Microbiologie Samenvatting 2.2

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Microbiologie samenvatting 2.2

• 2 Fysische voedselveiligheid

• Hoe kunnen fysische gevaren uitgeschakeld worden?

  NIET door koken, pasteuriseren of steriliseren. WEL door het strikt bewaken van de keten van grondstof tot consument.

• 3 Chemische voedselveiligheid

  Dit is een preview. Er zijn 2 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3
  Laat hier meer flashcards zien

• Waar staan de criteria om de mens te beschermen tegen een te hoge hoeveelheid aan schadelijke stoffen in voedsel?

  In de Europese verordening en in de Warenwet.

• Waar staat ADI voor? Licht toe en geef een voorbeeld.

  Aanvaardbare Dagelijkse Inname.
  Stoffen die bewust ergens in de keten worden toegevoegd.
  Bestrijdingsmiddelen, additieven, diergeneesmiddelen.

• Waar staat ARfD voor? Licht toe en geef een voorbeeld.

  Acute Referentie Dosis.
  Dosis van een stad die de consument binnen 24 uur mag binnenkrijgen zonder enig gezondheidseffect.
  Bestrijdingsmiddelen.

• Wat is MRL? Licht toe en geef een voorbeeld.

  Maximale Residu Limiet.
  
  Toegestane Max hoeveelheid van een schadelijke stof in producten.
  Bestrijdingsmiddelen, diergeneesmiddelen, myotoxinen.

• Wat is TWI/TDI? Licht toe.

  Toleerbare Wekelijkse Inname/Toleerbare Dagelijkse Inname.
  Een schatting van de Max hoeveelheid van een stof die bij dagelijks of wekelijkse inname na een levenslange blootstelling geen gezondheidsklachten tot gevolg heeft.

• Welke 3 mytoxinen vormen een grote bedreiging als het gaat om voedselveiligheid?

  Aflatoxine: is carcinogeen > levertumoren. Gifitgst.
  Ochratoxine: toxisch in de nieren. Granen en graanproducten, bier, koffie, wijn en druivensap.
  Deoxynivalenol (DON): Niet carcinogeen. Graangewassen: mias, haver, gerst en tarwe.

• Wat zijn mariene biotoxinen?

  In water voorkomende organismen gevormde gifstoffen. Bijv. Door algen.

• 4 Micro-organismen

  Dit is een preview. Er zijn 16 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 4
  Laat hier meer flashcards zien

• Levende organismen bestaan uit cellen. Welke celtypen zijn er?

  Prokaryoten & Eukaryoten

• Noem de verschillen tussen een prokaryoot en een eukaryoot.

  Een eukaryoot is een veel complexere cel. Het komt voor in planten, dieren, protozoën, schimmels, gisten en algen.
  Een prokaryoot is veel minder complex. Het heeft geen celkern en geen organellen. Het komt voor in bacterie en archaebacterien.