Afwijkingen van het mondslijmvlies, het tandvlees tong

113 belangrijke vragen over Afwijkingen van het mondslijmvlies, het tandvlees tong

Aften kunnen op vele plaatsen in het mondslijmvlies voorkomen. Wat is de minst voorkomende locatie?
  1. Binnenzijde onderlip
  2. Wangslijmvlies
  3. Gingiva en gehemelte
  4. Omslagplooi bovenkaak

3. Gingiva en gehemelte

Bij de behandeling van aften wordt weleens gebruikt gemaakt van:
  1. Corticosteroïden
  2. Vitamine B-complex
  3. IJzersupplementie
  4. Antischimmelmiddel

1. Corticosteroïden

Het histologisch beeld van een afte laat het beeld zien van:
  1. Een vreemd-lichaam reuscelreactie
  2. Een niet-specifieke ulceratie
  3. Verkalkingen in vaatwanden
  4. Epithelioïde granulomen

2. Een niet-specifieke ulceratie
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wanneer op aften gelijkende laesies met koorts gepaard gaan moet vooral worden gedacht aan de mogelijkheid van:
  1. Lichen planus
  2. Neurofibromatose
  3. Herpes simplex infectie
  4. Fordyce’s spots

3. Herpes simplex infectie

Automutilatie duidt op een afwijking:
  1. Waarvan de oorzaak onbekend is
  2. Die spontaan ontstaat
  3. Die door de patiënt zelf is veroorzaakt
  4. Die door medisch handelen is veroorzaakt

3. Die door de patiënt zelf is veroorzaakt

Wanneer de oorzaak van een vermoedelijk door een trauma onderhoudende ulcus van het mondslijmvlies is geëlimineerd mag genezing wordt verwacht na:
  1. Een week
  2. Een maand
  3. Twee maanden
  4. Drie maanden

1. Een week

Een zwelling nabij het foramen coecum berust zelden op:
  1. Een plaveiselcelcarcinoom
  2. Een osteoom
  3. Een cyste van de ductus thyreoglossus
  4. Tongstruma

1. Een plaveiselcelcarcinoom

Wat is de meest voorkomende kwaadaardige tumor in de mond?
  1. Plaveiselcelcarcinoom
  2. Speekselkliertumor
  3. Metastasen van longcarcinoom
  4. Non-Hodgkin’s lymfoom

1. Een plaveiselcelcarcinoom

In Nederland geldt voor het voorkomen van plaveiselcelcarcinomen van het mondslijmvlies bij mannen en vrouwen een verhouding van ongeveer:
  1. 20 : 1
  2. 10 : 1
  3. 5 : 1
  4. 2 : 1

4. 2:1

Op welke locatie zien we zelden een plaveiselcelcarcinoom?
  1. Bovenlip
  2. Mondbodem
  3. Onderlip
  4. Tongrand

1. De bovenlip

Het TNM-classificatie systeem voor het plaveiselcelcarcinoom van de mond zegt iets over:
  1. Precieze locatie in de mond
  2. Het biologische gedrag van de tumor
  3. De neiging tot metastasering
  4. Het stadium van de ziekte

4. Het stadium van de ziekte

Een twee cm groot plaveiselcelcarcinoom van de processus alveolaris van de onderkaak dat zich heeft uitgebreid tot in het onderliggende kaakbot wordt geclassificeerd als:
  1. T2
  2. T3
  3. T1
  4. T4

4. T4

Met een marginale resectie van een plaveiselcelcarcinoom wordt bedoeld:
  1. Bij de verwijdering is een rand van het onderliggende bot medeverwijderd
  2. De tumor is conform de standaard met een ruime marge geëxcideerd
  3. De tumor is met een krappe marge verwijderd

1. Bij de verwijdering is een rand van het onderliggende bot medeverwijderd

Een plaveiselcelcarcinoom van het mondslijmvlies komt vooral voor bij:
  1. Vrijwel uitsluitend bij 80-plussers
  2. Mannen en vrouwen op middelbare en hogere leeftijd
  3. Jongens onder de twintig
  4. Meisjes onder de twintig

2. Mannen en vrouwen op middelbare en hogere leeftijd

Een plaveiselcelcarcinoom van de onderlip komt vooral voor bij:
  1. Jonge mannen
  2. Oudere mannen
  3. Jonge vrouwen
  4. Oudere vrouwen

2. Oudere mannen

Een plaveiselcelcarcinoom van het mondslijmvlies kan zich klinisch uiten als:
  1. Een ulcus
  2. Een zwelling
  3. Een wratachtige laesie
  4. Alle bovengenoemde uitingen

4. Alle bovengenoemde uitingen

Bij het vermoeden op het bestaan van een plaveiselcelcarcinoom van de mond wordt vooral gebruik gemaakt van:
  1. Exfoliotieve cytologie
  2. Röntgenologie
  3. Aspiratie cytologie
  4. Histologie

4. Histologie

De diagnose plaveiselcelcarcinoom van het mondslijmvlies wordt het meest betrouwbaar bewezen m.b.v.:
  1. Röntgenologie
  2. Elektronenmicroscopie
  3. Cytologie
  4. Histologie

4. Histologie

Een plaveiselcelcarcinoom van het mondslijmvlies kan uitzaaien. Dit gebeurt in 1ste instantie meestal door:
  1. Verspreiding via het bot
  2. Verspreiding via de bloedbaan
  3. Verspreiding langs de zenuwbanen
  4. Verspreiding via de lymfebanen

4. Verspreiding via de lymfebanen

Heeft gemiddeld bezien ontdekking van een plaveiselcelcarcinoom op een moment dat het nog klein is, in vergelijking met de ontdekking wanneer de tumor al veel groter is geworden, daadwerkelijk invloed op de overlevingskansen:
  1. Dit geldt alleen voor carcinomen van het gehemelte
  2. Dit geldt alleen voor carcinomen van het wangslijmvlies
  3. Ja, in principe voor alle lokalisaties in de mond
  4. Nee

Ja, in principe voor alle lokalisaties in de mond

Welke van de hierna volgende factoren wordt als de belangrijkste beschouwd voor het ontstaan van een plaveiselcelcarcinoom van het mondslijmvlies:
  1. Slechte mondhygiëne
  2. Rookgewoontes
  3. Vitaminegebrek
  4. Humaan papillomavirussen

2. Rookgewoontes

Over de epidemiologie van het plaveiselcelcarcinoom van het mondslijmvlies in Europa kan niet worden gezegd:
  1. Dat het plaveiselcelcarcinoom veruit de meest voorkomende maligne intraorale tumor is
  2. Dat de incidentie ongeveer 20 per 100.000 personen per jaar is
  3. Dat het iets vaker wordt gezien bij mannen dan bij vrouwen
  4. Dat de meeste patiënten ouder zijn dan 40/50 jaar

2. Dat de incidentie ongeveer 20 per 100.000 personen per jaar is

Een goed gedifferentieerd plaveiselcercarcinoom berust op:
  1. Klinische criteria
  2. Histopathologische criteria
  3. Het gegeven dat een patiënt een metastase heeft ontwikkeld
  4. Het gegeven dat een patiënt 5 jaar na de behandeling nog in leven is

2. Histopathologische criteria

Het plaveiselcelcarcinoom van de onderlip lijkt vooral te worden veroorzaakt door:
  1. Blootstelling aan zonlicht
  2. Candida albicans
  3. Factoren uit het speeksel
  4. Chronisch lipbijten

1. Blootstelling aan zonlicht

Van alle vormen van mondkanker bestaat het volgende percentage uit plaveiselcelcarcinomen:
  1. 80% - 90%
  2. 40%
  3. 20%
  4. 10%

1. 80% - 90%

Met een goed gedifferentieerde plaveiselcelcarcinoom wordt een carcinoom bedoeld waarvan:
  1. Het histologische beeld veel verschillende varianten toon
  2. De tumorcellen histologisch veel gelijkenis tonen met gezonde cellen
  3. Mag worden verwacht dat er geen hematogene metastasering optreedt
  4. Mag worden verwacht dat er geen lymfekliermetastasering optreedt

2. De tumorcellen histologisch veel gelijkenis tonen met gezonde cellen

Roken bevordert de kans op het ontstaan van een plaveiselcelcarcinoom van het mondslijmvlies. Het tevens gebruik van alcohol:
  1. Heeft een versterkende werking op het carcinogene effect van het roken
  2. Heeft geen invloed op het carcinogene effect van roken
  3. Het effect is onbekend
  4. Heeft een neutraliserend effect op het carcinogene effect van het roken

1. Heeft een versterkende werking op het carcinogene effect van het roken

Roken is slecht voor de gezondheid, dat geldt ook voor de mondgezondheid. Welke aandoening heeft met roken te maken:
  1. Speekselkliercarcinoom
  2. Osteosarcoom
  3. Maligne melanoom
  4. Plaveiselcelcarcinoom

4. Plaveiselcelcarcinoom

Een erythroplakie is:
  1. Een ontsteking van het mondslijmvlies veroorzaakt door een gebitsprothese
  2. Een door een bloeding veroorzaakte verkleuring van het mondslijmvloes
  3. Een door C.albicans veroorzaakte ontsteking van het mondslijmvlies
  4. Een aanduiding van een niet definieerbare en niet verklaarbare rode verandering van het mondslijmvlies met een sterk verhoogde kans op overgang in een plaveiselcelcarcinoom

4. Een aanduiding van een niet definieerbare en niet verklaarbare rode verandering van het mondslijmvlies met een sterk verhoogde kans op overgang in een plaveiselcelcarcinoom

Wanneer een mondholtecarcinoom drie cm groot is en één homolaterale lymfekliermetastase in de hals heeft veroorzaakt met een diameter van ± drie cm en er geen aanwijzingen zijn voor uitbreiding van de tumor tot buiten het hoofd-halsgebied, is er sprake van:
  1. T2N1M0
  2. T1N1M0
  3. T3N1M0
  4. T3N2M0

T2N1M0

Wanneer een mondholtecarcinoom één cm groot is, gepaard gaat met een 7 cm grote lymfekliermetastase in de homolaterale hals en niet verder in het lichaam is uitgezaaid, is sprake van:
  1. T3N1M0
  2. T1N2M0
  3. T2N1M1
  4. T1N3M0

4. T1N3M0

Bij een één cm grote mondholtecarcinoom dat niet gemetastaseerd is, is sprake van:
  1. T1N1M1
  2. T2N0M0
  3. T1N1M0
  4. T1N0M0

4. T1N0M0

Welk kenmerk komt alleen voor bij kwaadaardige tumoren en niet bij goedaardige?
  1. Grote omvang van de tumor
  2. Goede uitrijping van tumorweefsel in vergelijking met normaal weefsel
  3. Metastasering
  4. Overlijden ten gevolge van de tumor

3. Metastasering

Mondkanker kan berusten op een metastase van een elders in het lichaam gelegen primaire tumor. Dit doet zich voor in ongeveer:
  1. 20% van de gevallen
  2. 10% van de gevallen
  3. 5% van de gevallen
  4. 1 - 2% van de gevallen

4. 1 - 2% van de gevallen

Met het begrip “metastase op afstand” wordt bedoeld:
  1. Metastasen in de extremiteiten
  2. Metastasen buiten de regionale lymfegebieden
  3. Metastasen van een elders in het lichaam gelegen primaire tumor
  4. Lymfekliermetastasen naar het eerste regionale lymfeklierstation

2. Metastasen buiten de regionale lymfegebieden

Wanneer zich in de mond een metastase van elders in het lichaam gelegen primaire tumor voordoet, is de kans het grootst dat de primaire tumor gelegen is in:
  1. Hersenen
  2. Galblaas
  3. Organen, waarin de meeste tumoren ontstaan zoals longen, mamma, nieren etc.
  4. Huid

3. Organen, waarin de meeste tumoren ontstaan zoals longen, mamma, nieren etc.

Van een klinisch negatieve hals spreekt men wanneer:
  1. Geen halskliermetastasen aantoonbaar zijn bij PA onderzoek na halsklierdissectie
  2. Geen halskliermetastasen aantoonbaar zijn voor aanvang van de behandeling
  3. Er is halsklierdissectie is verricht
  4. De hals is nabestraald

2. Geen halskliermetastasen aantoonbaar zijn voor aanvang van de behandeling

Bij extractie van gebitselementen die in het bestralingsveld hebben gelegen, dient profylactisch een antibioticum te worden voorgeschreven ter voorkoming van:
  1. Slechte werking van het locale anestheticum
  2. Nabloeding
  3. Osteoradionecrose

3. Osteoradionecrose

Een typische late bestralingsbijwerking is:
  1. Erytheem
  2. Osteoradionecrose
  3. Mucositis
  4. Treedt pas op aan het einde van de bestralingsbehandeling

2. Osteoradionecrose

Cheilitis granulomatosa, n. facialis-paralyse en lingua fissurata zijn kenmerkend voor:
  1. Het basaalcelnevussyndroom
  2. Het syndroom van Melkersson-Rosenthal
  3. Het syndroom van Gardner
  4. Ziekte van Von Rechlinghausen

2. Het syndroom van Melkersson-Rosenthal

Actinische cheilitis wordt veroorzaakt door:
  1. Overmatige blootstelling aan zonlicht
  2. Vitamine B-12 deficiëntie
  3. De oorzaak is onbekend
  4. Overmatig alcoholgebruik

1. Overmatige blootstelling aan zonlicht

Actinische cheilitis wordt meestal behandeld door/met:
  1. Oppervlakkige chirurgische verwijdering van het lipslijmvlies (“lipshave”)
  2. Antischimmelmiddel
  3. Locale applicatie van corticosteroïden
  4. Antibioticum

1. Oppervlakkige chirurgische verwijdering van het lipslijmvlies (“lipshave”)

Bij het onderzoek van een ulcus van de tong wordt gedacht aan de mogelijkheid van een kwaadaardig proces. Als aanvulling op het klinische onderzoek is in deze situatie behoefte aan:
  1. Bloedonderzoek
  2. Histologisch onderzoek
  3. Röntgenologisch onderzoek
  4. Cytologisch onderzoek

2. Histologisch onderzoek

Een ulcus van het mondslijmvlies kan berusten op een specifieke ontsteking. Een goed voorbeeld hiervan is:
  1. Ulceratie langs de rand van een prothese
  2. Ulceratie op de tong bij tuberculose
  3. Ulceratie bij erythema multiforme
  4. Ulceratie na lokale anesthesie van het palatum

2. Ulceratie op de tong bij tuberculose

Een ulcus is:
  1. Een oppervlakte defect met geringe neiging tot genezing
  2. Een besmettelijke ziekte
  3. Een congenitale ziekte
  4. Een erfelijke ziekte

1. Een oppervlakte defect met geringe neiging tot genezing

Een voorbeeld van een specifieke ontstoken ulcus is:
  1. Een ulcus bij specifieke patiënten groepen
  2. Wattenrol ulcus
  3. Een ulcus veroorzaakt door een vaatvernauwer bevattende injectie met name in het palatum
  4. Een ulcus ten gevolge van besmetting van Treponema pallidum

4. Een ulcus ten gevolge van besmetting van Treponema pallidum

De diagnose aft wordt meestal gesteld op grond van het:
  1. Cytologisch onderzoek
  2. Histologisch onderzoek
  3. Klinisch onderzoek en anamnestische gegevens
  4. Bacteriologisch onderzoek

3. Klinisch onderzoek en anamnestische gegevens

Behandeling van een primaire herpes simplex infectie van het mondslijmvlies bij een voor het overige gezonde patiënt bestaat uit:
  1. Koortsonderdrukkende geneesmiddelen (antipyretica)
  2. Systematische antibiotica
  3. Geen actieve behandeling vereist
  4. Orale antibiotica

3. Geen actieve behandeling vereist

De diagnose ‘herpes simplex infectie van het mondslijmvlies’ wordt bij een voor het overige gezonde in de praktijk meestal gesteld op grond van:
  1. Anamnese en klinisch beeld
  2. Bloedonderzoek
  3. Cytologisch onderzoek van een intacte blaar
  4. Histopathologisch onderzoek van een excisie biopsie

1. Anamnese en klinisch beeld

Een herpes zoster infectie kan zich in de mond voordoen in de vorm van:
  1. Blauwe, diffuus verspreid op het gehemelte voorkomende vlekvormige veranderingen van het slijmvlies
  2. Blauwe, diffuus verspreid in de mondbodem voorkomende vlekvormige veranderingen van het slijmvlies
  3. Symmetrische, beiderzijds voorkomende zwellingen van het slijmvlies
  4. Enkelzijdige blaasjes of ulceraties

4. Enkelzijdige blaasjes of ulceraties

Bij een herpes zoster infectie bij een voor het overige gezonde patiënt bestaat de behandeling meestal uit:
  1. Antivirale middelen
  2. Antischimmelmiddelen ten einde secundaire candidose te voorkomen
  3. Pijnbestrijding, al dan niet in combinatie met corticosteroïden
  4. Antibiotica

3. Pijnbestrijding, al dan niet in combinatie met corticosteroïden

Welke aandoening van het mondslijmvlies kenmerkt zich door blaarvorming:
  1. Linea alba
  2. Slijmvliespemphigoïd
  3. Leukoplakie
  4. Fordyce’s spots

2. Slijmvliespemphigoïd

Amalgaampigment:
  1. Behoeft niet te worden verwijderd
  2. Dient te worden verwijderd in verband met risico op intoxicatie
  3. Dient te worden verwijderd in verband met mogelijke maligne ontaarding
  4. Dient te worden verwijderd in verband om diffuse uitbreiding van de pigmentatie te voorkomen

1. Behoeft niet te worden verwijderd

Bij een secundaire herpetiforme infectie van het mondslijmvlies komen de blaasjes of ulceraties vooral voor op:
  1. De mondbodem
  2. De tong
  3. De lippen
  4. Het wangslijmvlies

3. De lippen

Cytologisch onderzoek van afwijkingen van het mondslijmvlies wordt betrekkelijk zelden uitgevoerd omdat het:
  1. Tijdrovend en kostbaar is
  2. Onaangenaam voor de patiënt is
  3. Het risico met zich meebrengt dat kwaadaardige cellen worden uitgesmeerd
  4. Minder betrouwbaar is dan histologisch onderzoek

4. Minder betrouwbaar is dan histologisch onderzoek

De diagnose amalgaampigmentatie wordt meestal gesteld op grond van:
  1. Bevindingen van bloedonderzoek
  2. Klinische aspect
  3. Bevindingen van urine-onderzoek
  4. Histopathologisch aspect

2. Klinische aspect

Het beleid bij amalgaampigmentatie bestaat over het algemeen uit:
  1. Geen nadere therapie of controle
  2. Ruimte locale excisie
  3. Halfjaarlijkse controle
  4. Bleken van het mondslijmvlies

1. Geen nadere therapie of controle

Over het algemeen wordt geadviseerd een naevus pigmentosis te verwijderen. De reden is:
  1. Een naevus pigmentosis is een besmettelijke laesie
  2. Voorkomen van eventuele verandering in een maligne melanoom
  3. Een naevus kan tot spontaan bloedverlies leiden
  4. Een degelijke naevus is meestal pijnlijk

2. Voorkomen van eventuele verandering in een maligne melanoom

Een naevus pigmentosus komt betrekkelijk zelden in het mondslijmvlies voor. Mogelijk kan deze afwijking overgaan in:
  1. Neurinoom
  2. Neurofibroom
  3. Maligne melanoom
  4. Neurosarcoom

3. Maligne melanoom

Polyposis van de darmen en pigmentatie van het gelaat en mondslijmvlies zijn kenmerkend voor:
  1. Het syndroom van Peutz-Jegners
  2. Het syndroom van Melkersson-Rosenthal
  3. Basaalcel nevussyndroom
  4. Het syndroom van Gardner

1. Het syndroom van Peutz-Jegners

Welke van de onderstaande behandelingen kan tot overpigmentatie van huid en slijmvlies leiden:
  1. Hypertensie
  2. Ziekte van Crohn
  3. Ziekte van Addison
  4. Diabetes mellitus

3. Ziekte van Addison

Sommige geneesmiddelen kunnen pigmentatie van het mondslijmvlies veroorzaken. Het betreft met name:
  1. Antivirale middelen
  2. Antibiotica
  3. Antischimmelmiddelen
  4. Antimalariamiddelen

4. Antimalariamiddelen

Onbegrepen, mogelijk op melanine-depositie berustende pigmentaties van het mondslijmvlies kunnen een voorloper of een uiting zijn van:
  1. Hyperthyreoïdie
  2. Oude bloedingsresten
  3. Diabetes mellutis
  4. Maligne melanoom

4. Maligne melanoom

Van alle maligne melanomen die in het lichaam kunnen ontstaan, ontstaat in de slijmvliezen van de bovenste voedsel- of ademsweg:
  1. 1%
  2. 10%
  3. 20%
  4. 50%

1. 1%

Een maligne melanoom in de mond is een zeldzame, maar meestal zeer kwaadaardige tumor. Welke uitspraak is correct:
  1. Kan ontstaan vanuit een al geruime tijd bestaande pigmentatie
  2. Komt vrijwel uitsluitend bij mannen voor
  3. Komt meestal voor op de onderlip
  4. Komt vrijwel uitsluitend bij kinderen voor

1. Kan ontstaan vanuit een al geruime tijd bestaande pigmentatie

Een maligne melanoom ontstaat betrekkelijk zelden in het mondslijmvlies, een voorkeursplaats is:
  1. De tong
  2. Het wangslijmvlies
  3. De mondbodem
  4. Het gehemelte

4. Het gehemelte

Onder een iatrogene aandoening wordt verstaan:
  1. Een afwijking die uitsluitend in het Middellandse zeegebied voorkomt
  2. Een afwijking die van dier op mens is overgebracht
  3. Een door een patiënt zelf veroorzaakte afwijking
  4. Een door medisch handelen veroorzaakte afwijking

4. Een door medisch handelen veroorzaakte afwijking

Welk van onderstaande factoren heeft een zekere voorspellende waarde voor maligne ontaarding van leukoplakie?
  1. Geslacht
  2. Leeftijd
  3. Niet-homogene type
  4. Rookgewoonte

3. Niet-homogene type

Het beleid bij kleine (< 2 cm) leukoplakie is over het algemeen:
  1. Behandeling met van vitamine A afgeleide locaal aangebrachte middelen
  2. Behandeling met vloeibare stikstof
  3. Afwachten
  4. Excisie

4. Excisie

De oorzaak van leukoplakie van het mondslijmvlies is vooral gelegen in:
  1. C. albicans
  2. Alcohol
  3. Roken
  4. Vitaminegebrek

3. Roken

De kans op een maligne ontaarding van een leukoplakie bedraagt ongeveer:
  1. 1% per jaar
  2. 5% per jaar
  3. 10% per jaar
  4. 25% per jaar

1. 1% per jaar

Een leukoplakie is een:
  1. Degeneratieve afwijking
  2. Maligne afwijking
  3. Premaligne afwijking
  4. Benigne afwijking

3. Premaligne afwijking

Bij een klinisch gestelde diagnose leukoplakie kan histologisch het beeld worden gezien van:
  1. Epitheeldysplasie
  2. Hyperkeratose zonder epitheeldysplasie
  3. Invasieve groei i.c. een plaveiselcelcarcinoom
  4. Alle drie zijn mogelijk

4. Alle drie zijn mogelijk

Leukoplakie van het mondslijmvlies komt vooral voor in de leeftijdscategorie:
  1. 10-20 jaar
  2. 20-30 jaar
  3. 30-40 jaar
  4. Boven het 40e jaar

4. Boven het  40e jaar

Leukoplakie is:
  1. Een bacterieel begrip
  2. Een cytologisch begrip
  3. Een histologisch begrip
  4. Een klinisch begrip

4. Een klinisch begrip

De diagnose lichen planus wordt vaak alleen op klinische gronden gesteld. Eventuele aanvullende diagnostiek bestaat bij voorkeur uit:
  1. Exfoliatieve cytologie
  2. Röngenologie
  3. Serologie
  4. Histologie

4. Histologie

Kenmerkend voor een lichen planus van het mondslijmvlies is niet:
  1. Een beloop met remissies en excarbaties
  2. Een symmetrisch voorkomen
  3. Het voorkomen bij kinderen
  4. Het op meerdere locaties voorkomen

3. Het voorkomen bij kinderen

Lichen planus van het mondslijmvlies:
  1. Gaat vaak over in slijmvliesemphigoïd
  2. Gaat zelden over in een carcinoom
  3. Gaat vaak over in een carcinoom
  4. Gaat spontaan in regressie

3. Gaat zelden over in een carcinoom

Welke van de onderstaande aandoeningen wordt niet beschouwd als mogelijke uiting van HIV-infectie of AIDS:
  1. Harige leukoplakie
  2. Kaposi sarcoom
  3. Non-Hodgkin’s lymfoom
  4. Lichen planus

4. Lichen planus

Morsicatio van het mondslijmvlies komt meestal dubbelzijdig voor op het wangslijmvlies, de tongranden of de lippen. De afwijking wordt beschouwd als:
  1. Infectieuze afwijking
  2. Premaligne afwijking
  3. Goedaardige afwijking
  4. Ontwikkelingsstoornis

3. Goedaardige afwijking

Focale epitheliale hyperplasie is vrijwel zeker:
  1. Een goedaardige, viraal geïnduceerde aandoening
  2. Een aandoening op basis van Candida Albicans
  3. Een reactieve aandoening ten gevolge van mechanische irritatie
  4. Een premaligne aandoening

1. Een goedaardige, viraal geïnduceerde aandoening

Een papilloom van het mondslijmvlies wordt vermoedelijk veroorzaakt door:
  1. Een virus
  2. Langdurig contact met amalgaam restauraties
  3. Mechanische irritatie
  4. Excessief rookgedrag

1. Een virus

White sponge nevus is een erfelijke, witte afwijking van het mondslijmvlies, die al op jeugdige leeftijd zichtbaar is. Behandeling bestaat uit:
  1. Excisie
  2. Geen behandeling vereist
  3. CO2-laserverdamping
  4. Locale applicatie van corticosteroïden

2. Geen behandeling vereist

Een fibroom van het mondslijmvlies berust vrijwel altijd op:
  1. Een reactieve hyperplasie
  2. Een door geneesmiddelen veroorzaakte reversibele zwelling
  3. Een benigne neoplasma, dat vaak kwaadaardig wordt
  4. Een benigne neoplasma, dat zelden maligne wordt

1. Een reactieve hyperplasie

Een sinds enkele maanden bestaande op de tongpunt bij een 18-jarige patiënt gelegen zwelling berust vermoedelijk op een:
  1. Muceuze retentiecysten
  2. Fibroom
  3. Plaveiselcelcarcinoom
  4. Vasculaire malformatie

2. Fibroom

Wat zijn de meest begrijpelijke locaties voor een fibroom van het mondslijmvlies:
  1. Wangslijmvlies op de lijn van occlusie
  2. Binnenkant van de processus alveolaris van de onderkaak
  3. Regio van het foramen coecum op de tongrug
  4. Mondbodem

1. Wangslijmvlies op de lijn van occlusie

Fordyce’s spots komen vrijwel bij iedereen voor. De plekjes komen vooral voor op:
  1. De tongrug
  2. De tongranden
  3. De mondbodem
  4. Het wangslijmvlies

4. Het wangslijmvlies

Een hemangioom van het mondslijmvlies berust meestal op een:
  1. Ontwikkelingsstoornis
  2. Echte gezwelvorming
  3. Ontsteking
  4. Trauma

1. Ontwikkelingsstoornis

Het kaposisarcoom kan bij een HIV-infectie in de mondholte voorkomen. De voorkeurslocatie van deze nieuwvorming is:
  1. Palatum
  2. Wangslijmvlies
  3. Mondbodem
  4. Onderlip

1. Het palatum

Een lymfangioom is een:
  1. Kwaadaardig gezwel met productie van lymfe
  2. Een door bestraling geïnduceerde zwelling van lymfebanen
  3. Goedaardige vasculaire malformatie van bloedvaten
  4. Goedaardige vasculaire malformatie van lymfevaten

4. Goedaardige vasculaire malformatie van lymfevaten

Een non-hodgkinlymfoom kan zich als eerste in het hoofd-halsgebied en ook in de mond presenteren. Een (intra)orale voorkeurslocatie is:
  1. De bovenlip
  2. De mondbodem
  3. De onderlip
  4. Het palatum

4. Het palatum

Bij de behandeling van een patiënt met een non-hodgkinlymfoom wordt meestal gebruikgemaakt van:
  1. Chemotherapie
  2. Radiotherapie
  3. Chirurgie
  4. Combinatie chirurgie gevolgd door radiotherapie

1. Chemotherapie (in combinatie met radiotherapie)

Speekselkliertumoren van de glandula lingualis zijn zeldzaam. Het betreft:
  1. Vrijwel altijd kwaadaardige tumoren
  2. In de helft van de gevallen kwaadaardige tumoren
  3. Altijd goedaardige tumoren
  4. Goedaardige tumoren die een neiging hebben tot veranderingen naar kwaadaardigheid

1. Vrijwel altijd kwaadaardige tumoren

Een lipoom is:
  1. Een goedaardig gezwel van spierweefsel
  2. Een kwaadaardig gezwel van vetweefsel
  3. Een goedaardig gezwel van vetweefsel
  4. Een hyperplasie van vet- en spierweefsel

3. Een goedaardig gezwel van vetweefsel

Een maligne, mesenchymale tumor, die vet vormt, heet:
  1. Chondrosarcoom
  2. Fibrosarcoom
  3. Osteosarcoom
  4. Liposarcoom

4. Liposarcoom

Op de kaakwal van een pasgeborene wordt een enkele centimeters grote, enigszins gesteelde vast-elastische zwelling aangetroffen. Vermoedelijk betreft het hier:
  1. Een tandlijstcyste
  2. Een hemaangioom
  3. Ectopisch schildklierweefsel
  4. Een congenitale epulis

4. Een congenitale epulis

Een mediane rhomboïde glossitis:
  1. Berust op een virale ontsteking
  2. Is een aangeboren afwijking
  3. Is een uiting van hyperparathyreoïdie
  4. Lijkt gerelateerd aan C. Albicans

4. Lijkt gerelateerd aan C. Albicans

In de omgeving van het foramen caecum van de tong kan vooral voorkomen:
  1. Een plaveiselcelcarcinoom
  2. Mediane rhomboïde glossitis
  3. Lichen planus
  4. Fordyce’s spot

2. Mediane rhomboïde glossitis

Harige leukoplakie is een nogal kenmerkende mondafwijking bij een HIV-infectie. Bij een niet-geïdentificeerde patiënt dient daarom de diagnose met de grootst mogelijke zorgvuldigheid te worden gesteld. Hiertoe dient een proefexcisie te worden genomen. Het sluitstuk van de histologisch diagnose is in principe:
  1. Aantonen van het papillomavirus
  2. Aantonen van het herpes zoster virus
  3. Aantonen van het Epstein Barr virus
  4. Aantonen van het cytomegalovirus

3. Aantonen van het Epstein Barr virus

Harige leukoplakie wordt klinisch gekenmerkt door:
  1. Witte veranderingen beiderzijds op de tongrand
  2. Ronde veranderingen beiderzijds op het wangslijmvlies
  3. Gele, vlekvormige veranderingen op het gehemlte
  4. Blauwe, puntvormige laesies op de bovenlip

1. Witte veranderingen beiderzijds op de tongrand

Een fissuurtong (lingua fissurata) kan bij klachten het beste worden behandeld door:
  1. Enkele malen per dag borstelen
  2. Locale corticosteroïden
  3. Antibiotica
  4. Antischimmelmiddelen

1. Enkele malen per dag borstelen

Welk van de onderstaande afwijkingen behoort NIET tot de kenmerken van het basaalcelnevussyndroom
  1. Lingua fissurata
  2. Multipele keratocysteuze dentogene tumoren
  3. Basaalcelnevi van de huid
  4. Een of meer gespleten ribben

1. Lingua fissurata

Aan welke etiologische factoren denken wij bij lingua geografica?
  1. C. albicans
  2. Alcohol
  3. De oorzaak is onbekend
  4. Roken

3. De oorzaak is onbekend

De diagnose lingua geografica wordt meestal gesteld op grond van:
  1. Röntgenologisch beeld
  2. Bacteriologisch beeld
  3. Histologisch beeld
  4. Klinisch beeld

4. Klinisch beeld

Een beslagen tong of haartong (“lingua villosa”) berust op:
  1. Alcoholgebruik
  2. Is onbekend
  3. Roken
  4. Vitamine-A deficiëntie

2. Is onbekend

Welke van de onderstaande aandoeningen wordt beschouwd als een choristoom?
  1. Carcinoom van de tong
  2. Odontoom
  3. Osteoom van de tong
  4. Ameloblastoom

3. Osteoom van de tong

Bij een 20-jarige vrouw wordt op de tong vlak achter het foramen caecum, een sinds onbekende tijd bestaande +/- 1 cm grote zwelling geconstateerd. Vermoedelijk is hier sprake van:
  1. Plaveiselcelcarcinoom
  2. Speekselsteen
  3. Kaposi sarcoom
  4. Tongstruma

4. Tongstruma

Bij mondbranden:
  1. Ziet het tong- en/of mondslijmvlies er min of meer normaal uit
  2. Dient serologisch onderzoek te worden verricht
  3. Is het slijmvlies felrood gekleurd
  4. Is het slijmvlies gelig van aspect

1. Ziet het tong- en/of mondslijmvlies er min of meer normaal uit

Van het syndroom van mondbranden wordt niet gesproken indien:
  1. Er geen zichtbare slijmvliesafwijkingen zijn
  2. Patiënt klaagt over een droge mond
  3. Patiënt klaagt over een afwijkende smaak
  4. De klachten enkelzijdig voorkomen

4. De klachten enkelzijdig voorkomen

De voorkeurslocatie van een muceuze retentiecyste is:
  1. De bovenlip
  2. Het palatum
  3. De tongrug
  4. De onderlip

4. De onderlip

Een bij een 20-jarige patiënt vooraan in de mondbodem gelegen blauw doorschemerende en week aanvoelende zwelling berust vermoedelijk op:
  1. Hodgkin lymfoom
  2. Ranula
  3. Plaveiselcelcarcinoom
  4. Irritatiefibroom

2. Ranula

Met een oppurtunistische infectie wordt bedoeld:
  1. Een infectie met micro-organismen die onder normale omstandigheden geen afwijking veroorzaken, maar dat wel doen bij verlaagde weerstand
  2. Een virale infectie
  3. Een infectie door bepaalde combinatie van micro-organismen
  4. Een infectie met micro-organismen die normaal niet in het lichaam aanwezig zijn

1. Een infectie met micro-organismen die onder normale omstandigheden geen afwijking veroorzaken, maar dat wel doen bij verlaagde weerstand


Wat hoort niet thuis in het rijtje van epidemiologische aspecten?
  1. Ras
  2. Medicijngebruik
  3. Leeftijd
  4. Geslacht

2. Medicijngebruik

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo