Samenvatting: Nieuw Nederlands 5E Editie 2 Vwo | W Steenbergen
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Nieuw Nederlands 5e editie 2 VWO | W. Steenbergen
-
1 gramatica
Dit is een preview. Er zijn 44 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
Wat voor soort woord is allemaal in ‘We zijn allemaal weleens onzeker’?
Allemaal is een onbepaald voornaamwoord. Het verwijst niet naar een specifieke persoon of zaak, maar verwijst vrij algemeen -
‘onbepaald’.
Onbepaalde voornaamwoorden verwijzen, anders dan andere voornaamwoorden, niet naar specifieke personen of zaken. Het zijn algemene verwijzingen, waarbij het aantal of de identiteit van iets of iemand niet nader gespecificeerd wordt. Voorbeelden van onbepaalde voornaamwoorden zijn alles, andere(n), elk, ieder, iedereen, iemand, iets. De woorden enige, enkele, ettelijke, menig(e), sommige, verscheidene, verschillende, genoeg, voldoende, zat (‘Ik heb zat boeken’), wat (‘Hij kan wel wat steun gebruiken’) en alle worden soms als onbepaald voornaamwoord en soms als telwoord gezien. -
1.1 LEZEN
Dit is een preview. Er zijn 33 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.1
Laat hier meer flashcards zien -
wat word meestal in het middenstuk van een tekst gelezen? en hoe vind je ze?
er worden in het middenstuk van een tekst meestal verschillende deelonderwerpen besproken
je vind ze door de tekst globaal te lezen : eerste en laatse zinnen van alle alinea's -
Hoe kun je vaststellen of een groepje woorden samen één zinsdeel vormt?
Probeer welke woorden je samen voor de persoonsvorm kunt zetten. Die woorden zijn samen een zinsdeel. Voor de persoonsvorm kan namelijk maar één zinsdeel staan.
Of:
Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde naast elkaar blijven staan als je de woordvolgorde in de zin verandert. Die woorden zijn samen een zinsdeel. -
wat is de hoofdgedagte van een tekst en hoe vind je hem?
het is een zin die uitlegt waar de tekst over gaat
je leest de tekst heel precies : je leest de tekst goed van de eerste zin tot de laatste
je geeft dan antwoord op de vraag : wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp gezegd word. -
Hoe vind je het onderwerp van een zin? Vul aan:Stap 1 – Zoek … en zet ….Stap 2 – Vraag: …? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.Of:Stap 2 – Verander …. Het zinsdeel … is het onderwerp.
Stap 1 – Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen.
Stap 2 – Vraag: Wie (Wat) + persoonsvorm? Het antwoord op die vraag is het onderwerp.
Of:
Stap 2 – Verander de persoonsvorm van getal: enkelvoud wordt meervoud of andersom. Het zinsdeel dat mee verandert, is het onderwerp. -
Vul aan: Het werkwoordelijk gezegde van een zin bestaat uit …. Als de woorden … of … vóór een werkwoord staan, horen die bij het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde van een zin bestaat uit de persoonsvorm plus de andere werkwoorden (als die er zijn). Als de woorden te of aan het vóór een werkwoord staan, horen die bij het werkwoordelijk gezegde. -
Vul aan: Bij splitsbare werkwoorden als ‘invullen’ en ‘uitkijken’ horen … en … bij het werkwoordelijk gezegde.
Bij splitsbare werkwoorden als ‘invullen’ en ‘uitkijken’ horen in en uit bij het werkwoordelijk gezegde. -
Hoe vind je het naamwoordelijk gezegde van een zin? Vul aan:Stap 1 – Zoek … en ….Stap 2 – Stel vast of het onderwerp … of ….Stap 3 – Als het onderwerp iets …, stel je de vraag: Wat + … + … + …? Het antwoord op die vraag is het ….Stap 4 – Noteer het naamwoordelijk gezegde: … + … + …. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken
Stap 1 – Zoek de persoonsvorm en zet streepjes tussen de zinsdelen.
Stap 2 – Stel vast of het onderwerp iets doet of iets is.
Stap 3 – Als het onderwerp iets is, stel je de vraag: Wat + persoonsvorm + onderwerp + overige werkwoorden? Het antwoord op die vraag is het naamwoordelijk deel.
Stap 4 – Noteer het naamwoordelijk gezegde: persoonsvorm + [nw.deel] + overige werkwoorden. Zet het naamwoordelijk deel tussen vierkante haken. -
Hoe vind je de bijwoordelijke bepaling(en)? Vul aan:Stap 1 – Noteer … en … of ….Stap 2 – Noteer … en … (als die er zijn).Stap 3 – Zoek of er zinsdelen zijn die antwoord geven op een vraag als …? …? …? enzovoort. Die zinsdelen zijn meestal een bijwoordelijke bepaling.
Stap 1 – Noteer onderwerp en werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde.
Stap 2 – Noteer lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp (als die er zijn).
Stap 3 – Zoek of er zinsdelen zijn die antwoord geven op een vraag als Wanneer? Waar…? Hoe? enzovoort. Die zinsdelen zijn meestal een bijwoordelijke bepaling. -
Niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag, bijvoorbeeld niet en waarschijnlijk. Noteer vijf andere woorden die geen antwoord geven op een vraag, maar in een zin wél bijwoordelijke bepaling zijn
Eigen antwoord, bijvoorbeeld: zeker, absoluut, allicht, eigenlijk, natuurlijk, misschien, vermoedelijk, waarschijnlijk, niet,
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden