Elektriciteit - geleidbaarheid en weerstand - Opdrachten

16 belangrijke vragen over Elektriciteit - geleidbaarheid en weerstand - Opdrachten

QA25:
a: Geef het symbool en de eenheid van weerstand.
b: Leg uit waarom het  I, U-diagram van een gloeilampje geen recht lijn is.
c: Welke drie grootheden kun je meten met een multimeter

A. Het symbool is R en de eenheid is ohm (..Ω
b. De weerstand van een gloeilampje is niet constant en alleen bij een constante weerstand hoort een rechte lijn.

c. Spanning, stroomsterkte en weerstand.

A26:

a:Leg uit wat je kunt zien in een I,U-diagram.
b:Noem drie punten die gelden als grootheid A recht evenredig is met grootheid B.

A.="1">A. Je kunt zien hoe groot bij een bepaalde spanning de stroom is.
B. - als je een B,A- diagram tekent, is de grafiek een rechte lijn door de oorsprong

- welke waarde je voor A of B neemt, altijd is __B__  constant en __A_ dus ook.                                                                A
    B
- Als je A nx zo groot maakt, wordt B ook nx zo groot.

27:
a: Van welke drie grootheden hangt de weerstand van een metaaldraad af?
b: leg uit waarom de weerstand van een metaaldraad groter wordt als de temperatuur stijgt.

A: lengte, diameter (dikte) en temperatuur.

B. Bij een hogere temperatuur trillen metaalatomen heviger en dan beperken ze het doorlaten van elektronen meer.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

B28
a:Leg in je eigen woorden uit wat je onder weerstand verstaat en gebruik daarbij figuur 3.27
b: De bel gaat en iedereen wil de klas uit. Waar zit dan de grote weerstand voor de leerling stroom ?
c: Geef het engelse en Franse woord voor weerstand .

A: Bij het smalle hek voelen de schapen de meeste tegenwerking. De weerstand van een voorwerp geeft aan hoe moeilijk het voor de stroom is om door dat voorwerp te gaan.
B: in de deuropening

C: engels: resistance, frans: résistance

B30: Om de stroom te meten zet je een amperemeter in een schakeling. Moet een amperemeter een grote of juist een klein weerstand hebben ? Licht je antwoord toe .

A: een amperemeter hoort een kleine weerstand te hebben. De stroom die je wilt meten, mag door de meter niet veranderen. De stroom moet dus gemakkelijk door de meter kunnen.

B31: Bij een constantaandraad zijn spanning en stroom sterkte recht evenredig.
a: Zijn lengte en oppervlak van een tafel ook recht evenredig als de breedte niet verandert ?
b: Geef een ander voorbeeld van een recht evenredig verband.

A: Voor opp. A geldt A = lengte x breedte. Als de breedte een vast getal is, wordt de oppervlakte vijfmaal zo groot als je een lengte neemt die vijf maal zo groot is. Ja dus.
B: Bijvoorbeeld massa en prijs. Koop je twee keer zoveel, dan betaal je ook twee keer zoveel.

B33: Een constantantaandraad van 20 cm is aangesloten op een batterij. Er loopt een stroom van 0,33 A . Bereken de stroomsterkte als je de draad vervangt door een constantaandraad van 1,20 m lang.

A: De zes keer zo lange draad zal zes keer zoveel weerstand hebben. Aangesloten op dezelfde spanning (van de batterij) wordt de stroomsterkte zes maal zo klein, dus  __1__ x 0,33 A = 0,055 A.
                                                                                   0,33

B34:  Een elektricien kan per ongeluk een draad aanraken waar 230 V op staat . De stroomsterkte door zijn lichaam mag dan maximaal 0,010 A zijn. Zonder speciale schoenen heeft zijn lichaam een weerstand van 5,2 k symbool.
a: Leg uit of hij dan veilig werkt.
b: De zelfde vraag voor het geval de elektricien veiligheidsschoenen draag en zijn weerstand 50 k,,, is.

A: Nee. Vul in U = I x R maar eens in. U = 230 V en R = 5,2 x 10³ (..Ω). Je vindt: I = 0,044 A en om veilig te werken hoort I < 0,01 A.
B. Bij dezelfde spanning en bijna tienmaal zo grote weerstand hoort een bijna tienmaal zo kleine stroom als 0,044 A. Dan wordt I < 0,01 A en hij werkt veilig. Je kunt ook uitrekenen hoe groot I zou worden:
I = _230__= 0,0046 A en dit is < 0,01 A.
      50x10³      

C35: Lees de inleiding van deze paragraaf nog een keer . Vergelijk de koplamp met het achterlicht.
a: Welke lamp heeft het grootste vermogen ?
b: Door welke lamp is de stroomsterkte het grootst ?
c: Welke lamp heeft dan de kleinste weerstand ?

A: Een koplamp heeft het grootste vermogen, want die geeft het meeste licht.

B: Door de koplamp gaat de meeste stroom, want de koplamp heeft bij dezelfde spanning het grootste vermogen. En er geldt P = U x I.

C. Bij dezelfde spanning heeft de koplamp de grootste stroom, dus de kleinste weerstand.

C36: Leg uit welke weerstand in fig 3,29 het grootst is.cckijk naar de tabel.

A: Bij dezelfde spanning is de stroom door weerstand R1 kleiner dan de stroom door weerstand R2. De weerstand van R1 is groter dan R2.

C38: De gloeidraden in de koplamp van een auto zijn van hetzelfde materiaal gemaakt en even dik als die van het achterlicht . Neem de tabel over in je schrift of gebruik het knipblad.
a: Leg uit door welke lamp de stroom het grootst is.
b: Welke lamp heeft dan de grootste weerstand ?
c: Welke gloeidraad is het langst ?

A: de stroom door de koplamp is het grootst, want die geeft het meeste licht terwijl de spanning gelijk is.


B: de weerstand van de achterlamp is het grootst, want de stroom is het kleinst terwijl de spanning gelijk is.

C: de langste van twee even dikke draden zit in de achterlamp. Want die heeft de grootste weerstand. Hoe langer een draad, des te meer weerstand hij heeft.

C39 : Op  een autolamp staat 12V, 40W.
a: Bereken de stroomsterkte door de lamp.
b: Bereken de weerstand van de lamp.

A:    P = 40 W, U = 12 V
I = ?
P = U x I
40 = 12 x I, dus I = 40:12 = 3,33 A


De stroomsterkte door de lamp is 3,33 A.


B: P = 40 W, U = 12 V en I = 3,33 A
R = ?
U = I x R
12 = 3,33 x I, dus I = 12:3,33 = 3,6 (...)

De weerstand van de lamp is 3,6 (...).

C40: Welke twee verschillende betekenissen heeft het woord weerstand in deze paragraaf  ?

A: Weerstand: eigenschap die de tegenwerking op stroom weergeeft.
Weerstand: een bepaald voorwerp.

D41: De ouderwetse gloeilampen gingen kapot doordat het gloeidraadje doorbrandde. Dat doorbranden gebeurde nooit als de lamp al brandde. Het gebeurde altijd als je de stroom inschakelde. Even een flits en daarna uit. Leg uit waarom dat altijd bij het inschakelen gebeurde.

A. Bij het inschakelen zijn metaaldraden nog koud, hun weerstand is nog laag. Daardoor is de stroomsterkte groot. Dan komt er volgens P = U x I veel elektrische energie vrij, de draad wordt erg heet en brandt door. Als de lamp even brandt is de temperatuur hoog, de weerstand dus groot, de stroomsterkte dus klein en dus ook de vrijkomende energie klein.

D42: Stel, je houdt de spanning U constant. Dan maak je de weerstand R groter . Dan wordt de stroomsterkte I kleiner.
a: Laat zien dat dit klopt met de formule U=I.R.
b: Laat zien dat het niet klopt met de fout formule  R=I*U .

A. Als je R groter maakt, dan kan I x R alleen constant blijven als je I kleiner maakt.
B. Als je R groter maakt, dan wordt I x U ook groter. Dat kan alleen als I ook groter wordt. Dat klopt niet met het gegeven, en de formule is fout.

D43: Je hebt geleerd dat het vermogen gelijk is aan
P=I*U. I en dat de spanning U=I*R. Bewijs nu dat ook geldt P=I2*R.

A. U = I x R. Vul in de formule P = U x I op de plaats van U in: I x R. Je krijgt dan:
P = U x I = I x R x I = I2 x R

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo