Moleculaire stoffen en metalen - Moleculaire stoffen
13 belangrijke vragen over Moleculaire stoffen en metalen - Moleculaire stoffen
Wat is de vanderwaalskracht?
Wat is de relatie tussen de sterkte van de vanderwaalsbinding en de grootte van het molecuul?
Door deze vanderwaalskracht is er een binding tussen de moleculen - vanderwaalsbinding. Bij verwarmen van een vaste stof kan deze gaan smelten. Het smeltpunt van een stof is hoger als de vanderwaalsbinding tussen de deeltjes groter is. Hoe groter het molecuul hoe sterker de vanderwaalsbinding.
Wat is een kristalrooster? Noem een voorbeeld van een molecuulrooster en een atoomrooster.
Geef aan hoe het elektronenpaar van twee waterstofatomen wordt aangegeven.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Noteer de covalenties van zwavel, stikstof en koolstof. Wat houdt de covalentie in?
Zwavel heeft covalentie 2 en kan dus twee bindingen vormen met andere atomen.
Wat is het verschil tussen vanderwaalsbindingen en atoombindingen? Wat houdt dit in als je bijvoorbeeld water verdampt?
Water verdampt bij 100 graden Celsius. Hierbij verbreken de vanderwaalsbindingen. Om water te ontleden in waterstof en zuurstof is een temperatuur van ongeveer 1700 graden Celsius nodig. Pas bij deze temperatuur verbreken de atoombindingen.
Noteer de (systematische) naam van P2O5.
Leg uit waardoor moleculaire stoffen geen stroom geleiden.
Atomen in moleculaire stoffen delen elektronen met elkaar waardoor ze de edelgasconfiguratie krijgen. De elektronen zijn sterk gebonden aan hun atomen. Stroomgeleiding door moleculaire stoffen vindt daardoor niet plaats.
Wat is het verband tussen elektronegativiteit en polaire bindingen?
Wat is het verband tussen dipolen en polariteit van stoffen?
Waardoor is het kookpunt van een polaire stof hoger dan van een vergelijkbare (even grote) apolaire stof?
Wat zijn hydrofiele stoffen? Wat gebeurt er bij het contact tussen hydrofiele stoffen?
Bij het oplossen van een stof in water worden de waterstofbruggen gebeurt alleen als er nieuwe waterstofbruggen gevormd kunnen worden.
Aan welke twee voorwaarden moet een moleculaire stof voldoen wil deze oplossen in water?
2. Een tweede voorwaarde is dat de rest van het molecuul niet te groot mag zijn.
Noem voorbeelden van polaire en apolaire oplosmiddelen.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden