Didactisern, het uitwerken van de rijvaardigheidsdidactiek - Studievragen
34 belangrijke vragen over Didactisern, het uitwerken van de rijvaardigheidsdidactiek - Studievragen
1.Wat doe je in de planningsfase van het Instructieproces?
1. In de planningsfase van het instructieproces bereidt je je les voor die je wilt gaan geven. Je denkt na over de doelstelling van je les en je bepaalt de beginsituatie . Vervolgens kies je de juiste leerstof die je wilt gaan behandelen en kiest er de juiste hulpmiddelen (media) bij. Ook denk je na over een geschikte lesroute en je houdt rekening met de kenmerken van de leerling.
2. Wat kun je doen om je les goed voor te bereiden? Geef zes punten aan.
2. Het maken van een Lesplan
Het formuleren van de lesdoelen
Het toegankelijk maken van de leerinhoud
Het kiezen van de leermiddelen
Het verdelen van de instructiestof in stappen
Het voorbereiden van vragen
Het voorbereiden van commentaar
Het afwisselend plannen van globale en specifieke taken
Het plannen van afwisselende lesactiviteiten
3. Op welke manier kunnen we oefensituaties of les routes voorbereiden?
Geef vier punten aan.
3. Door oefensituatie te kiezen die bij de les doelen passen.
Door opdrachten te bedenken die de rijtaak automatiseren.
Door oefensituaties te bedenken die verschillen in moeilijkheidsgraad.
Door gevarieerde routes en oefenplaatsen samen te stellen.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Op welke manier kunnen we de leermotivatie bevorderen?
Geef vier punten aan.
1. Door opdrachten te bedenken die de leerling uitdagen
2. Door voor keuzemogelijkheden te zorgen en rekening te houden met persoonlijke leerbehoeften.
3. Door te zorgen voor afwisseling in oefensituaties
4. Door stres situaties tijdens de praktijkles proberen te voorkomen
5. Door de leerling steun te geven, zonder zijn zelfstandigheid uit handen te nemen.
5. Wat moet de Instructeur voor elke rijles bepalen?
1. De Leerdoelen
2. De Leerstof
3. De Werkvormen
4. De Leeractiviteiten
5. De Hulpmiddelen
6. De Vragen
7. De Les route
8. De Oefenplaatsen
6. Hoeveel routes maakt de Instructeur voor elke rijles?
6. Voor elke rijles maak je 3 les routes. Denk dan aan een heen route, een terug route en een alternatieve
route (bijvoorbeeld bij wegwerkzaamheden)
7. Wat doet de instructeur aan het einde van de lesdag om te kijken of hij zij lessen goed
heeft gegeven?
7. Dan gaat hij evalueren. Hij loopt de kernbegrippen van het model Didactische Analyse nogmaals door
en hij vraagt zich af wat er goed / minder goed ging en hoe hij dit zou kunnen verbeteren.
8. Uit Welke hoofdonderdelen bestaat een lesplan?
8. Inleiding
Kern
Afsluiting
9. Wat is het eerste onderdeel van de inleiding van de les? Beschrijf de inhoud daarvan.
9. Je vraagt hier aan de hand van de instructiekaart aan de leerling of hij of zij een samenvatting kan
geven van de vorige les. Zo nodig vul je dit aan. Je laat dit tevens praktisch uitvoeren, door het vorige
les onderdeel in de praktijk te toetsen. Ook geef je de relatie tussen deze les en de vorige les(sen) aan de
orde zijn geweest. Dit doe je aan de hand van de instructievorderingenkaart.
10. Wat is het tweede onderdeel van de inleiding van de les? Beschrijf de inhoud daarvan.
10. Het lesplan geeft aan wat er in de les aan (les onderdelen) aan de orde komt en in welke volgorde. Als
je de leerling aan het begin van de les een vooruitblik geeft van de onderwerpen die deze les op het
programma staan, zal dit de leerling in staat stellen zijn leerervaringen te verbinden aan wat er komen
gaat in deze les.
11. Wat is het derde onderdeel van de inleiding van de les? Beschrijf de inhoud daarvan.
11. Nadat je de structuur van de les bekend gemaakt hebt en het feitelijke rijgedrag van de leerling hebt
getoetst, vertel je de concrete doelstelling aan de leerling. Nadat je de doelstelling hebt verteld,
bespreek je met de leerling het nut van de nieuw te leren rijtaak. Waarom is het zo belangrijk dat de
leerling deze rijtaak gaat leren? Hierdoor zal de leerling meer gemotiveerd worden om bewust deel te
nemen aan de rijtaak die deze les centraal staat.
12. Wat is het eerste onderdeel van Kern 1 van de les? Beschrijf de inhoud daarvan.
12. Dit is de aansluiting met voorgaande lesonderwerpen. Dat betekent dat elke doelstelling bij de leerling
moet aansluiten en een proces op gang moet brengen zodat er iets nieuws geleerd kan worden. Leren
gaat gemakkelijker als de leerling bekend is met de structuur van de nieuwe rijtaak. Hij of zij kan
daardoor verbanden leggen met eerder geleerde rij taken of opgedane kennis. Het bespreken van het
geleerde uit vorige lessen verloopt soepel als je hier ook de instructiekaart, met daarop de resultaten
van vorige lessen ter hand neemt.
13. Wat is het tweede onderdeel van Kern 1 van de les? Beschrijf de inhoud daarvan.
13. Dit is de uitleg volgens de Rijprocedure B. De Instructeur zal een exacte beschrijving van de nieuwe
rijtaak moeten geven, die inhoudelijk klopt met dat genen dat in de Rijprocedure beschreven staat.
De leerling krijgt zo en volledig beeld van de nieuwe rijtaak zoals die uitgevoerd moet worden.
14. Wat is het derde onderdeel van Kern 1 van de les? Beschrijf de Inhoud.
14. Deelhandelingen en foutgedragingen. De deelhandelingen geven alle deelstappen aan die de leerling
moet uitvoeren. Hiervoor gebruik je de handelingsanalyse. Verder geeft de Instructeur ook de fout-
gedragingen aan, dus hij vertelt welke handelingen er verkeerd kunnen gaan en waar de leerling extra
op moet letten.
15. Wat is het vierde onderdeel van Kern 1 van de les? Beschrijf de Inhoud.
15. Dit is de demonstratie.De Instructeur geeft 2 demonstraties. Één in vloeiende lijn en één in stappen.
Bij een bijzondere verrichting worden de richtpunten goed aangegeven.
16. Uit welke vier Fasen bestaat Kern 2 van de Les
16. Plaats van Uitvoering
Moeilijkheidsgraad van de oefensituatie
Intensiteit
Fouten binnen de veiligheid. ( zie blz. 87 t/m 89)
17. Wat is het eerste onderdeel van de afsluiting van de les? Beschrijf wat de inhoud daarvan
is.
17. De samenvatting. In de samenvatting komt alleen aanbod wat er is gedaan, niet hoe dat is gegaan.
Het leerresultaat komt daarna en staat los van de samenvatting. Het beschrijft de hoofdpunten van de
les en welke handelingen de leerling heeft geleerd.
18. Wat is het tweede onderdeel van de afsluiting van de les? Beschrijf wat de inhoud
daarvan is.
18. Het bespreken van het leerresultaat (productevaluatie). Het bespreken van het leerresultaat gaat over
de prestaties van de leerling. De prestaties houden verband met het gestelde leerdoel en de wijze
waarop de handelingen volgens de rijprocedure B uitgevoerd moeten worden.
20. Wat is het vierde onderdeel van de afsluiting van de les? Beschrijf wat de inhoud
daarvan is.
20. De Instructeur geeft het onderwerp van de volgende les aan en vertelt het belang van deze les.
Hij geeft de leerling een huiswerkopdracht mee. Het meegeven van huiswerkvragen is een must.
Hierdoor wordt de leerling nieuwsgierig gemaakt en ziet het nut in om het volgende onderdeel
voor te bereiden en te leren. Dat zal een gunstig effect hebben op zijn leerproces.
21. Op welke momenten wordt tijdens de praktijkles de Instructiekaart gebruikt?
21. Bij de meting van de vorige les, het aansluiten met het voorgaande les onderdeel, tijdens de gehele
afsluiting van de les.
22. Wanneer zou je tijdens de praktijkles aandacht besteden aan de huiswerkvragen?
22. Aan het einde van de inleiding of aan het begin van de Kern.
23. Welke Doelstellingen gebruiken we tijdens de praktijkles?
23. Gesloten (of Concrete) Psychomotorische doelstellingen.
24. Leeractiviteiten kunnen we in drie groepen onder verdelen. Welke groepen zijn dat?
24. In Cognitieve, in Affectieve en Regulerende Leeractiviteiten.
28. Op welke manier kunnen we de leerstof voor de leerling toegankelijk maken?
28. De Instructeur maakt de leerinhoud voor zijn leerling door ingewikkelde rij taken of situaties
vereenvoudigd aan te bieden. Op deze manier wordt de aandachtscapaciteit en het geheugen van de
de leerling niet te zwaar belast. De leerling kan zich richten op de essentie van de leertaak. Door de
situatieschetsen te gebruiken of gebruik te maken van scripts(RIS) of ezelbruggetjes, kan de leerling
ook een beter beeld van ingewikkelde zaken krijgen.
29. Waarvan is de keuze van een leermiddel tijdens de rijles afhankelijk?
29. Welk leer- of hulpmiddel je kiest, hangt onder andere af van de doelstelling en de les activiteit.
30. Op welke twee manieren kunnen we instructie geven tijdens de rijles?
30. Door te Doceren. (vertellen en uitleggen) of door te demonstreren (handelingen voordoen).
31. Wat is de functie van vragen stellen tijdens de les?
31. Door vragen te stellen gaat de leerling zelf over de leerstof nadenken en zal hij dit sneller verwerken.
Het stelt je als docent in staat na te gaan of de leerling je uitleg begrepen heeft of dat de leerling de les
nog kan volgen.
33. Wat is een open vraag en wanneer stel je die?
33. Bij open vragen moeten leerlingen het antwoord zelf produceren. Het antwoord staat niet vast, zoals
bij gesloten vragen. Open vragen worden gesteld bij een onderwijs leergesprek of wanneer je wilt dat
leerlingen het antwoord zelf moeten formuleren.
34.Wat is een gesloten vraag en wanneer stel je die?
34. Een gesloten vraag heeft keuze- of antwoordmogelijkheden, de leerling moet de juiste kiezen.
Bijvoorbeeld de multiple choice vragen (a,b,c) Met deze vragen kun je in korte tijd veel kennis toetsen
35. Wat is een Kennisvraag en wanneer stel je die?
35. Kennisvragen worden ook wel feit vragen genoemd. De leerling heeft het antwoord uit zijn hoofd
moeten leren en hij moet het antwoord reproduceren. Deze stel je als je de precieze betekenis ergens
van wilt weten. (Bijvoorbeeld de betekenis van Ar 5 van de WvW.)
36. Wat is een begripsvraag en wanneer stel je die?
36. Bij begripsvragen laat je de leerling nadenken. Deze vragen worden ook wel denkvragen genoemd.
Hier moet de leerling nadenken om tot een antwoord te komen.
Bijvoorbeeld: "Geef in eigen woorden weer", of "Vertel eens iets over", zijn voorbeelden van
Denk- of Begripsvragen.
37. Wat is de toepassingsvraag en wanneer stel je die?
37. Bij een toepassingsvraag moet de leerling de kennis die hij beheerst toepassen in een nieuwe situatie.
Wanneer je de leerling vraagt om de stopafstand te berekenen, zal hij de begrippen moeten weten, de
formule moeten kennen en weten hoe hij de stopafstand moet berekenen.
38. Wat is een diagnosticerende vraag en wanneer stel je die?
38. Bij een diagnosticerende vraag wordt naar een oorzaak gezocht/gevraagd.
Bijvoorbeeld: (Zou je kunnen vertellen hoe het komt dat het fileparkeren niet helemaal gelukt was?)
39. Wat is een Evaluatievraag en wanneer stel je die?
39. Bij een evaluatievraag vraag je de leerling naar een bepaalde mening.
Bijvoorbeeld: (Kun je vertellen wat je er leuk aan vindt?) of
(Wat vond je van de zo juiste les).
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden