Merkenrecht - Inhoud en omvang van het recht - Algemeen

3 belangrijke vragen over Merkenrecht - Inhoud en omvang van het recht - Algemeen

Welke bevoegdheid geeft art. 2.20 lid 1 BVIE aan de houder?

Het uitsluitend recht op een merk dat betekent in de hoofdzaak een ander iets te doen verbieden. Dit 'iets' is: het gebruiken van een overeenstemmend merk of teken onder de omstandigheid die in art. 2.20 BVIE zijn vermeld. Ook kan de houder gebruik maken van het gemene recht zoals art. 6:162 BW.

Wat bepaalt art. 2.19 lid 1 BVIE?

Dat niemand, welke vordering hij ook instelt, in rechte bescherming kan inroepen voor eenmerk in de zin van art. 2.1 BVIE, tenzij hij dit merk op regelmatige wijze heeft gedeponeerd en zonodig de inschrijving heeft vernieuwd.

Wie heeft de bevoegdheid om ter zake een merkinbreuk op te treden?

Alleen de merkhouder of een licentiehouder met een volmacht (namens de merkhouder).
Behalve de vordering van art. 2.20 BVIE kan de merkhouder ook als belanghebbende de in art. 2.28 BVIE geregelde vordering tot nietigheidverklaring van een merkrecht instellen. Alleen de criteria en de resultaten zijn niet dezelfde. De beide vorderingen kunnen gecombineerd worden ingesteld, indien zowel een verbodsgrond als een nietigheidsgrond aanwezig is. In dat geval zal het bij de verbodsvordering gaan om het merk zoals dat daadwerkelijk wordt gebruikt en bij de nietigheidsactie om het merk zoals het is ingeschreven.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo