Samenvatting: Oefentoets

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
LET OP!!! Er zijn slechts 51 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Oefentoets

  • 1 Oefentoets

    Dit is een preview. Er zijn 41 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
    Laat hier meer flashcards zien

  • Ebbinghaus voerde een groot aantal experimenten uit waarbij hij zelf proefpersoon was. Hij onderzocht onder andere hoeveel er na 24 uur vergeten is. Latere onderzoekers vonden in vergelijkbare experimenten veel minder vergeten na 24 uur.(a) Waar zou dat aan kunnen liggen?(b) Hoe wordt dat verschijnsel genoemd? 

    (a) Hij leerde de hele tijd nieuwe onzin woorden waardoor hij veel meer last had van interferentie van eerder geleerde woordenlijsten.
    (b) Dit verschijnsel wordt proactieve interferentie genoemd. 
  • Leg uit wat bedoeld wordt met de “savings”-methode die onder andere door Ebbinghaus werd gebruikt

    Savings methode: Het verschil tussen hoeveel trials heb je nodig die je al een keer gehad hebt vroeger (denk aan Grieks), maar die je nu niet meer weet en woorden die je helemaal nooit hebt gehad. Het verschil tussen het aantal goed van de twee lijsten is de “saving”. Dit is een ideale manier om te kijken naar de besparing van woorden die we ooit al hebben geleerd. 
  • 1.Een onderzoeker wil graag weten of oud-gymnasiasten na 20 jaar nog iets weten van het Grieks dat zij op de middelbare school hebben geleerd. Hij doet dat door gebruik te maken van de “savings”-methode. Wat wordt daarmee bedoeld, dat wil zeggen hoe wil de onderzoeker dat gaan meten? 

    Door de oud-gymnasiasten een woordenlijst met Griekse woorden te laten leren en een lijst met nonsens woorden in het Grieks te laten leren. Wanneer ze sneller de Griekse woorden leren betekent dit dat ze nog onbewuste kennis hadden van de Griekse woorden van 20 jaar geleden. Misschien voor de zekerheid een controlegroep (zelfde niveau gehad, maar zonder Grieks) die allebei de lijsten leert. 
  • Noem 2 verschillende manieren waarop je informatie kunt krijgen over de vraag of een bepaald hersengebied wel of niet betrokken is bij episodisch geheugen (bijvoorbeeld herkenning). 

    oJe kijkt naar studies van patiënten en laesies; Je kijkt welke gebieden beschadigd zijn bij patiënten die geen episodisch geheugen schijnen te hebben.
    oNeuroimaging studies: Je onderzoekt mensen onder de scanner of EEG en kijkt naar de activiteit van de hersenen bij bepaalde episodische geheugentaken.
     
    Nadelen hiervan zijn wel dat je een theoretisch kader nodig hebt om de resultaten goed te interpreteren en dat de nadruk ligt op lokalisatie (met lokalisatie alleen kom je er niet). 
  • Stel je laat proefdieren na elkaar twee taakjes leren, A en B (op 2 achtereenvolgende dagen). Een week later wordt de retentie van taak B getest. De experimentele groep krijgt voorafgaand aan taak A een stofje toegediend dat tijdelijk (alleen op die dag) het optreden van LTP blokkeert. De controle groep krijgt een placebo toegediend. Beargumenteer wat het verschil zal zijn tussen beide groepen bij de retentietest voor taak B één week later (dus niet alleen de uitkomst noemen). 

    De retentietest voor taak B is slechter bij de controle groep dan bij de experimentele groep. Dit komt omdat de placebo groep last heeft van proactieve interferentie. Dit is dat de eerste lijst een nadelig effect uitoefent op de herinnering van de tweede lijst. De experimentele groep heeft geen last van dit nadelige effect omdat deze woorden niet in het lange termijn geheugen zijn opgeslagen door blokkade van het long term potential (LTP). 
  • Hoe kun je aantonen dat long-term potential (LTP) een rol speelt bij leerprocessen? Je hoeft maar één methode te noemen. 

    Kijken naar het effect op leren bij dieren waarbij het LTP is geblokkeerd (dit kan zowel bij transgene muizen of met bepaalde stoffen). 
  • Noem één argument voor de hypothese dat de zogenaamde fonologische of articulatorisch lus een op (interne) spraak gebaseerd systeem is. 

    Een argument hiervoor is het bestaan van het woord-lengte effect. De fonologische lus is beperkt in termen van aantal lettergrepen/fonemen in plaats van het aantal woorden. Hoe meer lettergrepen, hoe langer de leestijd en hoe kleiner de geheugenspanne. 
  • In onderzoek naar eigenschappen van het werkgeheugen wordt wel gebruik gemaakt van de techniek van articulatorische suppressie. Geef aan wat daarmee wordt bedoeld. 

    Articulatorische suppressie is prestatie bij uitschakeling van de fonologische loop. Dit systeem kan je uitschakelen als je bijvoorbeeld de hele tijd onzin uitkraamt (blablabla), dan verdwijnt de bijdrage van dit systeem omdat de interne spraak al “vol” zit.
  • 1.Als bij een memory span taak de lengte van de woorden (aantal lettergrepen) wordt gevarieerd, dan blijken lijstjes met langere woorden minder goed gereproduceerd dan lijstjes met korte woorden.(a) Hoe wordt dat verklaard binnen Baddeley’s Working Memory model?(b) Wat voorspelt dit model dat er gebeurt als er gebruik wordt gemaakt van articulatorische suppressie? 

    (a) De fonologische lus is spraak gebaseerd en kan maar twee seconde (interne) spraak bevatten. Hoe meer lettergrepen woorden bevatten, hoe langer de interne spraak duurt, dus hoe eerder de fonologische lus “vol” is. De fonologische lus is dus beperkt in termen van het aantal lettergrepen in plaats van het aantal woorden. Dit heet het woord-lengte effect.
    (b) Als er gebruikt wordt gemaakt van articulatorische suppressie, dan zit de fonologische lus dus al vol en kan er geen gebruik meer van worden gemaakt. Het verschil is geheugen tussen lange en korten woorden verdwijnt dan. 
  • Iemand beweert dat het iconisch geheugen niets anders is dan een gewoon nabeeld en niet met geheugen te maken heeft. Noem één argument dat tegen die bewering pleit. 

    Het iconisch geheugen blijkt geen nabeeld te zijn, want dan zou het nabeeld kleur complementair moeten zijn. Het vindt dus niet op het niveau van de retina plaats, maar dieper (centraler) in het systeem. 
LET OP!!! Er zijn slechts 51 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart