Samenvatting: Mts-4
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van MTS-4
-
Kwalitatief
Dit is een preview. Er zijn 9 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 02/02/2016
Laat hier meer flashcards zien -
Waaruit bestaat open coderen? (bos --> bomen)
- Denken vanuit data
- Interpreteren
- Codes maken (fragmenten) --> thema's en subthema's
- Relevantie?
- Sluit het aan bij de theorie?
- Juiste code gegeven?
--> uiteenrafelen, categoriseren, clusteren, indelen, indexeren en sorteren -
Waaruit bestaat axiaal coderen (boomgroepen)? = brug tussen open en selectief
- Denken vanuit codes
- Codes OK?
- Codes samenvoegen/verwijderen?
(bovenstaande vormen de codeboom)
- Clusters die bij elkaar horen? (node memo)
- Categorieen om-/beschrijven?
--> ordenen en structuren
- Emic: leefwereld en data/Etic: literatuur -
Na open en axiaal coderen, wat weet je nu? (tussentijdse stop)
- Doel --> begrippen omschrijven en afbakenen; relevantie bepalen categorieën; abstraheren (= loskomen van data)
- Resultaat --> omschrijven concepten; ordenen categorieën; memo's met nieuwe verwachtingen en ideeën. -
Waaruit bestaat selectief coderen? (bomen --> ander bos)
- Denken vanuit de vraagstelling
- Welke thema's komen terug? Patroon? Uitkomsten? Kerncategorie (= verklarend)? Boodschap participanten?
- Verbanden
- Structuur -
Wat zijn de basisfuncties van coderen?
- Data management belang
- Verkennen en interpreteren data -
Wat zijn de hulpmiddelen bij selectief coderen?
1. Visualisaties (chart, model) --> afbeeldingen
2. Kerncatergorie (overkoepelend begrip)
3. Mal/sjabloon (coding families (Glaser --> meerdere modellen) en coding paradigma (Strauss --> 1 model (interacties; context; strategieën --> consequenties)
4. Matrix (hoe fenomenen voorkomen als er een andere is)
5. Memo's (theoretisch en analytisch) --> interpretatie
6. Zoeken en tellen (specifieke woorden; frequentie)
7. Eigen gevoelens en fascinatie
8. Typologie (waarop type verschillen --> empirisch = tegengekomen of ideaal = gecreëerd)
9. Argumentatie
10. Inhoudsopgave -
Waarop moet je letten als je kijkt naar de kwaliteit?
1. Objectiviteit
2. Betrouwbaarheid (= stabiliteit meting; zelfde resultaat bij herhaling; toevallige fouten)
3. Validiteit (= stel je fenomeen van interesse vast; meet wat je wilt meten; juistheid interpretatie; systematische fout) --> past het? -
Wat zijn de bedreigingen van de kwaliteit?
- Semi gestructureerde karakter van data-verzamelingsinstrumenten (--> moeilijk om te repliceren)
- Rol onderzoeker tijdens dataverzameling
--> twee bovenstaande slaan op de betrouwbaarheid
- Reactie participanten op onderzoeker (reactiviteit)
- Rol onderzoeker in analyse (iedereen interpreteert anders)
--> twee bovenstaande slaan op de validiteit
Oplossing = intersubjectiviteit (overleg) (aanname zelfde interpretatie) -
Hoe kan je de kwaliteit bewaken?
1. Methodische verantwoording (hoe, wat en waarom)
--> replicatie (overwegen herhaling)
--> slaat op de betrouwbaarheid
2. Reflectie op rol onderzoeker
--> peer debriefing
--> going native; reactiviteit; waardenvrij
--> slaat op de validiteit
3. Triangulatie
--> gebruik meerdere methoden
--> methodisch = meerdere dimensies; theoretisch = toepassen meerdere theorieën
--> slaat op zowel de betrouwbaarheid als de validiteit
4. Terugkoppelen deelnemers (member check/validation)
--> slaat op zowel de betrouwbaarheid als de validiteit
5. Meerdere onderzoekers -
Waarvoor dient een checklijst en wat zijn de gevaren?
- Als geheugensteun
- Als expliciete beoordeling
- Weging van aspecten
voorbeeld: Critical Review Form (aanpak; bevindingen; verantwoording)
Gevaren zijn:
- OK stempel (criteria timmeren het dicht)
- Procedureel voldoen
- Afdwingen elementen
- Anders dan 'expert' oordeel
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden