Samenvatting: Organisational Psychology | Brooks, et al
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Organisational psychology | Brooks, Robbins, Judge, Campbell, Greenberg
-
1 Organisational theory
Dit is een preview. Er zijn 12 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
Kenmerken en belangrijke vertegenwoordiger: Bureaucratie
Max Weber (1864 - 1920)
Technical-rational approach.
- Duidelijk omschreven taken + verantwoordelijkheden
- Hierarchische lijnen
- Regels en procedures
- Mensen komen via beoordelingen op bepaalde posities.
- Uitgangspunt dat medewerkers niet op een emotionele basis acteren. Puur doelgericht. Sense of duty.
Met name populair begin 20ste eeuw met de opkomst van grote organisaties. Toename job specialisaties.
Wat nu nog geldt: in de huidige concurrentie zijn bedrijven afhankelijk van de loyale steun en werk-attitude van de werknemers. -
Kenmerken en belangrijke vertegenwoordiger: Classical school
Henri Fayol, Lyndall Urwick, Fredrick Taylor, James Mooney, Mary Follett.
- Slechts een paar eenvoudige wetten / principes vertegenwoordigen de enige beste manier om een bedrijf te besturen en organiseren. Geld voor álle bedrijven.
- Geïnspireerd op het leger. "The work-force", "Line of command", etc.
- Vergelijking bedrijf met machine (geoliede machine)
- Onafhankelijk van context, omgeving, omvang, technologie, etc.
- Structural universalism
- Efficiente controle mechanismen, het alloceren van taken, beloningsysteem, het structureren van organisaties.
- Basis door bureaucratie!
- Bedrijven georganiseerd conform "classical school" zijn niet flexibel. Veel principes zijn tegenwoordig niet meer acceptabel, ethisch of legaal. -
Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de klassieke stroming en de Human Relations-stroming
Klassieke stroming: "forces of the dark", HR stroming: "forces of the light".
Klassiek: bedrijf is iets mechanisch, rationeel en onpersoonlijks. Strakke hiërarchische lijnen, sterke specialisatie van werk, regels en procedures.
HR: nadruk op mensen, op motivatie, autonomie, vertrouwen, openheid. -
Hoe wordt de meest recente stroming genoemd op het gebied van organisatietheorie en welke voorbeelden worden aangehaald
een organisatie kan veel dingen op het zelfde moment zijn, het hangt af vanuit welk oogpunt je de organisatie bekijkt. Bijv.
- Het culturele perspectief: de organisatie kan gezien worden als een cultuur. Zaken zoals vergaderingen, selecties etc worden rituelen die belangrijke culturele aspecten dienen.
- de organisatie als brein: de lerende organisatie.
zeven lenzen waarmee naar organisaties kan worden gekeken. Deze lenzen zien een organisatie respectievelijk als: 1 politiek systeem, 2 hersenen, 3 organisme, 4 virtueel systeem, 5 cultuur, 6 machtsinstrument en 7 machine -
Welke nieuwe thema’s binnen organisatietheorie en –analyse worden door Brooks (2009) onderkend en waarom zijn deze volgens hem relevant
-Emoties: vooral van belang bij besluitvorming. Is niet 100 rationeel! En hoe kunnen we emoties toepassen om bedrijfsbelangen vooruit te helpen?
- Tijd: vitaal onderdeel in competitiveness van bedrijven. Tijd kent drie dimensies: flexibel werken, korte termijn vs lange termijn denken, company en product life-cylces. -
2 Foundations of organizational structure
Dit is een preview. Er zijn 10 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2
Laat hier meer flashcards zien -
Welke soorten groepering van functies en taken kunt u onderscheiden en in welke situaties worden deze toegepast?
- Functies: bijv. bij een ziekenhuis; onderzoek, patiënt care, boekhouding, etc.
Het idee is dat je specialisten bij elkaar zet. Efficiency en "economy of scale"
- Type product:bijv bij Procter&Gamble; TIde, Pampers, Charmin, Pringles.
Voordeel: het wordt duidelijk hoe een product bijdraagt aan de performance van een organisatie.
- Geografisch: in regios / gebieden
- Proces.
- Type klant: bijv Microsoft; consumenten, grote ondernemingen, software ontwikkelaars en kleine ondernemingen. De veronderstelling is dat klanten in deze groepen gemeenschappelijke kenmerken en problemen hebben die geadresseerd kunnen worden.
Grote organisaties kunnen al deze groeperingen toepassen. -
Waarin verschilt het mechanistische organisatiemodel van het organische organisatiemodel
Mechanisch model: hoge mate van departmentalisation (groepering van taken en functies), hoge mate van normalisatie,beperkt informatie netwerk en hoge mate van centralisatie. Vaak synoniem aan bureaucratie. Top down, niet bottom up.
Organisch model is het tegenovergestelde. Lijkt op boundaryless organisation. Platte organisatie, lage mate van normalisatie, uitgebreid informatie netwerk en hoge mate van participatie / betrokkenheid medewerkers bij besluitvorming / beslissingen nemen. -
Bij welke strategie wordt welk organisatie model toegepast?
Innovatie-strategie (bedrijf is gericht op innovatie): organisch model.
Cost-Minimization (bedrijf is gericht op het beperken van kosten. Lage marketing uitgaven, geen dure innovaties, basic product offering): mechanisch model.
Imitation strategie (probeert het beste van bovenstaande twee toe te passen. Risico minimaliseren en winsten maximaliseren, volgt andere bedrijven. Als een ander bedrijf ergens succesvol is, zal dit bedrijf volgen. Ze kopiëren succesvolle ideeën en innovaties): mix van mechanisch en organisch model. -
welk model is het meest van toepassing per organisatiestructuur
Mechanisch model:
- High specialization
- Rigid departmentalisation
- Clear chain of command
- narrow spans of control
- centralisation
- high formalisation
Organic model:
- Cross-functional teams
- cross-hierarchical teams
- free flow of information
- wide spans of control
- decentralision
- low formalisation -
Welke factoren beïnvloeden de organisatiestructuur van een organisatie
- Strategie (innovatie, kosten besparende, imitatie strategie)
- Omvang van een organisatie
- Technologie (bijv. assembly line)
- De omgeving van een organisatie (eenvoudig vs complex, abundant vs schaars, stabiel vs dynamisch)
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden