Hechting en Relaties - P&T: Aandoeningen tijdens de vroege kinderjaren: Hechtingsstoornissen

30 belangrijke vragen over Hechting en Relaties - P&T: Aandoeningen tijdens de vroege kinderjaren: Hechtingsstoornissen

Als we het hebben ober de mentale gezondheid in de kindertijd, wat houdt dan de mental health definitie in?

Mental health definitie: ’Het vermogen van het jonge kind om emoties te ervaren, te reguleren en uit te drukken, hechte en veilige relaties aan te gaan, de omgeving te verkennen en te leren. Al deze capaciteiten zullen het best worden benut in de context van de zorgomgeving die gezins-, gemeenschaps- en culturele verwachtingen voor jonge kinderen omvat. Het ontwikkelen van deze capaciteiten staat synoniem voor een gezonde sociale en emotionele ontwikkeling.’’

Met betrekking tot het fysiologisch functioneren, zijn er drie biologische verschuivingen in het eerste jaar, welke zijn dit?

Drie biologische gedragsverschuivingen in het eerste jaar:
- Ritmische routines van voeden, aankleden, troosten
- Gevoelens en intenties communiceren door middel van gebaren en vocalisaties
- De omgeving verkennen door te kruipen, te lopen enz.

Aan het einde van het eerste jaar hebben de meeste baby's - samen met hun verzorgers - een aantal belangrijke uitdagingen en taken volbracht; welke zijn dit?

- Ontwikkeling hechtingsrelatie: ervaringen van veiligheid, troost en genegenheid
- Ontwikkeling van een rudimentair identiteitsgevoel/zelfbeeld: vroegste set van cognities en emoties gericht op het kind als een afzonderlijk wezen.
- Basiskennis van anderen en de wereld: vroege ideeën over onbekende volwassenen en kinderen, samen met nieuwe situaties.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Storingen die verband houden met de fysiologie zijn pica, herkauwen, vermijdende stoornis van de voedselinname en slaap- en waakstoornissen. Wat houdt dit in?

- Pica: inname van niet-voedingsstoffen, zoals verf, kiezelstenen of vuil
- Herkauwen: herhaalde oprispingen van voedsel
- Vermijdende/beperkende stoornis van de voedselinname: beperkte eetlust, ernstige selectiviteit van voedsel of angst om te eten
- Slaap-waakstoornissen: slapeloosheid, stoornissen van opwinding, nachtmerrie stoornis

Als we het hebben over problemen met de voedselinname, wanneer is het dan een problee  en wanneer een aandoening? Beschrijf aan de hand van 2 punten en beschrijf de drie punten die bij beide horen

Stoornis: inefficiënt en ineffectief voedingspatroon
- Geen ervaring met honger en verlichting van honger (Jalen, p. 75)
-  Ontwikkelingsachterstand in voedingsroutine als gevolg van verwaarlozing (Grace, p. 75)
- Aversieve ervaringen met voeding (bijv. Ziekte, dwang)

Rol van de verzorgende omgeving

- Toenemende moeilijkheden met betrekking tot hoeveelheden voedsel, voedselkeuzes en etenstijd die niet worden opgelost
- Piekeren, frustratie van de verzorger vergroten vaak de voedingsproblemen
-  Gevoelens van persoonlijke incompetentie en woede jegens het kind verhogen stress
---->  Empirisch ondersteunde gedragsinterventies en ook aandacht voor relationele kwesties

Wat houdt een slaapstoornis in? En welke drie symptomen moet je aan voldoen bij de DSM-5?

Stoornis: duidelijke en aanhoudende moeilijkheden om tot rust te komen en in slaap te vallen, evenals het handhaven van slaap door de nacht, geassocieerd met een verminderd dagelijks functioneren (gebeurd in 10-30% van de gevallen in families)

DSM-5:
- Slapeloosheid: e.g. moeilijkheden met vallen en slapen
- Stoornissen van opwinding: bijv. slaapangst of slaapwandelen
- Nachtmerrie stoornis

Als we het hebben over de ethiologie van slaapproblemen, welke vier risicofactoren zijn dan gerelateerd aan het kind en welke vier risicofactoren aan ouderschap?

Risicofactoren gerelateerd aan het kind:
- Individuele verschillen in het vermogen om zichzelf te reguleren en te kalmeren
- Moeilijk temperament
- Medische toestand/aandoening
- Onveilige hechting

Risicofactoren gerelateerd aan ouderschap:

- Versterking van onaangepaste patronen
- Problemen met het stellen van grenzen
- Angst/depressie
- Huwelijksproblemen
----> Dit gaat dus allemaal over temperament en hechting

Bij temperament zijn er twee individuele verschillen. Welke zijn dit en wat houdt dit in??

- Reactiviteit: prikkelbaarheid en reactievermogen van baby's
- Regulatie: wat het kind doet om zijn reactiviteit te beheersen

Als we het hebben over temperamentkenmerken binnen de big 5, dan zijn er drie voornamelijk belangrijk. Welke zijn dit en waar scoren meisjes/jongens hoger op? Wat betekent ''goed aangepast''?

- Surgency/extraversie (jonegns scoren hoger): d.w.z. gezelligheid en positieve emotionaliteit --> Jongens scoren hier vaak hoger op
- Negatieve affectiviteit/neuroticisme: d.w.z. aanleg om angst en frustratie/woede te ervaren
- Inspannende controle/conscientieusheid (meisjes scoren hoger): d.w.z. pogingen om stimulatie en respons te reguleren

--> Goed afgesteld: toegang tot het volledige scala aan positieve en negatieve emoties evenals milde, matige en sterke intensiteiten van ervaring

Dimensies van ouderschap hebben grote invloed op het temperament, welke twee zijn dit?

- Warmte: verbonden met de sociale en emotionele behoeften van het kind
- Positieve en negatieve controle: verbonden met de behoefte aan autonomie en zelfregulering van het kind
---> Als ouders reageren op een gestrest kind door meer stress toe te voegen zonder dat dit wordt verholpen, kan dit leiden tot toxische stressreacties, met over activering van de stressreactie van het lichaam

Als we het hebben over goodness of fit: match en mismatch. Wat houdt dit in en welke twee lessen kunnen we hieruit trekken?

Goodness of fit: Samenspel tussen het temperament van het kind en het ouderschap (E.g. gemakkelijke baby met gemakkelijke ouders of angstige baby met strikte ouder)

Twee lessen:
- In elk paar baby-verzorger zijn er matches en mismatches; groei door 'match-mismatch-repair'-cycli (e.g. verlegen kinderen hebben baat bij matige uitdagingen)
- Extreme mismatches zijn problematisch, met name voor kinderen die vatbaarder zijn vanwege hun temperament (differentiële gevoeligheid)

Er zijn twee centrale hypotheses van de hechting theorie, welke zijn dit?

Twee centrale hypothese van hechting theorie:
- Individuele verschillen in de kwaliteit van de baby-verzorger hechtingsrelaties zijn grotendeels het product van de geschiedenis van interactie met de zorgverlener.
- Variaties in hechtingskwaliteit vormen de basis voor latere individuele verschillen in persoonlijkheid.

Wat houdt het transactioneel model van epigenesis in?

Transactioneel model en epigenesis:“… draait in elke fase van de reis om een interactie tussen het organisme zoals het zich tot die tijd heeft ontwikkeld en de omgeving waarin het zich dan bevindt "

Als we het hebben over psycho-sociale ontwikkeling, dan ging Sroufe ook uit van het organisatieperspectief. Wat houdt dit in? Noem aan de hand van 3 punten

- Ontwikkeling wordt gekenmerkt als gedragsveranderingen organisatie (inclusief emotie en cognitie).
-  Kwalitatieve verschillen in gedragsorganisatie bouwen voort op eerdere aanpassingen.
-  Betrekkingen tussen vroege ontwikkeling en latere uitkomsten zijn probabilistisch en in continu interactie met complex ontwikkelingsprocessen en systemen (p.365)

Na verloop van tijd begrijpen de meeste baby's, op een fundamentele manier, dat ze zullen worden verzorgd, dat ze waardig zijn, en dat de wereld om hen heen een prettige plek is met interessante mensen, objecten en activiteiten. Dit begrip is de basis van hechting, en volgens hechtingstheoretici is de ontwikkeling van een hechtingsrelatie de belangrijke psychologische prestatie van de late kindertijd. Het voordeel van hechting vanuit een evolutionair perspectief is de bescherming en het voortbestaan van het jonge kind, en deze zijn gekoppeld aan belangrijke kenmerken van de ouders/verzorgers, die zijn.. (x3)

- Zorgen voor een veilige omgeving (toevluchtsoord).
- Het voorzien in nabijheid (nabijheidsonderhoud) voor kinderen die contact zoeken of zich verzetten tegen de scheiding.
- Het bieden van een stabiele basis.

Als je veilige hechting vergelijkt met ambivalent en vermijdend, wat kunnen we dan zeggen met betrekking tot groei van zelfredzaamheid, capaciteit voor emotieregulatie en sociale competentie (x3)

Veilig vergeleken met ambivalent en vermijdend:
- Groei van zelfredzaamheid: Zelfstandiger in verkenning en probleemoplossing.
- Capaciteit voor emotieregulatie: Meer vertrouwen in iemands vermogen om georganiseerd te blijven, zelfs bij hoge opwinding, meer positieve affectieve uitingen aan leeftijdsgenoten en qua coping-strategieën meer doorzettingsvermogen en flexibiliteit.
- Sociale competentie: Hoge mate van sociale competentie en goede emotionele afstemming in intieme relaties op volwassen leeftijd.

Als we het hebben over ambivalente hechting, wat kunnen we daar dan over zeggen (x4)

Ambivalente hechting:
- De verzorger reageert vaak inconsistent of onvoorspelbaar de fysieke, emotionele en sociale behoeften van het kind.
- Lagere niveaus van psychologisch bewustzijn bij moeders en ontwikkelingsachterstanden bij zuigelingen.
- Basisgevoel van onzekerheid en onzekerheid.
- Rudimentaire cognities en emoties bij ambivalente/resistente/preoccupied hechting, zoals: Zelf: "Ik weet niet of ik het waard ben om verzorgd/bemind te worden.", Significante anderen: "Ik kan er niet op vertrouwen dat je op passende manieren zal reageren.’'' Wereld: "De wereld is soms aangenaam en soms onaangenaam.

Als we het hebben over vermijdende hechting, wat kunnen we daar dan over zeggen? En wat zijn culturele verschillen?

- De verzorger reageert vaak met inadequaat, opdringerig of overmatig controlerende zorg op fysiek, emotionele en sociale behoeften van het kind.
- "Psychologische onbeschikbaarheid" bij zorgverleners.
- Rudimentaire cognities en emoties bij vermijdend gehechte individuen, zoals:  Zelf: "Ik ben het niet waard om bemind te worden." Significante anderen: "Ik kan erop vertrouwen dat je meestal niet reageert." Wereld: "De wereld is onvriendelijk en reageert niet."
- Culturele verschillen: vermijding is meer aanvaardbaar in westerse landen dan ambivalentie

Als we het hebben over ambivalente versus vermijdende patronen, dan zijn er verschillen in situatioenle reacties op nieuwheid en gedragspatronen. Licht bij beide toe

Situationele variaties/reacties op nieuwheid:
- Ambivalent: moeilijk omgaan met een nieuw, complex object; meer aarzeling; minder flexibiliteit; minder effectief bij het oplossen van problemen.
- Vermijdend: geen problemen bij het hanteren van nieuwe voorwerpen; dichtbij fysiek contact en emotionele ontmoetingen met leeftijdsgenoten zijn erg uitdagend.

Gedragspatronen:
- Ambivalent: zoekt hulp bij kleinere problemen; vraagt ​​om meer koestering alsof ze jonger zijn dan hun werkelijke leeftijd.
- Vermijdend: zoekt hulp/contact als de stress voorbij is; vaak ongehoorzaam; anderen reageren vaak leerzaam en controlerend, niet verzorgd

Als we het hebben over ongeorganiseerde hechtingsrelaties, wanneer ontstaat dat dan? Wat houdt het in? Wat is de prevalentie?

Ongeorganiseerde hechtingsrelaties: ontstaan​​wanneer de verzorger wordt gezien als beangstigend, bang of kwaadaardig. Tijdens de kindertijd is het een patroon waarin zowel benaderen als vermijding typisch is.
- “De tijdelijke ineenstorting (of afwezigheid) van aandacht-, emotie- en gedragsstrategieën bij het ervaren van stressvolle situaties.​
- Prevalentie: 15% niet-klinische groepen; 50-80% klinische groepen.
- “Schrik zonder oplossing”: de verzorger is zowel een bron van troost als een bron van ongerustheid.

Als we het hebben over gedesorienterende hechting en latere uitkomsten, wat kunnen we daar dan over zeggen (x4)

- Meer symptomen en ernstiger symptomen van psychopathologie (o.a zelfbeschadiging).
- Voorspelt dissociatie of psychische ineenstorting.
- Voorspelt de ontwikkeling van een gedragsstoornis.
- Voorspelt de ontwikkeling van een borderline persoonlijkheidsstoornis, soms in combinatie met vermijdende gehechtheid.

Als we het hebben over hechting en het risico op psychopathologie, wat kunnen we dan zeggen over een veilige hechtingsrelatie, onzekere vermijdende/ambivalente patronen en onzeker-ongeorganiseerde patronen?

- Een veilige hechtingsrelatie is een beschermende factor: in problematische situaties heeft een persoon meer veerkracht om ermee om te gaan.
- Onzekere-vermijdende en onzekere-ambivalente patronen van aanpassing: leiden niet tot klinische stoornissen: kinderen hebben ​​hoger risico voor het ontwikkelen van problemen.
- Een onzeker-ongeorganiseerd patroon: is een sterke voorspeller van daaropvolgende psychopathologie

Er zijn veel factoren gevonden die de ontwikkeling van de hechting beïnvloeden. Noem er minimaal 3 en kijk de rest door

- Belangrijkste is ouderlijke gevoeligheid
- Interactie tussen het temperament van de zuigeling en opvoedingsvariabelen
- De rol van de vader, de niet-vaderlijke zorg
- De hechtingsgeschiedenis van de ouders
- Huwelijksrelaties
- Het psychologisch welzijn en/of de psychopathologie van de ouders
- Sociaal-culturele factoren
--> Deze factoren kunnen zowel een additief als een cumulatief positief of negatief effect hebben. Het is belangrijk om niet alleen te kijken naar het aantal aanwezige factoren, maar ook naar het dynamische samenspel tussen kind, ouders/verzorgers en de omgeving.

Het aanhechtingsproces kan de neurologische ontwikkeling positief of negatief beïnvloeden. Wat beinvloed de hechting (x3)?

- De hechting beïnvloedt de opkomst en regulering van emoties en benadrukt de centrale rol van emotie in de vroege persoonlijkheidsontwikkeling.
- De hechting biedt ook een prototype voor de manier waarop het kind zich in latere relaties zal gedragen.
- Daarnaast biedt de hechting het kind een verinnerlijkte representatie van zichzelf en de wereld, wat de latere persoonlijke en sociale aanpassing beïnvloedt

Gemiddeld heeft ongeveer 2/3 van de kinderen een veilige hechting. Het is noodzakelijk om te benadrukken dat niet alle onzekere patronen op zichzelf klinische stoornissen zijn. Deze kinderen hebben wel een verhoogd risico op het ontwikkelen van aandoeningen. Er is alleen sprake van een verstoring als er sprake is van angst, disfunctie en abnormaal gedrag. De DSM-V beschrijft twee categorieën van hechtingstoornissen: reactieve hechtingsstoornis en ontregelde sociale betrokkenheidsstoornis. Licht het verschol toe

1. Reactieve hechtingsstoornis: waarbij sprake is van een gebrek aan georganiseerd hechtingsgedrag, verminderde sociale betrokkenheid en moeilijkheden bij het reguleren van emoties. Deze diagnose is zeldzaam.
2. Ontregelde sociale betrokkenheidsstoornis: manifesteert zich in sociaal gedrag waarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen bekenden en vreemden. Ook is er vaak sprake van oppervlakkig gedrag, wordt er te veel aandacht gevraagd en is er soms sprake van ongepast fysiek contact.

Wat zijn de overeenkomsten (x1) en contrasten (x2) met betrekking tot reactieve hecthingsstoornissen (RAD) en ontregelde sociale betrokkenheidsstoornis (DSED)

Overeenkomsten:
- Sociale achterstelling en verwaarlozing
Contrasten:
- RAD reageert beter op verbeterde kwaliteit van zorgverlening dan DSED
- DSED moeilijker te behandelen, "bodemloze put."

Jonge kinderen die gediagnosticeerd zijn met hechtingsstoornissen kunnen een aantal ontwikkelingstrajecten volgen, waaronder zowel veerkracht als psychopathologie. Kinderen met een onveilige hechting of hechtingsstoornis ontwikkelen problemen op fysiologisch, emotioneel, gedragsmatig/sociaal en cognitief gebied. Licht ze toe

- Fysiologisch: sterke correlatie gevonden tussen hechting en de organisatie van het stresssysteem.
- Emotioneel: verband tussen stoornissen in de hechting en problematische emotionele expressie in intra- en interpersoonlijke ervaringen, lage eigenwaarde en het vertonen van veel negatieve emoties (angst, boosheid en verdriet).
- Cognitief: kinderen met hechtingstoornis hebben cognitieve modellen waarin relaties worden gekenmerkt door boosheid, gebrek aan vertrouwen, chaos en onzekerheid. Kinderen kunnen zich vaak niet inleven in anderen.
- Sociaal: patronen van terugtrekking en slachtofferschap van kinderen, en patronen van agressie en pesten van kinderen, worden vaak opgemerkt, ook gedurende het hele leven.

Wat zijn drie oorzaken van hechtingsstoornissen?

- Verzorgende factoren: deze factor speelt een primaire rol; onvoldoende, onoplettende, inconsistente en opdringerige zorg houdt verband met de ontwikkeling van een onzekere en ongeordende hechting.
- Ouderlijke factoren: de geestelijke gezondheid, de persoonlijkheid en de relatie tussen de ouders.
- Kinderfactoren: hoewel het onderzoek naar de oorzaken van hechtingsstoornissen zich vooral richt op zorg- en ouderlijke factoren, zijn er ook kinderfactoren die enige invloed hebben. Een moeilijk temperament van het kind of andere neurologische afwijkingen kunnen leiden tot onzekere en maladaptieve hechtingen.

Als we het hebben over trauma en stressgerelateerde aandoeningen binnen de DSM-5, wat houdt dan een acute stresstoornis in en een posttraumatische stress stoornis? Je hebt hierbij vier clusters van traumasymptomen, welke zijn dit?

Trauma en stressgerelateerde aandoeningen: DSM-5
- Acute stressstoornis: meerdere traumasymptomen die binnenkort volgen na blootstelling aan een traumatische gebeurtenis en tot een maand moeten duren.
- Posttraumatische stressstoornis (PTSD): meervoudig trauma symptomen die langer dan een maand aanhouden na het ervaren van een traumatische gebeurtenis

Vier clusters van traumasymptomen:
- Inbraken
- Aanhoudende vermijding
- Veranderingen in cognitie of gemoedstoestand, incl. dissociatie
- Veranderingen in opwinding en reactiviteit, incl. hypervigilantie

Er zijn drie preventieve ondersteuningen van kinderen en gezinnen, welke zijn dit?  Licht bij de eerste tevens vier punten toe die eronder vallen

Preventieve ondersteuning van risicokinderen en gezinnen:
- Verbetert positief ouderschap (STEEP, gericht op risico-ouders).
- Atachment and biobehavioral catchup (ABC)
- Huisbezoeken en opvoeding en ondersteuning van ouders
- Plaatsing in betere zorgomgevingen

Bewustwording van traumasymptomen en/of effecten van misbruik vergroten:
Op trauma gebaseerde cognitieve gedragstherapie

Interventies die ongezonde ouder-kind interacties herstellen: Zuigeling-ouderpsychotherapie/CPP
 Brede beschikbaarheid en gemakkelijke toegankelijkheid van zorg.
 Posttraumatische groei is mogelijk

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo