Verpleegtechnische vaardigheden Medicatie per injectie

38 belangrijke vragen over Verpleegtechnische vaardigheden Medicatie per injectie

Wat is de definitie van een injectie?

Het inbrengen van vocht in het weefsel of in een ader met behulp van een spuit met een holle naald.

Medicijnen toedienen per injectie wordt ook wel parenterale toediening genoemd.

In welke 3 situaties kies je voor een injectie?

1. als opname van medicijnen via het maagdarmstelsel te langzaam verloopt

2. als de werking van het medicijn wordt verminderd door spijsverteringssappen.

3. Soms is het voor een zorgvrager te moeilijk of onmogelijk om een medicijn door te slikken. Denk bijvoorbeeld aan een bewusteloze of een ernstig zieke zorgvrager.

Instructies bij het zelf leren injecteren:


  • Laat alle materialen zien en bespreek welke nodig zijn om te injecteren.

  • Laat aan de hand van plaatjes zien welke technieken er zijn en op welke plaatsen van het lichaam geïnjecteerd kan worden.

  • Bespreek ook de schematische wisseling van injectieplaats om weefselbeschadiging te voorkomen.

  • Leer eerst zelf injecteren, dan samen, dan op afstand.

  • Geef goede voorlichting over hygiëne, voorkomen van complicaties en hoe te handelen bij problemen.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Bij de zorg zijn vaak verschillende hulpverleners betrokken, namelijk:


  • naasten;
  • huisarts of afdelingsarts;
  • specialist;
  • diabetesverpleegkundige die gespecialiseerd is in het aanleren van injecteren door diabeteszorgvragers;
  • wijkverpleegkundige in de thuiszorg.

Eventuele observaties die wijzen op complicaties geef je direct door aan de arts of leidinggevende.

Voor een goede continuïteit is het belangrijk om de zorg te evalueren en te rapporteren.

In de rapportage beschrijf je in ieder geval:

  • de wijze waarop de zorgvrager de situatie heeft ervaren;
  • de datum, het tijdstip en de wijze van toediening;
  • de naam van de collega die de dubbelcheck heeft uitgevoerd;
  • de toegediende hoeveelheid medicatie;
  • eventuele klachten van de zorgvrager die kunnen wijzen op bijwerkingen.

Behalve een zorgvuldige rapportage is ook een goede evaluatie van de zorg van belang. De twee belangrijkste aandachtspunten daarbij zijn:
  • Is door toediening van het medicament het gewenste effect bereikt (bijvoorbeeld minder pijn, ontspanning, verlaagd bloedsuikergehalte, dalen van koorts)?
  • Zijn er klachten die wijzen op bijwerkingen?

Bij het injecteren is het belangrijk dat je de zorgvrager goed informeert.

Ga na wat hij al weet en of hij bang is voor het injecteren en sluit daarop aan.
Ga na of de zorgvrager de informatie heeft begrepen.

Informeer de zorgvrager over:
  • de reden van de injectie;
  • de plaats waar geïnjecteerd wordt;
  • eventuele pijn;
  • de manier waarop hij zich kan ontspannen;
  • mogelijke bijwerkingen;
  • wanneer hij moet waarschuwen bij klachten.

Medicament klaarmaken voor toediening per injectie

Het klaarmaken van een medicament voor injectie houdt in dat je het medicament volgens protocol optrekt in de spuit.
soms wordt het medicament in opgeloste vorm aangeleverd
soms moet je het zelf oplossen in water of een ander (meegeleverd) oplosmiddel.
Er zijn ook injecties die kant-en-klaar door de fabrikant worden geleverd.

Voor je een injectie klaarmaakt, moet je nagaan welk materiaal je nodig hebt.

Wat zijn 4 contra- indicaties voor het geven van en injectie?

  • Er is geen mogelijkheid om aseptisch te werk te gaan.

  • Het middel is niet op de juiste wijze bewaard.

  • Het juiste oplosmiddel is niet voorradig.

  • Het recept / de opdracht van de arts ontbreekt.

Hoe bepaal je welke materialen je nodig hebt voor een injectie?

- de plaats van de injectie
- het postuur van de zorgvrager
- de aard (o.a. stroperigheid) van de vloeistof

De fabrikant van het middel geeft hier duidelijke aanwijzingen voor, die je kunt vinden in de bijsluiter.

Welke materialen heb je nodig bij het klaarmaken van een injectie?


  • medicijnvoorschrift
  • voorgeschreven medicijn (zo nodig met oplosmiddel)
  • de juiste spuit (2-5-10 ml)
  • (opzuig)naald
  • toedieningsnaald
  • naaldencontainer
  • gaasje

Voor het optrekken van het medicijn uit de ampul of flacon gebruik je een aparte disposable (opzuig)naald. Let op: een opzuignaald mag nooit worden gebruikt om te injecteren!

Voordat je een injectie kunt toedienen, moet je in sommige gevallen de injectiespuit ontluchten. Dit doe je op de volgende manier:


  • Klem de conus van de naald tussen wijsvinger en middelvinger van de linkerhand.

  • Tegelijkertijd houd je de spuit daaronder vast tussen duim en pink of ringvinger.

  • Houd de naald en de spuit nu zo klemvast dat je met de rechterhand (voorzichtig) tegen de spuit kunt tikken, zodat eventuele luchtbelletjes naar boven drijven.

  • Door de stamper voorzichtig omhoog te duwen, duw je de lucht omhoog de spuit uit.

Wanneer mag je de injectiespuit niet ontluchten?


  • Kant-en-klare wegwerpspuiten mag je niet ontluchten. De luchtbel moet zich aan de kant van de zuiger bevinden als het medicijn wordt ingespoten. Na het toedienen vult de luchtbel de overgebleven, dode ruimte van de injectiespuit. Zo blijft er geen medicijn achter in de spuit.

  • Als je gebruikgemaakt van een opzuignaald, wordt de injectienaald die gebruikt wordt voor het injecteren niet ontlucht. De hoeveelheid lucht die ingespoten wordt (= inhoud van de injectienaald) kan worden verwaarloosd.

Medicament per subcutane injectie toedienen

Het geneesmiddel wordt in het onderhuidse vetweefsel gespoten, waar het door de haarvaten in het bloed wordt opgenomen.

Bij subcutaan injecteren vormt zich een voorraadje of depot van het ingespoten medicijn, dat daarna langzaam wordt afgegeven aan de weefselvloeistof en vervolgens in het bloed belandt. Dit kan alleen als de circulatie op de injectieplaats in orde is.

Het risico dat er bij een subcutane injectie grote bloedvaten en zenuwen worden geraakt, is klein.

Indicaties voor een subcutane injectie:

  • Orale toediening is niet mogelijk.

  • De resorptie is aan tijd gebonden (trage resorptie).

  • Er is behoefte aan een lokaal anestheticum.

Specifieke aandachtspunten voor subcutane injecties

Voor subcutane injecties gebruikt men niet-irriterende oplossingen van medicijnen in water of suspensies (poeder dat in een vloeistof blijft zweven) in kleine hoeveelheden (0,5 tot 1,5 ml).

Voorbeelden hiervan zijn insuline en antistollingsmiddelen zoals Fraxiparine®.

Toedieningsplaatsen voor een subcutane injectie

Niet elk deel van het lichaam is geschikt voor een subcutane injectie.
Een subcutane injectie mag alleen worden toegediend op plaatsen waar de bloedvoorziening voldoende is en de huid en het onderhuidse vetweefsel schoon en heel zijn.

Dat is bijvoorbeeld het geval bij de boven/buitenkant van het bovenbeen, het gebied naast en onder de navel, het bovenste buitenste deel van de billen en de boven/buitenkant van de bovenarm.

Subcutaan injecteren met een insulinepen

Mensen met diabetes type 1 gebruiken altijd insuline.

Insuline kan niet als pil of tablet worden toegediend, maar alleen in de vorm van een injectie.

Er zijn geen contra- indicaties voor het spuiten van insuline.

Wat doe je als je twijfelt of twee soorten insuline verenigbaar zijn?


Bel de apotheek van de instelling of de thuisapotheek van de zorgvrager.

De apotheker heeft een gestandaardiseerd controle- en waarschuwingssysteem waarop hij kan zien hoe medicamenten op elkaar inwerken.

Hij kan je de juiste informatie geven.

Subcutaan injecteren van antistollingsmiddelen


Antistollingsmiddelen, ofwel anticoagulantia, ondersteunen de normale bloedcirculatie van zorgvragers bij wie het bloed een verhoogde coagulatieneiging (neiging tot samenklonteren en stolselvorming) heeft.

Deze middelen voorkomen wel de vorming van nieuwe stolsels, maar lossen bestaande niet op.


In de beroepspraktijk zul je regelmatig heparine of Fraxiparine® per injectie toedienen. Omdat dit antistollingsmiddelen zijn, gelden er speciale regels voor de toediening.

Meestal maak je gebruik van kant-en-klare wegwerpspuitjes. Je laat de luchtbel in de spuit zitten, omdat die ervoor zorgt dat je alle heparine uit de naald en in het lichaam spuit.

Enkele indicaties voor antistolingsmiddelen (anticoagulantia)

  • neiging tot bloedklontering of vorming van bloedstolsels (trombose)

  • voorkomen van:
    • stolling bij extracorporale circulatie (dialyse of hartchirurgie)
    • postoperatieve veneuze trombose: trombose die kan ontstaan na een operatie

  • diffuse intravasale stolling: aandoening waarbij kleine bloedstolsels in de vaten (intravasculair) ontstaan, waardoor kleine bloedvaten kunnen worden afgesloten.

Enkele contra-indicaties voor antistollingsmiddelen (anticoagulantia)

  • verhoogde bloedingsneiging

  • bepaalde operaties

  • tandheelkundige verrichtingen, zoals het verwijderen van gebitselementen

  • verlengde stollingstijd

  • nierfalen of leverfunctiestoornissen

  • gebruik van een medicament dat de stolling beïnvloedt (NSAID’s, aspirine, antipyretica)

Specifieke aandachtspunten bij het spuiten van antistolingsmiddelen (anticoagulantia)

- subcutane injectie met heparine kun je het best in de buik toedienen met loodrechttechniek.

- je plaatst de naald in een hoek van 90 graden in de huid.

- Om verbindweefseling van de huid te voorkomen, wissel je steeds van injectieplaats rondom de navel en in de lichaamszijden.

Medicament per intramusculaire injectie toedienen

Intramusculaire injecties worden toegepast wanneer een medicijn snel moet worden opgenomen.

De vloeistof wordt binnen 15 - 20 minuten in de bloedsomloop opgenomen.

De bloedcirculatie in spieren is groter dan in het onderhuidse vetweefsel>> daardoor wordt IM injectie snellen opgenomen dan SC injectie.


In een spier kun je ook grotere hoeveelheden vloeistof spuiten dan in het onderhuidse weefsel.

Bovendien kunnen medicijnen die het onderhuidse vetweefsel irriteren, zoals olieachtige vloeistoffen, wel veilig intramusculair worden geïnjecteerd.

Indicaties voor intramusculair injecteren zijn:


  • Het medicijn kan niet via het maag-darmkanaal worden opgenomen.

  • Het medicijn wordt goed opgenomen in de spier.

  • Het medicijn dient snel te werken.

Enkele contra-indicaties voor een intramusculaire injectie:

  • De gezondheidstoestand van de zorgvrager laat het niet toe.

  • De zorgvrager heeft aan de te injecteren zijde:
    • een infuus;
    • een parese;
    • littekenweefsel, een hematoom of moedervlek;
    • wondjes of ontstekingen;
    • een okselkliertoilet ondergaan.

  • De zorgvrager heeft ernstige prikangst.

  • Er is meer dan 5 ml voorgeschreven (meer dan 2 ml kan al pijnklachten en weefselschade geven).

  • De zorgvrager is allergisch voor het toe te dienen middel.

  • De zorgvrager heeft contra-indicaties die op de bijsluiter specifiek bij dit middel worden vermeld.

Specifieke aandachtspuntenToedieningsplaatsen voor intramusculaire injecties

Bij een intramusculaire injectie is het risico groter dat je een bloedvat of een zenuw raakt, omdat je dieper in de huid prikt.

Wanneer je een bloedvat raakt, zou de injectievloeistof te snel worden opgenomen.

Als je een zenuw raakt, kan er een verlamming ontstaan.


Spuit daarom bij voorkeur intramusculair op plaatsen waar zich dikke spierbundels bevinden, zodat je met zekerheid in de spier spuit.

Dit zijn de twee zogeheten BBB-plaatsen (Bovenste Buitenste middenstuk van het Bovenbeen en Bovenste Buitenste Bilkwadrant) en de deltaspier in de bovenarm.

Op welke 2 manieren kan je een IM injectie toedienen?

1. de ‘loodrechttechniek’, waarbij de huid strak wordt gespannen met behulp van de niet-injecterende hand

2. zogenaamde Z-techniek, ook wel rangeertechniek genoemd.

Voorbeelden van problemen en complicaties bij IM injectie


  • slechte resorptie van het geneesmiddel;

  • beschadiging van het weefsel;

  • overgevoeligheid voor het geneesmiddel;

  • overdosering van het geneesmiddel;

  • toediening van het verkeerde geneesmiddel.

Bij wie komt weefselbeschadiging voor? en hoe kan je dat voorkomen?

Beschadiging van het weefsel komt voor bij zorgvragers die regelmatig geïnjecteerd worden.

Door volgens schema te wisselen van injectieplaats kun je beschadigingen voorkomen.

Je injectietechniek kan hierbij natuurlijk ook van groot belang zijn.
Gebruik niet te lange naalden bij zorgvragers met weinig onderhuids vet en kies voor injectieplaatsen waar weinig bloedvaten en zenuwen liggen.

Acute/ernstige overgevoeligheidsreacties na een injectie:



Anafylactische shock:


  • ademhalingsproblemen
  • bleekheid
  • transpireren
  • duizeligheid

Wat geef je in opdracht van een arts na een (heftige) overgevoeligheidsreactie?

Een medicijn dat de verschijnselen tegengaat.

Zo’n middel noemt men ook wel een antagonist.

Wat doe je als een zorgvrager thuis gebruikte naalden niet op de juiste wijze weggooit?


Leg in een gesprek uit wat het gevaar is.

Benadruk dat het op de juiste manier weggooien van injectienaalden belangrijk is voor de omgeving, bijvoorbeeld voor kinderen die in vuilnis graaien, en voor vuilnismannen die geprikt kunnen worden.

Informeer de zorgvrager waar hij naaldencontainers kan aanschaffen en hoe ze worden gebruikt.

Toedienen van medicatie via subcutane infusie

Subcutane infusie is het via een subcutane naald toedienen van medicatie en vocht in het subcutane weefsel.

De medicatie wordt vanuit het subcutane weefsel opgenomen in het bloed en verder verspreid door het hele lichaam.

Het doel van het geven van een subcutaan infuus kan zijn: het geven van pijnbestrijding, bijvoorbeeld morfine, of het geven van insuline via een insulinepomp.

Indicaties voor het geven van een subcutaan infuus zijn:


  • Er is een gelijkmatige spiegel nodig om optimaal de symptomen van een ziekte te bestrijden, zoals pijn, en dit lukt niet (meer) met orale, rectale of transdermale medicatie.

  • De zorgvrager kan geen orale medicatie tot zich nemen, bijvoorbeeld door slikproblemen, misselijkheid of verminderd bewustzijn.

  • De zorgvrager kan oraal toegediende medicatie slecht opnemen, door een maag- of darmziekte.

  • De benodigde medicatie kan alleen op subcutane wijze toegediend worden (bijvoorbeeld insuline).

Enkele contra-indicaties voor het geven van een subcutaan infuus zijn:

  • overgevoeligheid voor het medicament

  • gebrek aan kennis/ vaardigheden voor de pompbediening

Welke verschillende materialen kunnen worden gebruikt voor het aanleggen van een subcutaan infuus?


  • een vleugelnaald

  • een insuflon injectiepoort

  • een kant-en-klare infusieset

In de praktijk worden canules/naalden gebruikt met een diameter van 0,5 tot 0,8 mm en een lengte van 16 tot 30 mm. >> voor insuline worden meestal naaldjes gebruikt van 6-9 mm die loodrecht ingebracht worden.


De naald wordt afgedekt met een infuuspleister en wordt zodanig gefixeerd dat de insteekplaats goed geïnspecteerd kan worden.

Controleer dagelijks de insteekplaats op verschijnselen van:


  • roodheid
  • pijn
  • oedeem
  • harde plekken
  • lekkage

Eenmaal per week moet de naald worden vervangen. De zorgvrager mag eventueel douchen. Als na het douchen vocht onder de folie blijft, moet de folie worden verwisseld. Baden of zwemmen wordt nadrukkelijk afgeraden. Dit vergroot de kans op infectie.

Bij subcutane infuustherapie kunnen de volgende complicaties optreden:


  • roodheid en/of pijn;
  • oedeem;
  • harde plekken in de huid (infiltraten).

De oorzaken kunnen zijn:
  • ontsteking;
  • dislocatie van het infuusnaaldje, deze ligt te oppervlakkig of te diep;
  • afknikken van het infuusnaaldje.

In de meeste gevallen is het nodig om het infuusnaaldje te verwijderen en een nieuwe te plaatsen. Overleg bij een vermoeden van irritatie, dislocatie of ontsteking met een arts over wat je moet doen.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo