Samenvatting: Oefenvragen Sr
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Oefenvragen SR
-
1 LE 1 De staat
Dit is een preview. Er zijn 16 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
1.1.2 Teksten lezen
Dit is een preview. Er zijn 13 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.1.2
Laat hier meer flashcards zien -
Wat is het verschil tussen een betogende en een niet-betogende tekst?
In eenbetogende tekst tracht de schrijver de lezer te overtuigen van zijn standpunt, bijvoorbeeld een oordeel of een advies over een bepaald onderwerp. De schrijver bouwt hiertoe eenbetoog op, dat wil zeggen eenonderbouwing van zijn standpunt met behulp van meerdereredeneringen .
In eenniet-betogende tekst ontbreekt een met argumentenonderbouwd standpunt. Hier geeft de schrijver enkel informatie over een bepaald onderwerp. -
Wanneer spreken we van een ‘juridische tekst’?
In een juridische tekst staan de juridische feiten of beweringen centraal. Een juridische niet-betogende tekst bevat een opsomming of beschrijving van juridische feiten. Een juridische betogende tekst bevat een betoog waarvan de beweringen voornamelijk terug te voeren zijn op rechtsbronnen (zoals wetten, verdragen en jurisprudentie), of waarin het standpunt dat wordt verdedigd betrekking heeft op een juridisch standpunt. -
2 LE 2 Regeringsvormen en parlementair stelsel
-
2.1 Handboek
Dit is een preview. Er zijn 16 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.1
Laat hier meer flashcards zien -
Wat is kenmerkend aan een parlementair regeringsstelsel?
In een parlementair stelsel wordt alleen de volksvertegenwoordiging gekozen, en de regering is voor zijn functioneren afhankelijk van het vertrouwen van een meerderheid in het parlement. Samenwerking tussen beide staat in dit stelsel centraal. -
Wat is kenmerkend aan een conventioneel regeringsstelsel?
In een conventioneel stelsel ligt alle macht bij de gekozen volksvertegenwoordiging en is de regering niet meer dan het dagelijkse bestuur van het parlement. Dit is een monistisch stelsel waarbij er geen sprake is van machtenspreiding. -
Wat is het rechtskarakter van een door de Tweede Kamer aangenomen motie?
Een motie is een verzoek van de Tweede Kamer aan de regering. Deze kan dat verzoek naast zich neerleggen. Alleen een aangenomen motie van wantrouwen wordt geacht rechtskracht te hebben: de regering of de individuele getroffen bewindspersoon dient daarna af te treden. -
Welke hoedanigheden van de Koning onderscheidt het staatsrecht?
Het staatsrecht kent de Koning in drie vormen:- De Koning is het staatshoofd, al zwijgt de Grondwet hierover. Het staatshoofd heeft in Nederland dan ook geen belangrijke zelfstandige bevoegdheden.
- De Koning is lid van de regering (art. 42 Gw), maar dan zonder macht. De verantwoordelijkheid ligt immers steeds bij de ministers.
- De Koning is een (bijzondere) privépersoon, en aan deze hoedanigheid wordt uitgebreid aandacht besteed in de Grondwet, zie art. 24 t/m 41 Gw. Het betreft hier vooral bijzonder persoon- en familierecht voor de Koning.
-
Hoe weet een minister of de Staten-Generaal nog vertrouwen heeft in zijn functioneren?
Zolang niet het tegendeel is gebleken, mag de minister ervan uitgaan dat er vertrouwen in zijn functioneren aanwezig is. In Nederland geldt namelijk dat de (ongeschreven) vertrouwensregel negatief geformuleerd is. Het ontbreken van vertrouwen vervolgens kan bijvoorbeeld tot uiting komen in een motie die uitdrukkelijk als motie van wantrouwen wordt aangeduid, of na ernstige bezwaren van de minister toch wordt aanvaard (stel: de minister noemde aanvaarding van de motie ‘onaanvaardbaar’). -
Kan het vertrouwen te allen tijde door de Staten-Generaal worden opgezegd?
In beginsel kan het vertrouwen in één of meer bewindslieden te allen tijde door de Staten-Generaal worden opgezegd. Er is geen staatsrechtelijke grens aan te geven die het parlement ertoe dwingt op een bepaald moment terughoudend te zijn of af te zien van een oordeel over het functioneren van ministers. Een uitzondering kan wellicht gemaakt worden voor ministers die demissionair zijn. Zij hebben immers al aangegeven te zullen opstappen. -
Hoe kan de relatie tussen de vertrouwensregel en de ministeriële verantwoordelijkheid worden omschreven?
Dit zijn twee verschillende begrippen die wel met elkaar zijn verbonden. De vertrouwensregel houdt in dat bewindslieden niet kunnen blijven zitten wanneer het vertrouwen van de volksvertegenwoordiging in hen ontbreekt. De ministeriële verantwoordelijkheid houdt in dat bewindslieden verantwoording dienen af te leggen aan de volksvertegenwoordiging over hun handelingen. De vertrouwensregel is te beschouwen als de sanctie op de ministeriële verantwoordelijkheid. Beide kunnen echter ook zonder elkaar bestaan. -
Wat is de rol van het begrip ‘verwijtbaarheid’ in de discussie over de omvang van de ministeriële verantwoordelijkheid?
Wanneer de politieke verantwoordelijkheid en het element van verwijtbaarheid aan elkaar worden gekoppeld, dan bedoelt men daarmee aan te geven dat een minister slechts dan verantwoordelijk kan zijn als hem een persoonlijk verwijt kan worden gemaakt. Is dit niet het geval dan dient geen verantwoordelijkheid te worden verondersteld. Deze blik op het leerstuk van de ministeriële verantwoordelijkheid is overigens niet zonder gevaar.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden