te stellen of de geconstateerde afwijkingen een oorzakelijke factor vormen
c-de geconstateerde afwijkingen gerelateerd zijn aan op zichzelf staande syndromen
d-de onderzoeksbevindingen moeilijk te interpreteren zijn door de invloed van genetische factoren.
Beschadiging of inactivatie van de linkerhemisfeer - bijvoorbeeld door een hersenbloeding of door toediening van een barbituraat - leidt er vaak toe dat patiënten:
a-een onverschillige houding ontwikkelen.
b-agressief gedrag gaan vertonen.
c-last krijgen van hevig angstaanvallen.
d-een depressieve grondstemming ontwikkelen.
De resultaten naar de relatie tussen neurotransmitterafwijkingen en psychische stoornissen maken aannemelijk dat verstoringen in de neurotransmitterhuishouding
a-gerelateerd zijn aan herkenbare en op zichzelf staande psychopathologische syndromen.
b-gerelateerd zijn aan symptomen die bij tal van psychopathologische syndromen kunnen optreden.
c-niet de oorzaak van psychopathologie zijn, maar als een begeleidingsverschijnsel van psychopathologische stoornissen moeten worden beschouwd.
d-niet als een begeleidingsverschijnsel van psychopathologie moeten worden beschouwd, maar de oorzaak van psychopathologische stoornissen vormen.
De ‘preparedness’ -theorie over fobieën stelt dat de angst en het vermijdingsgedrag van fobici:
a - het gevolg zijn van een genetisch verankerde afwijking die gelokaliseerd is op chromosoom 11.
b -het gevolg zijn van de interactie tussen omgevingsfactoren en een aangeboren afwijking in een van de kernstructuren van het limbisch systeem.
c -weliswaar uitingen zijn van afwijkend gedrag, maar toch adaptieve neveneffecten hebben, bijvoorbeeld doordat ze empathie bij anderen oproepen.
d -vroeger in de evolutie ooit een voordeel hebben opgeleverd, maar door veranderingen in de omgeving nu eerder nadelig zijn geworden.
Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen over hypothesen over de rol van neurotransmitters bij psychische stoornissen.
I-Volgens de dopaminehypothese leidt een tekort aan dopamine tot symptomen van schizofrenie, met name hallucinaties en wanen.
II-Volgens de monoaminehypothese ontstaat depressie door een tekort aan serotonine en/of een overmaat aan noradrenaline.
a-I en II zijn juist.
b-Alleen I is juist.
c-Alleen II is juist.
d-I en II zijn onjuist.
Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen:
1 Onderzoek heeft aangetoond dat mensen met een genetische kwetsbaarheid voor depressie, meer kans hebben om als reactie op een stressvolle gebeurtenis depressief te worden dan mensen zonder deze kwetsbaarheid. Dit fenomeen noemen we genomgevingscorrelatie.
2 Onderzoek heeft aangetoond dat de genetische predispositie tot “impulsiviteit” van invloed is op het krijgen van auto-ongelukken. Dit fenomeen noemen we genomgevingsinteractie.
a- I en II zijn juist.
b- Alleen I is juist.
c- Alleen II is juist.
d- I en II zijn onjuist.
Een evident probleem bij evolutiebiologische verklaringen van psychische stoornissen is dat ze:
a- alleen betrekking hebben op relatief eenvoudige vormen van psychopathologie, zoals fobieën.
b- geen bijdrage kunnen leveren aan de theorievorming over psychopathologie.
c- strijdig zijn met bevindingen uit antropologisch onderzoek.
d- moeilijk in experimenteel onderzoek kunnen worden getoetst
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden