Cognitieve capaciteitentests en persoonlijkheidsmetingen

20 belangrijke vragen over Cognitieve capaciteitentests en persoonlijkheidsmetingen

Qa-answernotes-content    q_editbtn
qa-answernotes-content    q_editbtn
                

Je hebt 'signs' en 'samples', wat is het precies? En geef voorbeelden:

        

qa-answernotes-contentSigns =  instrumenten die er op gericht zijn om 1 construct te meten (gestoeld op  theorie). Bijv. sol.formulier, referenties, kennistests, cog.  capaciteitentest, interessevragenlijsten, persoonlijkheidsvragenlijsten.

Samples  = instrumenten die belangrijke taken na bootsen en voorspelt toekomstig  gedrag. Dit is lastig, want je weet niet wat je precies meet. Bijv.  situationele interviews, gedragsgerichte interviews, arbeidsproef,  assessment center, situationele beoordelingstest.

Notes-labelqa-answernotes-contentq_editbtn
Wat verstaan Neisser et al. onder cognitieve capaciteiten? (7)

qa-answernotes-contentRedeneervermogen,  plannen, probleem oplossen, abstract denken, begrijpen van complexe  ideeen, snelheid van leren, leren van ervaring.

Welke 8 elementen kent de General Aptitude Test Battery (GATB)? (8)

Namen vergelijken, elementair cijferwerk, driedimensionale ruimte, woordenschat, gereedschap vergelijken, verbaalgestelde rekenproblemen, figuren opzoeken en vergelijken, strepen zetten.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Omschrijf de Fluid Intelligentie (Gf) en Crystalized Intelligentie (Gc) van Cattell en Horn (66)

Fluid = omgaan met nieuwe dingen, verbanden leggen: neemt af als je ouder wordt. Wordt niet beïnvloed door opleiding e.d. Bijv. Dier staat tot geboren als ding staat tot....
Crystallized: geleerd door opleiding (cultuur/opvoeding enz.), neemt heel je leven toe. Bijv. Bizet verhoudt zich tot Carmen als Verdi tot...

> Zijn niet onafhankelijk van elkaar.

Omschrijf de relatie die Borman et al. onderzocht hebben:

Hoe cognitieve capaciteiten je prestaties beinvloeden. (Er kan ook een directe link zijn, bij bijv. nieuwe ervaringen).

Cog. capaciteiten --> .49 kennis --> .54 vaardigheid --> .35 prestatie

Omschrijf de scoreverschillen tussen de minderheids- en meerderheidsgroep? (Zie afb.)

Het grootste probleem bij een cognitieve capaciteiten tests is dat de (paarse) minderheidsgroep lager scoort dan de (gele) meerderheidsgroep. Het is dus van belang om bij selectie ook de minderheidsgroep een kans te geven.

Hoe worden scoreverschillen tussen minder- en meerderheidsgroepen uitgerekend? (Formuele)

Met de D-waarde: het verschil wordt uitgedrukt is SD. De Formule is:
D = (M1 - M2) / SDpooled

D = 1.00, betekent dat de minderheidsgroep 1 SD lager scoort dan de meerderheidsgroep.

Zie afb.

Definieer persoonlijkheid? (Guilford)

Een aantal kenmerkende eigenschappen, dat iemand van anderen onderscheidt.
pF = persoonlijkheidsfactoren
GFP = General Factor of Personality

Hoe zag Hippocrates (400 BC) persoonlijkheid?

Zie afbeelding.

Hoe zag Sheldon persoonlijkheid? (1940)

De dikkere kleinere man als endomorph, zoals Doug van the king of queens: gezellige dikkerd.
De 'normale man' als Mesomorph: de held, de stoere man
De 'Lange slungelige' man als ectomorph: de griezel/engerd

Omschrijf de geschiedenis van the big five? (Galton, Allport & Odbert, Cattell, Tupes & Christal)

1 Galton's lexicale hypothese (1884): wanneer een eigenschap van belang is om zich daarmee van anderen te onderscheiden dan zal die eigenschap wel in de taal zijn uitgedrukt.
2 Allport & Odbert (1936): Er zijn 17.953 persoonlijkheidsgerelateerde woorden in Webster's woordenboek en dit is de herleiden tot 4504 trekken.
3 Cattell (1943): Als je synoniemen verwijderd zijn er 171 clusters --> na correlatie-analyse 35 clusters en uiterlijk 16PF persoonlijkheidsvragenlijst
4 Tupes & Christal (1961) onderscheiden uiteindelijk 5 factoren

Omschrijf de kritiek van Van der Linden et al. op de big 5:

Zie de afbeelding. Ze zeggen dat de 5 factoren onder 2 overkoepelende factoren kunnen vallen:

Stability/Alpha (vermogen om stbiele relaties/motivatie/emoties te hebben) = neuroticisme, conscientieuheid en agreeablesness
Plasticity/Beta (cognitiev flexibiliteit, lage inhibitie) = extraversie en openheid voor ervaringen

Omschrijf het laatste algemene kritiekpunt op de big 5:

Het is normatief: je wordt afgezet t.o.v. een normgroep. Ipsatief = trek wordt beoordeeld t.o.v. een andere trek.

Welke 6 metingen zijn er (om persoonlijkheid te meten?)?

Vragenlijsten, conditional reasoning tests, situtionele beoordelingstest, DNA/Neurologische tests, omgeving en facebook.

Noem een nadeel van vragenlijsten en licht deze toe.

Kans op sociaal wenselijke antwoorden: scores .60 tot .72 SD hoger in experimentele settings (Viswesvaran & Ones) door soc.wenselijkheid.
Het verschil tussen sollicitanten en werknemers is iets kleiner, afhankelijk van capaciteiten en motivatie om sociaal wenselijk te antwoorden (Snell).

Omschrijf de gevolgen van sociaal wenselijke antwoorden voor criteriumvaliditeit:

-Geen effect (Ones & Viswesvaran)
Klein effect (Dunnette et al.)
Groot effect (Schmit & Ryan)
-Het hangt af van de setting: grootste effecten in experimentele studies, nauwelijks effect bij sollicitanten (Hough)
> Maar het heeft wek gevolgen voor selectiebeslissingen!

Wat is een conditional reasoning test? En omschrijf deze test (3)

Je krijgt een verhaaltje met wat informatie en moet daaruit de best passende conclusie trekken.
1 Sociaal wenselijke antwoorden speelt geen rol.

2 Enigs bewijs voor criteriumvaliditeit (r = .10, Berry et al.)

3 Lage correlatie met zelfrapportages: wat meet het?

Omschrijf de bevindingen rondom DNA/neurologische testen: (3)

1 30-60% van de variantie wordt verklaard door genen
2 Neurotransmitters en hormonen gerelateerd aan persoonlijkheidstrekken (Depue)
3 Vragen rondom het meten van facetten, face validity en acceptatie.

Welke punten zijn van belang bij het testen van de 'omgeving' ? (zoals je kamer, facebook)


 

1 Gosling:
- Wat is de overeenstemming tussen beoordelaars?
-Zijn de inschattingen accuraat?
-Welke cues, zijn die valide?
2 Conscientieuze mensen zouden schoon/georganiseerd en niet rommelig zijn.
3 Openheid tot ervaringen leidt tot originaliteit/decoratie/boeken/tijdschriften/cd's
> cues zeggen dus iets over persoonlijkheid, maar cue validity en cue utalization moet samen kloppen volgens Brunswik. (En dit gaat samen met het underlying construct en de beoordeling van de oberservant)

Wat zijn de conclusies van Barrick & Mount m.b.t. tot de validiteit van de big 5?

Conscientieusheid en emotionele stabiliteit zijn relevant in elke baan (r = .20 - .30)
Andere trekken alleen in sommige banen.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo