Elektriciteit - samengestelde schakelingen - Opdrachten van

18 belangrijke vragen over Elektriciteit - samengestelde schakelingen - Opdrachten van

A105:

a:Geef de drie regels voor spanning, stroom en weerstand bij een serieschakeling.
b: Leg uit hoe je de totale weerstand van een schakeling kunt meten.

A. De stroom door alle weerstanden is even groot:
Ibron = I 1 = I 2
De spanning verdeelt zivh over de weerstanden:
De totale weerstand is gelijk aan de som van de weerstanden:
R totaal = R1 + R2

B. Je vervangt de batterij door een multimeter die je instelt op weerstand meten. Of je meet de spanning en de stroomsterkte van de bron en berekent de weerstand mer R = U : I.

B107: In figuur 3,66 is R,1=25....R,2=40... En I=1,3A.
a: Bereken de totale weerstand.
b: Bereken de spanning over elke weerstand apart.
c:Bereken de spanning van de bron.

Het is een serieschakeling en dus:
A. R totaal = R 1 + R 2 = 25 + 40 = 65(...)
B. Voor R1 : U = I x R = 1,3 x 25 = 33(...)
Voor R2 : U = I x R = 1,2 x 40 = 48(...)
C. U totaal = U1 + U2 = 33 + 48 = 81(...)

B108: Je schakelt drie weerstanden van 10,20, en 30 ... In serie met een bron van 24 V.
a: Bereken de totale weerstand.
b:Bereken de stroomsterkte

Het is een serieschakeling en dus:
a. R totaal = R 1 + R 2 + R 3 = 10 + 20 + 30 = 60(...)
b. U bron = I totaal x R totaal ----> 24 = I x 60 ---> I = 24:60 = 0,40 A
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

B109: Je hebt een schakeling van een batterij en twee lampjes parallel. Je draait een lampje los. Hoe verandert de lichtsterkte van het andere lampje ?

Bij een parallelschakeling is de spanning van elke weerstand gelijk aan die van de bron. De lichtsterkte van het lampje verandert dus niet.

B110: Bereken de totale weerstand van een parallelschakeling van de volgende weerstanden.
a:20(...)en 30 (...)
b: 12 (...) en 25 (...)
c: 150 (...)200  (....) en 350(....)

A. 1:Rtotaal = 1:R1 + 1:R2 + 1:R3 = 0,05 + 0,033 = 0,083
Dan is R totaal = 1:0,083 = 12(...)

B. Precies dezelfde formule dus R totaal = 8,1 (...)

C. Precies dezelfde formule maar dan met 3 R´s dus R totaal = 70(...)

B111: In de schakeling van figuur 3,67 is R,1 =15(...)R,2=25(....) en U =12V.
a: Bereken de stroomsterkte door elke weerstand.
b: Bereken de stroomsterkte die de batterij levert.
c: Bereken de totale weerstand.

A. R1 = 0,8 A
R2 = 0,48 A

B. I bron = 1,28 A

C. U bron = 9,4 (...)
ofwel R totaal = 9,3 (...)

B112: Een grote en een kleine weerstand zijn in serie geschakeld met een spanningsbron. Leg uit waarom de spanning over de grote weerstand groter moet zijn dan die over de kleine weerstand.

De stroomsterkte is even groot. Bij een grote weerstand is er meer spanning nodig om die stroom door te voeren.

B113: Bereken de totale weerstand in figuur 3,71 als :
a:R,1=30(...) R,2=30 (...) en R,3=90(...).
b:R,1=120(...) R,2=150(...) en R,3=200(...)
c:R,1=17(...)R,2=39(...)en R,3=52(....)

A. R per = 1: 0,044 = 22,7 (...)
R totaal = 22,7 + 20 = 42,7 (...)

B. 3,70 + 2,17 = 5,87
Dus R per 1:5,87 = 0,17 (...)
Dus R totaal = 0,52 + 0,17 = 0,69 (...)

C. R per = 1:0,045 = 22,1 (...)
R totaal = 17 + 22,1 = 39,1 (...)

B114: In figuur 3,71 is R,1=12,0(...)R,2=30,0(...)en R,3=50,0(...)
a: Bereken de totale weerstand.
b:Bereken de stroomsterkte I tot die de bron levert.
c:Bereken de spanning over R,1
d:Bereken de stroom door R,2 en R,3

A. R per =1:0,053 = 18,8 (...)
R totaal = 18,8 + 12 = 30,8 (...)

B. U bron = 0,39 A
C. U = 0,39 x 12 = 4,68 V
D. Als er 4,68 V over R1 staat, blijft er voor de parallelschakeling nog 12 - 4,68 = 7,32 over.
Dan geldt voor R2 = 0,24 A
Dan geldt voor R2 = 0,15 A

Je kunt de stroom door R2 ook berekenen met L = 0,39 - 0,24 =
0,15 A.

Als je meer overzicht wilt hebben kun je de gegevens tijdens de berekening in een tabel zetten.

B115:Twee weerstanden van 150(...)en  0,20k(...)zijn in serie geschakeld. De bron levert een stroom van 0,70 A.
Bereken de spanning van de bron.

De totale weerstand is 150 + 200 = 350(...)
De stroom is 0,70 A
U bron = I x R = 0,70 x 350 = 245 V

C116: In de kerstkandelaar in figuur 3,72 zijn zeven gelijke lampen in serie geschakeld. Ze zijn aangesloten op het stopcontact . De weerstand van een lamp is 18(...).
a:Bereken de spanning over elke lamp.
b:Bereken de stroomsterkte.
c:Bereken het vermogen van een lamp.
Er gaat een lamp kapot.
d: Hoe verandert de felheid van de andere lampen?
Je vervangt de kapotte lamp door een snoertje.
e:Hoe verandert daardoor de felheid van de lampen ?
kijk naar figuur 3,72

A. U = 230:7 = 32,9 V
B. R totaal = 230:126 = 1,83 A

C. P = 32,9 x 1,83 = 60,1 W
D. Het is een serieschakeling, dus alle lampen gaan uit.
E. Dan zijn er nog 6 lampen over. De spanning per lamp is dus groter. De totale weerstand is kleiner en de stroom is dus groter. Omdat P = U x I, zijn er dus twee redenen waarom P groter is.

C117:In figuur 3,73 is een weerstand R,1 van 10(...)10 (...)parallel geschakeld met een regelbare weerstand R,2.De spanning van de bron is 9,0 V en de zekering brandt door als de stroom gelijk is aan 2,4 A.
a: Hoe verandert I totaal als je R,2 kleiner maakt ?
b:Bereken de stroom door R,1
c:Bij welke waarde van R,2 brandt de zekering door ?

A.Als je R1 kleiner maakt, wordt de stroom door R2 groter en dus ook I totaal groter.

B. U = I x R = 9:10 = 0,90 A.

C, de zekering brandt door bij 2,4 A. Dan is de stroom door R2 gelijk aan 2,4 - 0,9 = 1,5 A. Dan is R = U:I = 9,0:1,5 = 6,0 (....)

C118:Je hebt vijf weerstanden van elk 20 (...).
a: Welke schakeling heeft een zo groot mogelijke weerstand ? Hoe groot is de weerstand ?
b: Welke schakeling heeft een zo klein mogelijke weerstand ? Hoe groot is de weerstand ?
c: Welke schakeling heeft een totale weerstand van 25 (...).

A. Dan staan alle weerstanden in serie.
R = 5 x 20 = 100 (...)

B. Dan staan alle weerstanden parallel. Dan is 1:R = 5:20 en R = 20:5 = 4,0 (...)

C. Een weerstand in serie en vier weerstanden parallel; vier weerstanden parallel is R = 4:20 = 5 (...). Dus totaal 20 + 5 = 25 (....)

C119:In figuur 3,74 zijn vijf lampjes aangesloten op een bron. Ga na of de volgende situaties mogelijk zijn .
a: Alle lampjes branden even fel.
b:D brandt minder fel dan C.
c: D is losgedraaid, alle andere lampjes branden even fel
d:C, D en E zijn losgedraaid A en B branden even fel.
e:B en C zijn losgedraaid, A brandt feller dan D.

Er geldt D en E branden even fel; A, B en C branden ook even fel; D en E branden feller dan A, B en C.
a. Nee, D en E branden feller dan ABC
b. Nee, D brandt feller dan C
c. Nee, E brandt feller dan ABC
d. Nee, A en B zijn uit.
e. Ja, de stroom door A is nu groter dan door D of E.

C120: Bereken de totale weerstand in figuur 3,74 als de lampjes A, B, en C een weerstandhebben van 220(...)en D en E een weerstand van 280 (...).

Eerst D en E: 0,0091 ---> R = 110 (....)
Dan A, B en C: 1: R totaal -----> R = 93,3 (....)

Dan die twee combineren: R = 110 + 93,3 = 203 (...)

D121: In figuur 3,75 zie je een combinatie van schakelaars en lampjes.
a:Welke schakelaars moet je sluiten zodat er maar een lampje brandt ? Er zijn drie mogelijkheden .
b:Dezelfde vraag met twee lampjes die branden . Er zijn weer drie mogelijkheden .
c: Bij welke combinatie van schakelaars ontstaat kortsluiting ?

A. Sluit 1 en 3 / 1 en 4 / 2 en 5
B. Sluit 1,3 en 4 / 2 en 3 / 2 en 4
C. Sluit 2 en 5

D122:Als alle lampjes in figuur 3,75 branden heeft L een weerstand van 800 (...)en L,2 en L,3 een weerstand van 600(..)
a: Wat is de stand van de schakelaars ?
b: Leg uit hoe het kan dat de lampjes identiek zijn , maar dat ze hier toch een verschillende weerstand hebben.
c: Bereken de stroomsterkte die de bron levert als die een spanning levert 12 V.

A. Schakelaar 2, 3 en 4 zijn gesloten (maakcontact).
B. I 2 en I 3 krijgen maar de helft van de stroom van L 1. Ze branden dus zwakker en de temperatuur van de gloeidraad is daardoor lager. De weerstand is dan kleiner..

C. Eerst de parallelschakeling:
1: R per = 0,0033
Dan is R per = 300 (...)
Dan samen met L 1:
R totaal = 1100 (....)

Dan is U = I x R ----> 12 = I x 1100 ----> I = 12:1100 = 0,011 A = 11 mA.

D123: In figuur 3,76 zie je een schakeling van een LDR met twee gloeilampjes .De LDR is zo afgeschermd dat er geen licht van de lampjes op de LDR valt. Je schijnt met een lampje op de LDR.
a: Beschrijf wat er gebeurt met de lichtsterkte van lampje 1.
b:Dezelfde vraag voor lampje 2 .

A. Er komt licht op de LDR en de weerstand daarvan neemt af. Dan komt er meer spanning over L 1. Die gaat feller branden.
B. L 2 staat parallel en krijgt de hele spanning van de bron. Daar verandert niets.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo