Young and digital

40 belangrijke vragen over Young and digital

Waar ging het artikel van George over?

De meeste adolescenten gebruiken mobiele technologie, met 88% toegang tot een mobiele telefoon. Daarbij sturen en ontvangen adolescenten gemiddeld 67 berichten op een dag. Veel mensen vragen zich af of het frequente gebruik van mobiele technologieën een negatieve invloed heeft op hun ontwikkeling. In de huidige review wordt de meest recente set aan angsten geëvalueerd over interacties van adolescenten met nieuwe technologieën

Waarom wordt er gefocust op de adolescent period?

  • Kritieke ontwikkelingstaken
  • kwetsbare subgroep
  • digitaal geboren

Wat was de conclusie over fear 1?

het gemak waarmee foto’s en video’s kunnen worden gedeeld via nieuwe technologieën creëert nieuwe risico’s voor adolescenten in de online wereld. Toekomstige studies moeten verder gaan dan hoeveel en naar wie adolescenten berichten sturen. Zo moet worden gefocust op zowel de inhoud als motivaties onderliggend aan online berichten, om te kunnen begrijpen wat deze typen online gedragingen betekenen voor de offline relaties en aanpassing van adolescenten.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat kwam er uit een recente analyse over cyberpesten?

Een recente analyse concludeerde daarentegen dat cyberpesten een veel lagere prevalentie heeft dan traditioneel pesten. Daarbij bleek het niet toegenomen te zijn in de laatste 5-7 jaren, en heeft het niet veel nieuwe pesters of slachtoffers geproduceerd. Zo had 90% van d

Wat ervaren slachtoffers van cyberpesten vaak?

Slachtoffers van cyberpesten ervaren echter een reeks aan negatieve uitkomsten. De meeste slachtoffers rapporteren negatieve gevoelens, zoals schaamte en angst. De hevigheid van zowel offline als online pesten zou toekomstige psychopathologie kunnen voorspellen. Daarbij toonde een meta-analyse dat cyberpesten sterker gerelateerd is aan ideeën van zelfmoord dan traditioneel pesten.

Wat was de conclusie over fear 2?

veel adolescenten met risico op cyberpesten hebben ook risico op traditioneel pesten en slachtofferschap. Online pesten blijkt daarentegen nieuwe risico’s te introduceren (vb. anonimiteit, groot publiek) en kan worden gedreven door andere motivaties dan traditioneel pesten. Als cyberpesters anoniem blijven, zouden ze nooit de gevolgen van hun acties leren en ervaren slachtoffers minder controle in hun online activiteiten.

Wat is nodig om cyberpesten beter te begrijpen?

Een meer genuanceerd beeld van de sociale dynamieken van online pesten is vereist om te begrijpen hoe cyberpesten sociale netwerken beïnvloed, en of het moeilijker is voor adolescenten om ongewenste vernedering te vermijden, vanwege hun betrokkenheid in de digitale wereld. Eén van de redenen dat adolescenten hun pestervaringen niet willen rapporteren, is angst dat hun ouders hun mobiele apparaten zullen afpakken.

Wat blijkt uit onderzoek over benadering door vreemden?

Naast cyberpesten is een veelvoorkomende angst van ouders dat hun kinderen worden benaderd door een vreemde online. Uit veel onderzoek blijkt het risico voor adolescenten om te worden lastiggevallen door een vreemde in de virtuele wereld relatief klein. Daarnaast lijkt het simpelweg posten van informatie niet te lijden tot verhoogd risico. Zo blijken adolescenten met offline risico’s, zoals substantiegebruik, meer kans te hebben om online seksueel te worden benaderd. Het zou dus vooral gaan om de interactieve component van berichten met onbekenden, gecombineerd met offline risicofactoren.

Wat is de conclusie over benadering van vreemden?

weinig onderzoek is gedaan naar hoe de introductie van nieuwe technologieën invloed kan hebben op risico van adolescenten op online lastig vallen. Meer onderzoek is nodig om te begrijpen op risico’s verzoeken van online vreemden zijn veranderd met de introductie van mobiele apparaten.

Waar hangen de effecten van online gebruik vanaf?

  • Rich get richer hypothesis
  • Problemen versterken

Wat was de conclusie van fear 3?

tijd dat online wordt besteden zou mogelijk persoonlijke interacties vervangen, maar er is weinig bewijs dat het de kwaliteit van vriendschappen vermindert of leidt tot sociale isolatie. Aan de ene kant kunnen sociale beperkingen worden versterkt wanneer persoonlijke communicatie wordt vervangen door online, maar aan de andere kant kunnen online toevoegingen aan bestaande vriendschappen de kwaliteit verbeteren.

Waar moet rekening mee worden gehouden als je kijkt naar de gebruikte studies?

Belangrijk is dat rekening wordt gehouden met dat veel studies gebruik hebben gemaakt van zelfrapport en niet-experimentele designs, waardoor het moeilijk is om te bepalen of technologiegebruik per se uitkomsten beïnvloed. Belangrijk is dat experimentele studies worden uitgevoerd om te testen voor wie en onder welke condities online activiteiten invloed kunnen hebben op belangrijke aspecten van vriendschappen en sociale ontwikkeling.

Wat is een belangrijke factor in de online communicatie tussen ouder en kind?

 Adolescenten die vaker contact zoeken met hun ouders, rapporteren betere cohesie binnen de familie en ouderlijke kennis van hun online gedrag.
 Ouders die vaker contact zoeken met hun adolescenten, weten niet per se meer over de gedragingen van hun kinderen. In families met veel conflicten zou constante communicatie de spanningen zelfs onderling kunnen versterken.

Wat is de conclusie van fear 4?

bewijs suggereert dat als de kwaliteit van de ouder-kind relatie offline sterk is, de nieuwe technologieën voordelen met zich mee kunnen brengen. Meer onderzoek is nodig om te begrijpen hoe specifieke vormen van virtuele communicatie kunnen worden gebruikt om bestaande relaties te versterken, gevoelens van autonomie van adolescenten te verbeteren, en ouderlijke kennis te verhogen. Bijna al het onderzoek is correlationeel en gebaseerd op zelfrapport, waardoor geen causale conclusies kunnen worden getrokken.

Welke negatieve gevolgen kan het uitpoberen van identiteiten hebben?

  • Discrepantie
  • digital dossier

Wat is de conclusie van fear 5?

er is nog weinig onderzoek gedaan naar de manieren waarop online interacties invloed hebben op de zelfrepresentatie van adolescenten. Grootschalige longitudinale studies en experimentele studies zijn nodig om:
1) Te testen of er iets uniek is aan mobiele technologieën per se dat invloed heeft op de ontdekking en vorming van identiteit over adolescentie. 2) Te evalueren of online ervaringen uniek bijdragen aan aanpassing in de overgang naar volwassenheid.

Wat is de conclusie van fear 6?

er is weinig bekend over hoe de hoeveelheid gebruik van nieuwe technologieën invloed heeft op het functioneren van Generatie M adolescenten. Meer onderzoek is nodig naar de unieke eigenschappen van adolescenten en hun gebruik van mobiele apparaten. Ook moet meer worden gekeken naar de neurologische effecten van multitasking.

Wat kwam er uit de onderzoeken over mobiel en slapen?

  • Vier of meer apparaten
  • laat gebruik
  • emotioneel indrukwekkend
  • licht van apparaten

Welke drie hoofdconclusies heeft de review?

  • Offline gereflecteerd
  • uniform
  • observationeel/correlationeel

Wat is het doel van het artikel van przybylski?

Het doel van het huidige artikel is het evalueren van de verschillende manieren waarop schermtijd is gerelateerd aan mentaal welzijn, en het empirisch kwantificeren en definiëren van gemiddelde betrokkenheid in digitale activiteiten.

Waarom is volgens het artikel bewijs voor de displacement hypothese niet genoeg?

1) Deze studies hebben enkel zwakke links gevonden tussen schermtijd en gezondheid, wat de mogelijkheid van een sterkere alternatieve theorie suggereert.
2) Onderzoek indiceert dat alle nadelige effecten van schermtijd op fysieke gezondheid afhangen van het type digitale activiteit, en dat sommige scherm-activiteiten zelfs fysieke activiteit stimuleren.
3) Studies naar fysieke en psychologische uitkomsten laten inconsistente lineaire relaties zien of gebruiken post hoc predictoren, en geschatte effecten voor vergelijkbare types digitale technologieën variëren sterk.

Wat waren de resultaten voor de exploratory analyses?

 Meisjes rapporteerden meer gebruik van smartphones, computers en films, terwijl jongens meer tijd besteden aan computerspelletjes.
 Schermtijd was voor alle typen activiteiten tussen 25min en 1u5min langer op weekenddagen dan op weekdagen. Deze verschillen waren significant.
 Meer tijd werd besteed aan smartphones dan aan de andere digitale activiteiten.

Wat was de conclusie van het onderzoek?

de huidige studie vond een non-lineaire relatie tussen schermtijd en mentaal welzijn, en dat gemiddelde betrokkenheid in digitale activiteiten niet schadelijk is, wat overeenkomt met de Goldilocks hypothese. Hoge niveaus van schermtijd zouden daarentegen een kleine negatieve invloed hebben op mentaal welzijn. Deze vindingen zijn nieuw, omdat eerdere studies geen onderscheid maakten tussen verschillende typen digitaal schermgebruik, en schermtijd hebben gemeten op basis van arbitraire grenzen.

Op welke twee manieren informeert de huidige studie het onderzoeksveld?

  • Bredere sociale contexten
  • niet alle digitale activiteiten zijn gelijk


Waar gaat het artikel van Verduyn over?

De review evalueert de huidige staat van literatuur over hoe gebruik van sociale netwerk sites invloed heeft op subjectief welzijn. Een aantal criteria zijn gebruikt voor de inclusie en exclusie van studies en kunnen worden besproken binnen de relevante variabelen:

Wat waren de resultaten van Overall Usage of Social Network Sites and Subjective Well-Being crossectioneel

verschillende studies tonen een positieve relatie tussen subjectief welzijn en gebruik van Facebook, Instagram, en Tuenti. Echter, andere cross-sectionele studies laten tegenoverstelde resultaten zien. Auteurs stellen dat de relatie tussen sociaal netwerk gebruik en subjectief welzijn meer genuanceerd is:
- Facebook had positieve effecten op subjectief welzijn voor het behouden van bestaande relaties, maar negatief voor het creëren van nieuwe vrienden.
- Adolescenten die positieve feedback ontvangen rapporteren toegenomen subjectief welzijn, maar afnames bij negatieve feedback.

Welke twee categorieen online activiteit worden gebruikt?

1) Active usage: activiteiten die directe communicatie met anderen faciliteren. Tijdens actief gebruik van sociale netwerksites wordt vaak informatie geproduceerd, zoals het posten van een status update of het sturen van privéberichten op Facebook.
2) Passive usage: het monitoren van andermans levens zonder betrokken te zijn in directe communicatie met anderen. Tijdens passief gebruik van sociale netwerksites wordt vaak informatie geconsumeerd zonder te communiceren met de eigenaar. Voorbeelden zijn scrollen over de Facebook feed, of andermans profiel bekijken.

Wat was de uitkomst van actief/passief gebruik crossectioneel?

verschillende studies hebben het passieve gebruik van sociale netwerksites gelinkt met verminderde niveaus van subjectief welzijn. Selfdisclosure op Facebook blijkt daarentegen positief te correleren met subjectief welzijn. Twee studies geven bewijs dat vrouwen het meest profiteren van actief Facebook gebruik, mogelijk door minder betrokkenheid in negatieve interacties.

Wat was de uitkomst van actief/passief gebruik longitudinaal

meerdere longitudinale studies tonen aan dat actief Facebook gebruik positief gerelateerd was aan levenstevredenheid en affectief subjectief welzijn. Passief Facebook gebruik wordt daarentegen vaker geassocieerd met afnames in affectief subjectief welzijn, maar is niet gerelateerd aan cognitief welzijn.

Wat was de uitkomst van actief/passief gebruik experimenteel

een studie vergeleek 10 minuten actief gebruik van Facebook met 10 minuten passief gebruik. Direct na de manipulatie werden geen verschillen gevonden in affectief subjectief welzijn. Echter, aan het einde van de dag rapporteerden participanten in de passieve conditie lagere niveaus van affectief subjectief welzijn (vergeleken met direct na, en vergeleken met actieve conditie). 1

WAt is social capital?

kan worden gezien als de voordelen die worden verkregen uit sociale relaties of sociale netwerken. Positieve sociale relaties hebben een wederzijdse link met subjectief welzijn. Zo zou subjectief welzijn leiden tot meer pro-sociaal gedrag, maar het hebben van sociale steun heeft ook positieve effecten op subjectief welzijn.

Welke twee typen sociaal kapitaal zijn er?

1) Bridging: het hebben van toegang tot nieuwe informatie, worden blootgesteld aan diverse perspectieven en onderdeel zijn van een bredere gemeenschap. Dit type wordt vooral geboden door kennissen.
2) Bonding: het verkrijgen van emotionele steun, instrumentele steun en vriendschap. Dit type wordt grotendeels verkregen door hechte vrienden en familieleden. Zowel bridging als bonding blijken positief gerelateerd aan subjectief welzijn.

Wat was de direct evidence for the mediation model?

verschillende cross-sectionele studies hebben gevonden dat jaloezie de relatie bemiddelt tussen passief gebruik van sociale netwerksites en subjectief welzijn. Experimenteel en longitudinaal onderzoek naar deze bemiddelende rol is echter schaars. Eén longitudinale studie demonstreerde dat passief Facebook gebruik toenames in jaloezie voorspelde, wat weer afnames in affectief subjectief welzijn kon voorspellen.
- Jaloezie zou daarnaast ook kunnen leiden tot ineffectieve coping stijlen, zoals self-enhancement strategies om het gevoel van minderwaardigheid te verminderen. Dit gedrag zou daarentegen jaloezie in anderen kunnen uitlokken, waardoor een soort vicieuze cirkel ontstaat.

Welke bevelingen geven het artikel voor beleidsmakers?

a) Het opleiden van de algemene populatie over de meest productieve manieren van gebruik van sociale netwerksites om subjectief welzijn te verbeteren.
b) Het steunen van onderzoekers om dieper begrip te verkrijgen van adaptief gebruik van sociale netwerksites.
c) Het stimuleren van sociale netwerksites om hun platforms aan te passen om gebruikers hun sites te laten gebruiken op een manier die welzijn verbetert.

Wat zijn drie belangrijke berichten voor de general population?

1) Extreem passief gebruik van sociale netwerksites moet worden vermeden, aangezien dit type gebruik negatief gerelateerd blijkt aan subjectief welzijn. Het meeste gebruik van sociale netwerksites is passief, dus dit moet worden gedeeld met de populatie.
2) Positief nieuws wordt vaker gedeeld op sociale netwerksites dan negatief nieuws, en mensen neigen zichzelf overdreven positief te presenteren. Mensen hierover informeren kan mogelijk schadelijke sociale vergelijkingen voorkomen.
3) Actief gebruik van sociale netwerksites heeft geen negatieve gevolgen voor subjectief welzijn, en mogelijk positieve gevolgen. Actief gebruik kan worden gestimuleerd, door te stellen dat deze sites een unieke mogelijkheid bieden tot sociale connectie.

Waar moeten onderzoekers rekening meehouden?

1) De meeste studies naar de relatie tussen sociale netwerksites en subjectief welzijn maken gebruik van cross-sectionele designs. Meer longitudinaal en experimenteel onderzoek is nodig, omdat deze sterker bewijs geven voor causale relaties en de gevolgen op korte- en lange termijn.
2) Onderzoek heeft vooral gefocust op adolescenten en jonge volwassenen, maar oudere volwassenen maken ook steeds meer gebruik van sociale netwerksites.
3) De meeste studies naar sociale netwerksites focussen op Facebook, terwijl veel andere sociale netwerksites ook een hoog aantal gebruikers hebben. Iedere sociale netwerksite heeft een unieke context voor interactie, wat ook een rol kan spelen.

Wat moeten providers of social network sites doen?

1) Moedig aanbieders aan om samen te werken met onderzoekers in het identificeren van de kenmerken van hun sociale netwerksites die subjectief welzijn verbeteren. Zo kan anonieme data worden gedeeld, zodat onderzoekers gebruik kunnen maken van objectieve metingen van sociaal netwerkgebruik.
2) Moedig aanbieders aan om manieren te overwegen om inzichten van onderzoek te integreren om de voordelen te verbeteren van hun producten in termen van subjectief welzijn voor gebruikers. Deze inzichten kunnen worden gebruikt om gebruikers te sturen richting adaptieve gebruikerspatronen.

Wat is de hypothese van het artikel van Vannucci?

meer dagelijks sociale media gebruik is geassocieerd met verhoogde angstsymptomen en hevigere angst-gerelateerde beperking.

Wat zijn de limitaties van de studie over social media. en angst?

 Het cross-sectionele design geeft beperkte conclusies over de causaliteit. Prospectieve studies zijn nodig om te bepalen of sociale media gebruik een causale risicofactor is voor angstsymptomen en angst-gerelateerde beperking.
 De huidige studie gebruikte zelfrapport vragenlijsten om sociale media gebruik en angst te meten. Belangrijk is dat objectieve metingen van sociale media gebruik worden gehanteerd en gestructureerde klinische interviews die specifieke aspecten van angstsymptomen en gerelateerde beperking kunnen evalueren.

Wat zijn klinische implicaties?

: klinische evaluaties van angst in emerging adults moeten rekening houden met de manier waarop sociale media wordt gebruikt om met angst om te gaan. Door zowel de negatieve als de positieve aspecten van sociale media in beschouwing te nemen, kunnen nieuwe behandelingen het gebruik van positieve kenmerken van sociale media stimuleren, terwijl maladaptieve gedragingen kunnen worden voorkomen.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo