Samenvatting: Logica

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Logica

  • 1 Inleiding

  • 1.2 De erfenis van Aristoteles

    Dit is een preview. Er zijn 6 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Wat deden de stoïcijnen anders dan Aristoteles?

    Zij gebruikten zinnen in plaats van termen (maar beide zijn even geldig)

    Dus bijvoorbeeld:

    Als P, dan Q
    Echter P
    Dus Q

    Als P, dan Q
    Echter niet P
    Dus niet Q

    Niet zowel P als Q
    Echter P
    Dus niet Q
      
    Of P, of Q
    Echter P
    Dus niet Q

    Of P, of Q
    Echter niet Q
    Dus P
  • Wat zijn de tekortkomingen van de logica van Aristoteles?

    Zeer beperkte uitdrukkingskracht van taal (geen relaties); geen methode om de geldigheid van de redenering te bepalen; het Aristotelische en Stoïcijnse systeem zijn onderling niet gerelateerd. 
  • 2 Basisnoties

    Dit is een preview. Er zijn 5 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Kun je op basis van een geldig redeneerschema van onware premissen tot een ware conclusie komen? Zo ja, geef een voorbeeld.

    Ja, dat kan. Om te bepalen of een redenering geldig is of niet kijk je niet naar de feitelijke waarheid van de premissen en conclusie. Je neemt aan dat de premissen waar zijn en kijkt of in elk geval dat de premissen waar zijn de conclusie ook waar is. Dan is de redenering geldig. Een voorbeeld:
    Alle mensen zijn vogels.
    Alle vogels zijn zoogdieren.
    Dus alle mensen zijn zoogdieren.

    In deze redenering zijn de premissen onwaar en de conclusie waar. Toch is het een geldige redenering
  • 2.1 Syntaxis, Semantiek en Pragmatiek

    Dit is een preview. Er zijn 4 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.1
    Laat hier meer flashcards zien

  • Ondertussen wordt verlangd naar correctheid en volledigheid. Leg dit uit.

    1. Correctheid= een bewijs dient waarheidsbehoudend te zijn. Als de premissen waar zijn, moet de conclusie ook waar zijn
    2. Volledigheid= als iets waar is, moet het bewijsbaar zijn.
  • 2.2.1 Objecttaal versus metataal

    Dit is een preview. Er zijn 5 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.2.1
    Laat hier meer flashcards zien

  • A. Alea iacta est.B. Zin (a) bestaat uit drie woorden.C. Sentence (b) states that sentence (a) consist of three words. Wat is de objecttaal en wat is de metataal?

    In (b) spreken we over een Latijnse zin in het Nederlands. Dus: Latijn is de objecttaal en Nederlands is de metataal. In (c) spreken we over een Nederlandse zin in het Engels. Dus: Nederlands is de objecttaal en Engels is de metataal t.o.v. het Nederlands. Maar ook: Engels is de metametataal t.o.v. het Latijn. 
  • Vul in. De objecttaal en de metataal zijn 1 begrippen. In de natuurlijke taal kunnen we 2.

    1. Relatieve
    2. dezelfde taal als object- en metataal gebruiken.
  • De leugenaarsparadox:  ‘’Deze zin is onwaar.’’ Stel je neemt aan dat de zin waar is, dan is de zin onwaar. Stel je neemt aan dat de zin onwaar is, dan is de zin waar.  Wat je ook aanneemt, je komt altijd in een contradictie terecht à paradox!Wat veroorzaakt de paradox? (Tarski 1936)

    Het probleem is niet de zelfverwijzing, het is het waarheidspredikaat. De notie van waarheid behoort tot de metataal. In een logische taal moeten we verbieden dat waarheid een notie is in de objecttaal, we zeggen in de metataal van zinnen in de objecttaal of deze waar zijn of niet.
  • 2.2.1.3 Type en token

    Dit is een preview. Er zijn 2 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.2.1.3
    Laat hier meer flashcards zien

  • Hoeveel letters bevat de naam ‘Boston’? 

    6 als we de twee voorkomens van ‘o’ tellen als 2 letters (token) I 5 als we de twee voorkomens van ‘o’ tellen als 1 letter (types).
  • 3 Atomaire zinnen

    Dit is een preview. Er zijn 4 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3
    Laat hier meer flashcards zien

  • 3.1 Logische ontleding

  • Welke soorten uitdrukkingen heb je in de logica?

    singuliere termen, predikaten en kwantificerende uitdrukkingen 
  • 3.1.1 Naam en naamfuncties

    Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3.1.1
    Laat hier meer flashcards zien

  • Singuliere termen versus kwantificerende uitdrukkingen 

    Singuliere termen en kwantificerende uitdrukkingen hebben vaak dezelfde grammaticale functie in de natuurlijke taal, maar een totaal verschillende logische functie.
    a. Sokrates wandelt. b. Iemand wandelt.
    Logische vorm à het individu Sokrates wandelt. Er is een individu dat wandelt.
    Merk op dat (5-b) logisch gezien niet van de subject-predikaat structuur is.

    Ze functioneren logisch totaal verschillend:
    a. Julius wandelt en Julius zingt = Julius wandelt en zingt
    b. Julius wandelt of zingt = Julius wandelt of Julius zingt
    c. Iemand wandelt en iemand zingt ≠ iemand wandelt en zingt
    d. Iedereen wandelt of zingt ≠ Iedereen wandelt of iedereen zingt

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart