Samenvatting: Leerdoelen
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Leerdoelen
-
1 De student kan uitleggen hoe cellulaire membranen zijn opgebouwd en hoe ze zodoende hun functie kunnen uitoefenen.
Dit is een preview. Er zijn 4 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
kan beschrijven hoe de lipide bilaag is opgebouwd.
De lipide bilaag bestaat uit twee rijden lipiden die met de hydrofobe staarten naar elkaar toe liggen en de hydrofiele koppen naar de buitenkant. -
kan beschrijven hoe een fosfolipide is opgebouwd.
Heeft een polaire kopgroep, polaire fosfaatgroep, polaire glycerol groep en een apolaire vetzuurstaart. 1 van deze vetzuren heeft een cis-dubbele binding en heeft daardoor een knik. -
kan beschrijven hoe de prokaryote celmembraan verschilt van de eukaryote celmembraan.
Het membraan van eukaryoten kan uit veel verschillende fosfolipiden bestaan en dat van prokaryoten niet. Eukaryoten hebben wel cholesterol in het membraan en prokaryoten niet. -
kan beargumenten welke zeep gebruikt moet worden om eiwitten uit membranen te isoleren.
Zeep kan de hydrofobe interacties verstoren. Ionische detergentia (SDS) kunnen de meest lastig opgeloste eiwitten uit de membraan halen maar zorgen er daardoor ook voor dat deze gedenatureerd worden. De niet-ionische detergentia (Triton X-100) doen dat niet, ze laten het eiwit in de oorspronkelijke vorm zodat functie bestudeerd kan worden. -
2 De student kan de werkingsmechanismen van passief- en actief transport beschrijven.
Dit is een preview. Er zijn 7 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2
Laat hier meer flashcards zien -
kan uitleggen hoe ATP-gedreven transportkanalen werken.
- P-type pompen hydrolyseren en binden een fosfaat aan de transporter. Door de conformatieverandering kan deze transporter ionen binden en over de membraan transporteren.
- ABC-transporters zien er totaal anders uit dan P-type pompen en verplaatsen vooral kleine moleculen. Ze gebruiken 2 ATP maar fosforyleren het eiwit NIET.
- V-type pompen zien eruit als turbines en pompen protonen (H+) over het membraan waarbij ATP verbruikt wordt. Is het tegenovergestelde van de F-type ATP synthase.
-
3 De student kan uitleggen op welke wijze cellen op verschillende afstanden onderling kunnen communiceren waarbij ingegaan wordt op de rol van de verschillende receptoren en van signaalmoleculen zoals second messengers in de transductie van signalen.
Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3
Laat hier meer flashcards zien -
kan beschrijven wat contact-afhankelijke, paracriene, synaptische en endocriene signalen zijn.
- Bij contact-afhankelijke signalen (autocriene) komen de membranen met elkaar in contact om een signaal door te geven. Dit wordt gedaan mbv een membraangebonden signaalmolecuul, een receptor.
- Paracriene signalering is om signaal aan cellen in de buurt te geven via locale mediators bv. Ontstekingen.
- Synaptische signalering geven cellen in de buurt signalen via neuronen/synapsen mbv neurotransmitters. Dit kan over een grote afstand werken, bijv. van de hersenen naar de tenen.
- Endocriene signalering gaat via de bloedstroom mbv. hormonen naar cellen verder weg.
-
kan uitleggen wat positieve en negatieve feedback inhoudt en hoe dit de snelheid en intensiteit van een reactie beïnvloedt.
Bij positieve feedbackloops stimuleert de respons de pathway voor aanmaak van nog meer respons. Bij negatieve feedbackloops inhibeert de respons de aanmaak van nog meer respons. -
4 De student kan de rol van transiënte post-translationele modificaties in transductie van signalen en de regulatie van de cell cyclus beschrijven en de rol uitleggen van deficiënties in de cel cyclus bij het ontstaan van ongecontroleerde celdeling.
Dit is een preview. Er zijn 2 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 4
Laat hier meer flashcards zien -
kan de verschillende fasen van de mitose benoemen en de belangrijkste fasen in elke cyclus benoemen.
Mitose: profase > prometafase > metafase > anafase > telofase G1, S en G2 fase vormen de interfase.
In G1 en G2 monitort de cel of de condities binnen en buiten de cel goed zijn om voort te gaan met de volgende fase. Anafase is de belangrijkste controle. -
kan beschrijven hoe de celdeling door interne factoren beïnvloedt wordt.
- Mitogenen stimuleren celdeling door een signaal af te geven dat leidt tot activatie van G1/S-cyclines.
- Groeifactoren stimuleren celgroei (massatoename) door de synthese van eiwitten te promoten en inhibiteren.
- Overlevingsfactoren stimuleren de overleving van cellen door apoptose te onderdrukken.
-
5 De student kan beschrijven wat apoptose is, hoe apoptose functioneert en de rol uitleggen van deficiënties in apoptose bij het ontstaan van ongecontroleerde celdeling.
Dit is een preview. Er zijn 6 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 5
Laat hier meer flashcards zien -
de belangrijkste pro- en anti-apoptotische eiwitten benoemen die apoptose in de cel reguleren.
Pro-apoptotische eiwitten: Bax en Bak. Bak bevind zich in de buitenste membraan van het mitochondrium, Bax bevind zich in het cytosol. Één van de twee is nodig om apoptose te starten.
Anti-apoptotische eiwitten: Bcl2 en BclXl. Beiden bevinden zich op het buitenste membraan van de mitchondriën en voorkomen overmatig productie van cytochroom c.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden