Samenvatting: Oefententamen

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
LET OP!!! Er zijn slechts 49 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van oefententamen

  • 1 oefententamen

    Dit is een preview. Er zijn 39 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
    Laat hier meer flashcards zien

  • Onder een populatieverdeling wordt verstaan:De verdeling van alle scores in de steekproefDe gemiddelden van alle steekproevenDe verdeling van alle scores van de leden in de populatieDe verdeling van de gemiddelden in de populatie 

    De verdeling van alle scores van de leden in de populatie
  • Een consumptiepsycholoog vermoedt dat Nederlandse gezinnen met twee kinderen tegenwoordig minder geld aan buitenlandse vakanties besteden dan in de periode vóór de economische crisis. Hij neemt een random steekproef van 50 gezinnen en vraagt naar hun totale vakantiebesteding. Het gemiddelde bedraagt 1244.36 euro, terwijl dit Nederlands gemiddelde in 2008 nog 1689.56 euro bedroeg. Welk stelsel van hypothesen moet hier worden onderzocht?H0 : μ = 1244.36;Ha : μ 1244.36H0 : μ = 1244.36;Ha : μ > 1244.36H0 : μ = 1689.56;Ha : μ 1689.56H0 : μ = 1689.56;Ha : μ < 1689.56 

    H0 : μ = 1689.56;Ha : μ < 1689.56 
    waarom: omdat zijn vraag is dat gezinnen tegenwoordig minder geld besteden dus H:0 = gelijk, Ha: is <
  • Om een steekproefstatistiek te toetsen kun je bijvoorbeeld:A. De p vergelijken met de zB. De α vergelijken met de zαC. De p vergelijken met de αD. De p vergelijken met de zα

    C, want p en α zijn allebei kansen, die je vergelijkt bij methode 1
  • Bekijk deze twee stellingen:I: Als twee gebeurtenissen A en B disjunct zijn, dan geldt: p(A en B) = p(A) + p(B)II: Als twee gebeurtenissen A en B onafhankelijk van elkaar zijn, dan geldt:p(A en B) = p(A) * p(B)Wat is juist?A. Beide stellingen zijn juist.B. Alleen I is juist.C. Alleen II is juist.D. Beide stellingen zijn onjuist.

    C, want bij I had er een * moeten staan in plaats van een + om de stelling correct te maken
  • In een wagenpark staan Volkswagens en andere auto’s, in totaal 600. Er zijn alleen blauwe en rode auto’s en evenveel. Van de andere auto’s zijn er 160 rood en 90 blauw. Hoe groot is de kans dat een Volkswagen in dit park rood is?A.  0,4B.  0,233C. 0,466D.  0,5

    Volkswagen die rood is = conditionele kans à P(r|VW)  = 140/350 = 0,4 = A
  • Op een test voor faalangst kunnen de scores 1 tot en met 5 worden behaald. Bij deze scores hoort de volgende kansverdeling:Wat is de verwachte waarde van µ, en de variantie σ2?A. 1.47; 0.8691B. 1.46; 0.8691C. 1.46; 0.9251 D. 1.47; 0.925


    μx(dakje)=Σxipi=p1∗x1+p2∗x2+…+pk∗xk=0,71∗1+0,21∗2+…+0,03∗5=1,47
    σx2=Σ(xi-μx)2pi=(1-1,47)2∗0,71+(2-1,47)2∗0,21+…+(5-1,47)2∗0,03=0,8691. Dus, het antwoord is A.
  • In Nederland zijn er gemiddeld 200 regenachtige dagen per jaar. In de lente zijn dat er 35, in de zomer 15, en in de herfst en winter allebei 75. Is het aantal regenachtige dagen gelijk over het jaar verdeeld? Wat is het aantal vrijheidsgraden? Kies het nauwkeurigste antwoord.A. Ja, p > 0,05, df= 1B. Nee, p < 0,05 df= 3C. Nee, p < 0,01 df= 1D. Nee, p < 0,01 df =3

    Antwoord is Nee, p < 0,01 df =3
  • Bezie nogmaals de gegevens van opgave 4, over auto’s. Toets of het aantal rode en blauwe auto’s gelijk is voor Volkswagens en niet-Volkswagens. Wat is de χ2 van deze verdeling?A. 33,6B. 3.360C. 11.70D. 2.899

    A. 33,6
  • De tentamens van driehonderd studenten worden nagekeken door twee docenten, en ingedeeld in drie verschillende groepen aan de hand van hun resultaat. Wat is de waarde van kappa, gecorrigeerd voor kans?A. 0.657B. 0.689C. 0.761D. 0.824

    C. 0.761
  • Een variabele heeft een gemiddelde van 5 en een standaardafwijking van 1,1. Deze wordt vermenigvuldigd met een factor 2,5. Hoe groot zijn nu het gemiddelde en de standaardafwijking?A. μ= 12,5; σ= 2,62B. μ= 12,5; σ= 2,75C. μ= 15; σ= 2,62D. μ= 15; σ= 2,75

    Nieuwe μy= bμx = 2,5 * 5 = 12,5.
    Nieuwe σy2=b2σx2 =2,5^2∗1,1^2 = 7,56, maar σ=√7,56 = 2,75
    Dus, B. μ= 12,5; σ= 2,75 
LET OP!!! Er zijn slechts 49 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart