Samenvatting: Nova : Natuurkunde Onderbouw Havo/vwo/gymnasium [Release 2020] | 9789402065145 | C Biemans
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Nova : natuurkunde onderbouw havo/vwo/gymnasium [release 2020] | 9789402065145 | C. Biemans
-
2 Krachten
-
2.1 Soorten krachten
Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.1
Laat hier meer flashcards zien -
Noem vijf verschillende soorten krachten en beschrijf ze?
- Spierkracht: ontstaat doordat de spieren in je lichaam samentrekken.
- Veerkracht: ontstaat doordat je een veer uitrekt of indrukt.
- Spankracht: ontstaat doordat iets aan een touw trekt.
- Zwaartekracht: de kracht die alles om je heen naar beneden trekt.
- Magnetische kracht: ontstaat doordat de noord- en zuidpool elkaar aantrekken, twee dezelfde stoten elkaar af.
- Spierkracht: ontstaat doordat de spieren in je lichaam samentrekken.
-
Hoe bereken je de zwaartekracht op een massa?
Je kunt ze meten met een krachtmeter of met deze formule:
Fz= m x g
Fz= de zwaartekracht in N.
m= de massa in Kg.
g= de sterkte van de zwaartekracht in N/Kg. Op aarde is dat 9,8. -
Hoe bepaal je het zwaartepunt van een voorwerp?
Bij eenvoudige voorwerpen zit Z in het midden. Je kan het voorwerp ook op een vinger laten balanceren en dan bevind je vinger zich onder punt Z. -
Hoe bepaal je het steunvlak van een voorwerp?
Het steunvlak wordt begrensd door de kantelpunten van het voorwerp. -
2.2 Meer dan een kracht
Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.2
Laat hier meer flashcards zien -
Beschrijf twee situaties waarin een kracht evenwicht met de zwaartekracht maakt.
- Een zak die aan een krachtmeter hangt. Fz trekt even hard omlaag als dat Fveer omhoog trekt.
- Een fruitschaal die op een tafel staat. Fz duwt even hard omlaag als dat Fn omhoog duwt.
- Een zak die aan een krachtmeter hangt. Fz trekt even hard omlaag als dat Fveer omhoog trekt.
-
Hoe groot moet een kracht zijn om evenwicht te maken?
Als iets op de grond staat en Fz 200 N is, dan moet Fn ook 200 N zijn, maar dan de andere kant op. Want daardoor wordt er evenwicht gemaakt. Als Fn dezelfde kant op zou zijn, dan zou er geen evenwicht zijn. -
Hoe meet je de uitrekking van een veer waarop een kracht wordt uitgeoefend?
De uitrekking is het aantal cm dat de veer uitrekt ten opzichte van de 0 stand. -
Hoe bepaal je op basis van meetgegevens de veerconstante van een veer?
Omdat de uitrekking van een veer recht evenredig is met de kracht, krijg je steeds hetzelfde getal als je de kracht deelt door de bijbehorende uitrekking. Dat constante getal wordt de veerconstante genoemd. Gebruik deze formule:
C= F : U
C= de veerconstante in N/cm.
F= de kracht die aan de veer trekt in N.
U= De uitrekking van de veer in cm. -
Hoe kun je met de parallellogrammethode de resultante bepalen als krachten een hoek maken?
Als de krachten loodrecht zijn, dan kan je de stelling van pythagoras gebruiken.
F²res= F1² + F2²
Als ze niet loodrecht zijn maar wel een hoek maken, dan is er een andere methode. De parallellogrammethode:- Kies een geschikte krachtenschaal.
- Teken de twee krachten op de juiste schaal en onder de juiste hoek.
- Maak het parallellogram af met twee stippellijnen.
- Teken de resultante als een pijl van het beginpunt naar het tegenoverliggende hoekpunt.
- Meet de lengte van deze pijl. Bereken met de krachtenschaal de grootte van de resultante.
- Bepaal de richting van de resultante door de hoek op te meten.
- Kies een geschikte krachtenschaal.
-
2.3 Voortstuwen en tegenwerken
Dit is een preview. Er zijn 4 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.3
Laat hier meer flashcards zien -
Op welke manier verschilt beweging in het heelal van bewegingen op aarde?
Op aarde moet een bewegend voorwerp moleculen opzij duwen om te kunnen bewegen. In het heelal hoeft dat niet want er is vacuüm. Er zijn dus geen weerstandskrachten aanwezig. Hierdoor stopt een bewegend voorwerp eigenlijk nooit, tenzij het ergens tegenaan botst.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden