Overdrachts-en Omzetbelasting

116 belangrijke vragen over Overdrachts-en Omzetbelasting

Bij een executieveiling, wanneer iemand met de hoogste bieding het wordt gegund. Is dan al de economische eigendom tot stand gekomen?

Nee.

Bij een finaal verrekenbeding. Is dan al de economische eigendom tot stand gekomen?

Nee, art. 3 WBR: verdeling van een huwelijksgemeenschap wordt niet aangemerkt als verkrijging. En het is een onvoltooide waardeverschuiving.

Economische eigendom: onderscheid tussen macht en belang. Leg uit:

Macht heeft betrekking op de juridische kant, en belang op de economische kant (bijvoorbeeld waardeontwikkeling van het goed).
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Voorbeeld bij art. 3 WBR lid 1 onder a; erfrecht;

In het geval dat er een onroerende zaak in de nlp zit. De langstlevende verkrijgt de helft van het huis krachtens huwelijksvermogensrecht, de andere helft zit in de nlp. De langstlevende en de andere erfgenaam (bijv. kinderen) verkrijgen ieder een onverdeeld aandeel in dat huis. Deze verkrijging wordt op basis van dit artikel niet aangemerkt als een verkrijging, omdat het reeds is belast met erfbelasting.

Wat is de maatstaf voor verdeling?

De maatstaf voor verdeling is dat er een verminderde mate van onverdeeldheid ontstaat. Je kan eindigen met onverdeeldheid, mits dit verminderd is. Dit betekent dat er een of meer deelgenoten ophouden met deelgenoot te zijn.

Wat is het rechtsgevolg van art. 3:182 BW?

Het vereiste: er zijn twee soorten deelgenoten, de verkrijgende deelgenoten en de niet-verkrijgende deelgenoten.
Verkrijgen is iets verkrijgen wat je nog niet hebt.
Aanwas is geen verdeling!
Verkrijgen is uit het oogpunt van het object van verdeling het hele goed, dus ook wat je al had. Je krijgt krachtens verdeling, hetgeen dat je na de verdleing aan gerechitgdheid in totaliteit hebt. Dus ook wat je voor de verdeling al had. Aanwas is een ondeugdelijk criterium.

Stel: erflater heeft een onroerende zaak ten titel van schenking verkregen. Als hij komt te overlijden, laat hij de onroerende zaak na aan zijn erfgenomen A, B en C. De onroerende zaak wordt verdeeld, A krijgt geen aandeel (maar geld), B 1/3e rn C 2/3e van de woning. Krachtens welke titel krijgen B en C en krachtens welke titel houden zij?

A en B verkrijgen krachtens erfrecht 1/3e en 2/3e, maar zij houden onder de titel waaronder de erflater destijds verkreeg, in dit geval dus schenking. Waarom is dit zo? Dit heeft te maken met de positie van derden. B en C treden in de voetsporen van de erflater. Zij moeten dus ook een vergelijkbare positie als E hebben. Verkrijgen en houden dient dus van elkaar te worden onderscheiden.

Als je een koopovk hebt en deze niet is uitgevoerd en je wilt gebruik maken van een verdeling. Wat kan je dan het beste doen?

In zo een situatie kan je het beste de koopovereenkomst laten verdwijnen.
-Je kan de koopovereenkomst ontbinden en vervolgens gaan verdelen;
-Novatie, afstand doen van de koop. Je krijgt daarna het recht om in aanspraak met de andere erfgenaam het toegedeelde te krijgen.

Verdelen ter uitvoering van een koopovk...

Verdelen ter uitvoering van een koopovereenkomst, wordt gezien als het uitvoeren van een koopovereenkomst, waardoor je belasting moet betalen.

Als je als legataris verkrijgt, verkrijg je dan het geheel krachtens legataris?

JA!

Wat is van belang bij een opstalrecht?

Het opstalrecht schort een natrekking op, tot het moment dat het opstalrecht ophoudt. Bij opstalrecht is er een horizontale splitsing en dus geen natrekking.

Op het moment dat  een beperkt gebruiks-of genotsrecht wordt gevestigd, en dat loop af door enkel verloop van tijd. Leidt dit dan tot verkrijging?

Nee, het eindigen van een beperkt gebruiks- of genotsrecht door het enkele verloop van tijd leidt niet tot heffing.

Art. 6 WBR; opmerking.

Lid 1: opzegging kan eenzijdig en vomvrij plaatsvinden. Opzegging doet een beperkt recht teniet gaan, art. 3:81 BW. Opzegging en afstand zijn twee verschillende dingen, afstand is doorgaans tweezijdig. Ook bij afstand gaat een beperkt recht teniet, art. 3:82 BW. Lid 1 spreekt alleen van opzegging, afstand is namelijk al een wijze van eigendomsverkrijging (en dit hoeft dus niet door een fictiebepaling te worden geregeld).

Wat als je aandelene verkrijgt in een rechtspersoon en er op de balans van deze rechtspersoon onroerende zaken (NL) staan?

Als een rechtspersoon een onroerende zaak (NL) verkrijgt en de natuurlijk persoon verkrijgt de aandelen van deze rechtspersoon. Dan heb je niet direct recht op de woning, maar wel een belang ervan. Dit wordt dan aangeduid als een fictief onroerende zaak. De wetgever wil dit belasten.

Wat voor soort rechtspersonen vallen onder art. 4 WBR?

Art. 4 lid 10 WBR verwijst naar art. 2 lid 7 WBR. Dit is van overeenkomstige toepassing, dus alleen voorzover er sprake is van een rechtspersoon! Art. 2 lid 7 WBR is uitgebreider. Worden hieronder ook buitenalndse rechtpersonen verstaan? Ja, aandelen verwerven in buitenlandse rechtspersonen, die Nederlandse onroerende zaken op de balans hebben staan, is dus onderhevig aan heffing (volgens deze wet, dus alleen overdrachtsbelasting!).

Van welke waarden wordt uitgegaan op de balans?

Op de balans staan vaak boekwaarden, maar voor deze wet moet worden uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer (art. 52 WBR). Voor de toetsing van art. 4 WBR is alleen de linkerzijde van de balans relevant (dus de bezittingen).

Art. 4 lid 1 a WBR: de exploitatie-eis van de rechtspersoon. Wat wordt verstaan onder het begrip 'dienstbaar' zijn?

Dienstbaar zijn is bijvoorbeeld langdurige verhuur, maar dus ook verkrijgen, vervreemden of exploiteren.
Als een onroerende zaak in een bedrijf zelf wordt gebruikt. Wordt dat dan gezien als exploiteren in de zin van de wet? Dus een limonadefabriek die een eigen bedrijfspand heeft en deze gebruikt voor het maken van limonade/administratie etc. Nee, dit val niet onder exploitaite. Kortdurende verhuur, bijv. Hotels en campings, vallen ook niet onder exploitatie.

Art. 4 lid 3 WBR: bloed-en aanverwanten in de rechte liniie en in de tweede graad van de zijlinie. Wat houdt dit in?

Bloedverwanten kunnen via de rechte lijn of via een zijlijn aan elkaar verwant zijn. Ze zijn via de rechte lijn verwant als ze van elkaar afstammen. Dit geldt voor ouders, kinderen, kleinkinderen, achterkleinkinderen, enzovoort.


Tweede graad in de zijlinie: bloedverwanten zijn via een zijlijn aan elkaar verwant, als ze niet van elkaar afstammen, maar wel een gemeenschappelijke voorouder hebben. Dit geldt bijvoorbeeld voor broers en zussen en neven en nichten.

Wat wordt nog meer tot de woningen gerekend?

Onder woningen worden mede begrepen aanhorigheden die tot woningen behoren of gaan behoren. Dit valt dus ook onder het lage tarief van art. 14 lid 2 WBR.

Als je aandelen verkrijgt in een RP en deze heeft OG op de balans staan, deze aandelen zijn dus fictief onroerende zaken. En deze onroerende zaken zijn woningen. Welk tarief geldt dan?

Als deze aandelen middelijk of onmiddelijk woningen vertegenwoordigen dan geldt het lage tarief van 2% als bedoeld in art. 14 lid 2 WBR.

Art. 4 lid 4 WBR; hoe werkt dit met deelnemingen? Stel je verkrijgt aandelen in een dochter. Hoe kijk je dan of er wordt voldaan aan de bezits - en exploitatie-eis?

Indien de deelneming in de dochter < 1/3e . Jezelf de vraag stellen:  is de dochter een art. 4 RP?
Hiermee toetsen aan de bezitseis en exploitatie-eis.

Indien: ja > De deelneming in de dochter op de balans van de moeder meenemen als onroerende zaak.

Indien: nee > De deelneming in de dochter op de balans van de moeder meenemen als niet-onroerende zaak.

Indien de deelneming >= 1/3e: Consolideren.

Bij art. 4 lid 4 WBR: bij de deelnemingen let op:

De deelneming is: bezittingen - schulden (van de dochter). Eerst bezittingen - schulden doen van degene waarin je een deelneming hebt.

Dus bijv. Bezittingen van de dochter zijn: 100.

Moeder heeft 25 deelneming in de dochter. 25/100 = 25%.

Voor de heffing geldt art. 9 e.v. WBR.

Basisregel: er wordt alleen geheven over de onmiddelijke (directe!) verkrijging.

Art. 4 lid 4 onderdeel b en c gelden natuurlijk niet altijd. Wanneer niet?

Deze onderdelen gelden natuurlijk niet in alle gevallen, want het aanwenden van bezittingen kan ook niet gericht zijn op een belastingontwijking. Dit zie je terug in: 'als handelingen niet passen binnen een normale bedrijfsoefening'. Als de handeling dus wel past binnen een normale bedrijfsoefening, gelden deze onderdelen niet.

Art. 4 lid 3 onderdeel b; rechtspersonen, spreekt over verbonden  natuurlijke personen. Waar is dit verder uitgewerkt?

Dit is verder uitgewerkt in lid 8. Hierin staat wie dan de met de verkrijger verbonden natuurlijke personen zijn en dat hun belangen dan ook worden meegeteld bij het bepalen van het substantieelbelang-eis.

Certificering van aandelen. NP A heeft alle aandelen in A BV. A BV is een art. 4 RP. NP A richt een stichting op, die aandelen in A BV verkrijgt. NP A verkrijgt de certificaten daarvan. NP A zit in het bestuur van de stichting. Er ontstaat een splitsing tussen juridisch en economisch belang. De stichting verkrijgt juridisch belang en de NP A verkrijgt economisch belang. Dit is een reden tot heffen van OVB.

Er is een besluit dat er in het geheel geen OVB wordt geheven (dus zowel bij de stichting als bij de NP niet heffen) in deze situatie, met als voorwaarde dat de certificering van aandelen in economisch opzicht gelijk kan worden gesteld met de aandelen zelf. Uiteraard moet de verkrijger van certificering wel dezelfde NP blijven als degene die de aandelen had (dus niet een derde). Ook bij decertificering geldt het bovenstaande besluit.

Kan je ook een onroerende zaak certificeren?

Je kan ook een onroerende zaak als zodanig certificeren, de onroerende zaak wordt in een dergelijke situatie gelijk aan een stichting. De stichting reikt dan certificaten uit aan de oorspronkelijk gerechtigde. Ook in dit geval zijn er twee verkrijgingen, waarvan alleen de verkrijging van de stichting is belast. De verkrijging van de oorspronkelijk gerechtigde is niet belast.

Bij inkoop van eigen aandelen: mag de onderlinge verhouding tussen de aandeelhouders niet veranderen. Waarom?

De bestaande aandeelhouders, hun aandelen worden natuurlijk meer waard, want minder aandelen vertegenwoordigen hetzelfde vermogen (namelijk bij OZ 300), ze gaan van 3x 1/3e naar 2 x 1/2e. Ze worden hierdoor bevoordeeld. Daarom mag die onderlingen verhouding niet veranderen.

Het besluit dat geldt bij de uitgifte van certificaten geldt ook bij de uitgifte van aandelen. Ook het vereiste van het niet veranderen van de onderlinge verhouding is daarop van toepassing.

In het besluit is niet opgenomen dat wanneer je de aandelen niet na inkoop gelijk weer uitgeeft aan de overblijvende aandeelhouders (in dezelfde onderlinge verhouding). Dit is dus in beginsel wel belast voor de verkrijgers.

Waarop ziet art. 4 WBR?

Art. 4 WBR ziet alleen op rechtspersonen. Beleggingsfondsen zijn geen rechtspersonen.

Voorbeeld: P heeft een erfpachtrecht van 30 jaar, betaalt een canon van 5000e per jaar en is niet van het leven afhankelijk. De waarde vab het erfpachtrecht van P is te bepalen aan de hand van?

Het tabel in het Uitvoeringsbesluit:
Kijk in Sub B: "die na een bepaalde tijd vervalt"
"Niet van het leven afhankelijk" :
5 x 0,85 x 5000
5 x 0,64 x 5000
5 x 0,48 x 5000
5 x 0,36 x 5000
5 x 0,28 x 5000
5 x 0,15 x 5000
Daarna een check doen van art. 11 lid 1 Slot, deze berekende waarde mag nooit hoger zijn dan de waarde van de grond waarop het erfpachtrecht (of een ander beperkt genotsrecht) is gevestigd.

Wanneer P zijn erfpachtrecht overdraagt aan Q, na tien jaar zelf het genotsrecht te hebben uitgeoefend. Wat is de waarde van het recht van Q voor de heffing van de overdrachsbelasting?

Moet je de eerste twee regels (5 x 0,85 en 5 x 0,64) wegstrepen? Of moet je vanaf bovenaan beginnen? De tweede manier is juist, je moet bovenaan de tabel beginnen. Je moet ervanuitgaan dat er een nieuw recht is gevestigd voor Q, niet een soort tweedehandsrecht. Wel natuurlijk 30 jaar minus 10 jaar (want dat heeft P al gehad). Dus voor Q geldt:
-5 x 0,85 x 5000
-5 x 0,64 x 5000
-5 x 0,48 x 5000
-5 x 0,36 x 5000

Grondeigenaar X draagt de grond over aan Y. Dit doet X 10 jaar voordat het gevestigde erfpacht ten behoeve van Q verloopt. Wat moet Y nu betalen aan OVB?

Art. 11 lid 2 WBR: de waarde van het volle eigendom moet verminderd worden met de waarde van het beperkte recht. Hoe bereken je de waarde van het beperkte recht op dat moment? Je moet doen alsof het beperkte recht wordt gevestigd op het moment dat de eigendom wordt overgedragen. Alsof het een nieuw recht is!
Dus:
-5 x 0,85 x 5000
-5 x 0,64 x 5000

Voorbeeld: persoon 69 jaar oud, hij draagt de woning over aan zijn dochter, onder voorbehoud van recht en gebruik en bewoning. De woning wordt gewaardeerd op 3 ton. Wat is de waar van het blooteigendom van de dochter en de waarde van het recht van de vader?

Dit laatste is gelijk aan het percentage van het jaarlijkse woongenot, gesteld op 6% x factor die hoort bij zijn leeftijd (art. 5 Uitvoeringsbesluit Successiewet) , dus 6 x 8 x 300000 = de waarde van het recht van gebruik en bewoning. Het blooteigendom is dus 300000 - waarde recht van gebruik en bewoning. Uitgaan van de waarde in het economisch verkeer! Niet de WOZ! De dochter betaalt belasting over de waarde van het blooteigendom.

De wetgever wil dit soort gevallen (sale and leaseback en erfpacht-lease) gelijk gaan stellen: art. 11 Lid 4 sub a WBR zorgt hiervoor. Art. 11 lid 2 wordt niet van toepassing verklaard voor de erfpacht-lease.

Hierdoor mag de waarde van het erfpachtrecht niet in aftrek worden getrokken van de waarde van de volle eigendom.

Onderscheid tussen bestaande bouw en nieuw bouw. Waarom is dit belangrijk?

Dit onderscheid is van belang bij bestaande bouw en nieuw bouw. Nieuwbouw zit in de btw-sfeer. De bestaande bouw zit wel in de OVB.

Wat houdt de term 'k.k.'  En de term 'v.o.n.' In?

Vaak staat er bij een advertentie 'k.k' bij, kosten koper (dat betekent dus dat de koper alle kosten betaald, zoals de overdrachtsbelasting, notaris etc.). 'V.o.n. (Vrij op naam) komt vaker voor bij nieuw bouw, maar ook soms bij bestaande bouw. Vrij op naam betekent dat alle kosten zijn besloten in een bedrag, bestaande uit drie componenten:
1- koopsom;
2- belasting (nieuwbouw: btw; bestaande bouw: overdrachtsbelasting)
3- notaris/kadaster

Bij een koopsom, wat moet je waaraan toerekenen? Wat is de verhouding tussen de koopsom en de belasting (notaris/kadaster is immers op te vragen)? Dit is van belang voor de maatstaf van heffing. Bijv. In het volgende voorbeeld:
A levert aan B een huis; 100000 v.o.n.. De kosten van de notaris/kadaster zijn 1000. Wat is de grondslag voor de OVB? Wat is de prijs van de woning? Wat is de belasting?

Bij v.o.n. Zit alles besloten in 1 bedrag; 100000.
100000 -1000 (notaris/kadasterkosten tellen niet mee) = 99000, dit is de grondslag voor de OVB.
Hoe te berekenen?
2% is de OVB;
99000 = 102%
100% = 97058,82
2% = 1941,18

Bij kosten koper doe je het als volgt:
100000 kosten koper; de OVB: 2000 is, want er geldt een 2% tarief.

Wat als er sprake is van een ruiling tussen A en B. A geeft aan B een woning waard 200, B geeft aan A een woning waard 180. Waarover worden beiden belast?

Bij een ruiling geldt art. 9 lid 1 WBR. Nu geldt dat de waarde minimaal de tegenprestatie is, dus zij worden beiden aangeslagen voor 200!

Verdeling: let op art. 7 WBR:

Wat bij een verdeling wordt toegedeeld, wordt geacht voor het geheel te zijn verkregen.

Art. 3:182 BW; Verdeling. Er moet sprake zijn van een rechtshandeling, met de volgende vereisten:

- Met betrekking tot een gemeenschap (die onverdeeld is)
- Waaraan alle deelgenoten meewerken
- Het rechtsgevolg; een of meer deelgenoten moeten verkrijgen, een of meer goederen der gemeenschap, met uitsluiting van de overige deelgenoten. Het aandeel wijzigen van breukdelen is dus geen verdeling!

Art. 8 jo. 19 WBR: Er zijn enkele momenten te onderscheiden bij de verkrijging van een onroerende zaak: welke?

1 De koopovereenkomst.
2 De akte van levering
3 De inschrijving in de openbare registers

Goederenrechtelijk sluiten wij aan bij het laatste moment, de inschrijving in de openbare registers. Pas op dat moment verkrijg je een onroerende zaak. De WBR lijkt juist aan te sluiten bij het tweede moment, de akte van levering. Maar er wordt op dat moment alleen gekeken naar de omvang van de verschuldigde belasting. Voor de rest wordt er wel gewoon aangesloten bij het laatste moment.

Art. 8 lid 2 WBR: de opschortende voorwaarde.

DE inwerkingtreding van de voorwaarde (dus voldaan aan die voorwaarde), zort voor een verkrijging. Maar dit werkt niet terug? Indien er niet wordt voldaan aan die voorwaarde, is er geen sprake van een belastbaar feit.

Voorbeeld: De overeenkomst treedt pas in werking als aan al deze voorwaarden is voldaan. Is dit niet het geval, dan komt de overeenkomst niet tot stand. Een voorbeeld van een opschortende voorwaarde is dat binnen een nieuwbouwproject een minimum aantal woningen verkocht moet zijn voordat de bouw begint. Of een bepaalde vergunning moet eerst rond zijn.

Art. 8 lid 3 WBR: spreekt van 'nietigheid van een verkrijging wordt buiten beschouwing gelaten'. Stel, de titel wordt vernietigd: civielrechtelijk is er geen overdracht en dus ook geen verkrijging.
Voorbeeld: A heeft aan B geleverd, titel blijkt nietig. B blijkt dus niks te hebben gekregen. Moet B OVB betalen?

'Nietigheid wordt buiten beschouwing gelaten'. We doen net alsof de verkrijging wel geldig is! Er wordt dus niet gezegd dat de nietige verkrijging buiten beschouwing wordt gelaten. Maar moet je dan altijd betalen, ook al heb je niks verkregen? Nee, Art. 19 WBR voorziet hiern.

Art. 13 lid 1 WBR: verzachting, indien je een onroerende zaak verkrijgt en binnen 6 maanden wordt  deze onroerende zaak door een aander verkregen.

Voorbeeld: A verkoop huis aan B voor 200.
B verkoopt binnen 6 maanden huis aan C voor 220.
C betaalt belasting over 220-200=20.

Art. 9 lid 4 WBR:  dezelfde persoon verkrijgt de onroerende zaak.

Bijvoorbeeld eerst de economische verkrijging, vervolgens de juridische verkrijging, door dezelfde persoon of door zijn rechtsopvolger krachtens huwelijksvermogensrecht of erfecht. Of andersom. Dan mag men de waarder verminderen met het bedrag waarover ter zake van de eerste verkrijging was verschuldigd, hetzij OVB of Omzetbelasting. Hier is geen termijn aan verbonden.

Samenloop art. 9 lid 4 WBR en art. 13 WBR.

ER zijn besluiten waarin gedetailleerd staat beschreven hoe dit verder werkt. Die besluiten zijn met name voor de praktijk relevant, niet voor dit vak.

Een mogelijkheid bij art. 15 lid 1 sub b WBR is het volgende: Een kind gaat de onderneming inbrengen in een personenvennootschap (met een derde als compagnon) De eerste vekrijging is van het kind (van de ouder), de tweede verkrijging is de inbreng in de personenvennootschap.  Is art. 15   Lid 1 sub b WBR van toepassing op de eerste verkrijging? In principe niet (want de verkrijger zet niet in haar geheel voort), maar de staatssecretaris wil niet nodeloos belasting gaan heffen (bijvoorbeeld omdat de derde in de kring van sub b staat).

Art. 15 lid 1 sub b blijft dus van toepassing, mits de derde behoort tot de kring van mensen in sub b genoemd (ten opzichte van de oude, oorspronkelijke ondernemer, niet ten opzichte van het kind).

Art. 15 lid 1 WBR: wanneer is er sprake van een inbreng?

Een vennoot voldoet op grond van de vennootschappelijke overeenkomst aan de verplichting tot kapitaalstorting.

Art. 15 lid 1 onder h WBR icm het Uitvoeringsbesluit:

-Juridische fusie; Art. 5 bis Uitvoeringsbesluit
-Bedrijfsfusie: Art. 5a Uitvoeringsbesluit
-Interne reorganisatie; Art. 5b Uitvoeringsbesluit
Hierbij maakt de titel niet uit, dit kan elke titel zijn (algemeen of bijzonder).
-Splitsing: art. 5c Uitvoeringsbesluit
Zuivere splitsing; twee of meer nieuwe bv's.
Afsplitsing: de bestaande BV blijft wel bestaan, naast een nieuwe BV.

Art. 5a Uitvoeringsbesluit; bedrijfsfusie.

Bij een bedrijfsfusie: aandelen worden uitgegeven, volstorting door middel van het doorzakken van een onderneming.

Art. 5b Uitvoeringsbesluit: interne reorganisatie.

Intern organiseren van bijvoorbeeld zaken binnen een concern. De focus bij interne reorganisatie ligt op onroerende zaken!

Art. 3 UB; 3 sub a en sub b;

Lid 3 sub a; van onder af, omhoog kijken.

Lid 3 sub b; nooit omhoog, altijd neerdalende lijn.

Art. 15 lid 1 sub j: bodembestanddelen:

Heffing over grond incl. Bodembestanddelen: dat is niet redelijk, omdat deze bestanddelen in economische zin niet ten goede komen aan de koper. Lezen in combinatie met 15 lid 2 WBR. Als de bodembestanddelen alsnog ten goede komen aan de verkrijger, dan is het een verkrijging in de zin van art. 2 WBR.

Voorbeeld bij art. 15 lid 3 WBR:

A vekoopt woning aan B voor 200000 en onder het beding dat A de schuur mag verwijderen. Indien A binnen drie maanden na de verkrijging door B de schuur weghaalt, kan B de door hem over de waarde van de schuur verschuldigde OVB alsnog terugvragen (art. 19 WBR).

Art.15 lid 1onder l WBR: de ruilverkaveling. Er kan versnippering plaatsvinden, je bezit als landbouwer percelen, tussen percelen van andere landbouwers. Je kan verkavelen, dit is handig in verband met het vervoer van machines en vee. Populair was de vrijwillige verkaveling. Naast de vrijwillige verkaveling is er ook verplichte verkaveling door de overheid (bijv. Bij de aanleg van wegen, infrastructurele  plannen).

Art. 85 WILG (wet inrichting landelijk gebied): het moet gaan om onroerende zaken (dus niet per se landbouw).

Vindt er een toedeling plaats op grond van een dergelijke wet. Wat is dan de titel van de overdracht? Bij de WILG verkrijg je krachtens WILG (dus niet koop). Het heeft titel zuiverende werking, rechten en plichten die voor de overdracht bestonden, maar niet zijn opgenomen in de akte van verkaveling, verdwijnen.

In de akte van verkaveling worden dus alle rechten en plichten opgenomen (of verwijzen naar oude akten, al heeft dat niet de voorkeur, het uitgangspunt is dat alles in de akte van verkaveling staat), die overgedragen moet worden.

Een andere vrijstelling is opgenomen in art. 15 lid 1 sub q: Cultuurgrond. Cultuurgrond= landerij, gronden bestemd voor agrarisch gebruik. Agrarisch gebruik is landbouw, tuinbouw, veeteelt, bosbouw. Het gaat om gronden, dus niet opstallen en in de regel ook niet de ondergronden onder de opstallen. Daarnaast moet je opletten dat de opstallen en gronden ook een woning en tuin kunnen zijn. Eeen woning en bijbehorende tuin is natuurlijk niet bedrijfsmatig geexploiteerd cultuurgrond. Er is een uitzondering op die ondergrond van bedrijfsmatige opstallen;

De ondergrond van glasopstanden (kasbouw).

De vrijstelling van art. 15 lid 1 sub q WBR: ziet niet alleen op de eigendom van gronden, maar ook erfpacht en beklemming. Een recht van opstal en vruchtgebruik wordt niet genoemd, dat wordt hier ook niet bedoeld!

De vrijstelling is daarvoor dus ook niet van toepassing (al wordt daarover gediscussieerd in de literatuur). Let er wel op: als je grond verkrijgt, bezwaard met een recht van opstal dan geldt voor jou natuurlijk wel de vrijstelling, omdat je blooteigendom
Verkrijgt (en deze valt onder de vrijstelling).

Met bedrijfsmatige exploitatie wordt bedoeld dat de cultuurgrond dienstbaar is of wordt aan een agrarische onderneming. Eeen agrarische onderneming is een onderneming (duurzame organisatie van kapitaal en arbeid, winst beogen en redelijkerwijs te verwachten in economische verkeer), waarmee je met landbouwactiviteiten die winst beoogd/verwacht. Dit om hobby-activiteiten van de vrijstelling uit te sluiten. Moet je per se zelf exploiteren of mag je overlaten aan ene loonwerker?

Nee, dat maakt niet uit voor deze vrijstelling. Het mag beiden.

Art.  15 lid 1 sub s WBR: natuurgrond. Stadsparken en plantsoenen vallen hier niet onder, ook niet kweekteelt (kerstbomen etc.). OOk hier geldt de temrijn van 10. Jaar. Vrijstelling subs s verwijst ook weer naar vrijstelling sub q. Als je van natuurgrond naar cultuurgrond gaat is, dat weliswaar een wijziging, maar niet een die leidt tot het wegnemen van de eerder gekregen vrijstelling, zie de laatste volzin van sub s. Je kan heen en weer van sub q naar sub s, en weer terug.

Je moet wel altijd aan de voorwaarden voldoen van sub q en sub s. Niet alle gevallen van sub s vallen ook onder sub q.

Art. 15 lid 1 sub x; de wilsrechten: art. 4:19. BW:

Alle goederen gaan van rechtswege naar de langstlevende, de kinderen maken pas aanspraak op de goederen als ook de langstlevende overlijdt (of faillissement etc.). De wetgever heeft geregeld dat kinderen ook een aanspraak kunnen maken op de goederen als de langstlevende hertrouwt (of aankondigt). Dit kan door volle eigendom of door blooteigendom (met vruchtgebruik voor de langstlevende).

Volle eigendom; wat is dit?

Bloot eigendom; wat is dit?

Volle eigendom; Het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.

Blooteigendom; daaronder wordt verstaan het eigendom waar geen lusten en lasten van worden genoten.

Art. 15 lid 1 sub x; art. 4: 21 BW:

Eerst stervende ouder, de langstlevende overlijdt met achterlating van een partner. Het kind heeft recht op vol eigendom of bloot eigendom van de tweede gestorven ouder (langstlevende), ten opzichte van de partner van de langstlevende.

Art. 15 lid 1 sub x; art. 4:22 BW:

Zelfde situatie als 4:21 BW, maar dan bij overlijden van die partner van de langstlevende. Kind kan voor de nlp van de tweede stervende ouder aankloppen bij de kinderen van de partner van de langstlevende. Dit is een vol eigendomsrecht.

Voorbeeld van Sikkema: er werd in een tt vraag gesteld dat een rechtspersoon een art. 4 RP is,  maar alle onroerende zaken van deze rp lagen in België. Dus als je naar de balans kijkt, voldoet de RP niet aan de eis dat 30% of meer van de bezittingen bestaat of heeft bestaan uit in NL gelegen og zaken. Hoe kon dit?

DE tt vraag zei dat het een art. 4 RP is, maar de gedachte hierachter is: de balans is een moment opname, 1 maand of 1 dag terug kon de RP wel aan deze eis voldoen... Er geldt namelijk een referentieperiode van 1 jaar.

Omzetbelasting; welke regels zijn van belang?

-DE Europese Richtlijnen, met name de btw-richtlijn.
-Verordeningen


De wet OB - heeft een kameloneffect, verzoenende uitleg

De omzetbelasting is gebaseerd op de Europese Richtlijnen, met name de btw-richtlijn. DE hoogste recht is de HVJ EU, niet de Hoge Raad. Hoe moet de wet OB worden uitgelegd?

De wet OB moet worden uitgelegd in het licht van de BTW-richtlijn. Als de tekst van de wet niet in lijn is te lezen met de btw-richtlijn, dan kan iemand zich beroepen op de btw-richtlijn. Dit betekent dus dat als de Nederlandse wetgever de btw-richlijn verkeerd heeft omgezet in nationale wetgeving. De belastingdienst mag zich niet beroepen op de BTW-richtlijn. Verordeningen hoeven niet omgezet te worden in de nationale wetgeving, deze hebben directe werking.

Wat voor soort belasting is de wet OB?

Omzetbelasting is een verbruiksbelasting/bestedingsbelasting, het verbruik/de besteding moet worden belast. Degene die daadwerkelijk verbruikt, moet betalen. De schakels daarvoor worden belast, dus het is een indirecte belasting.

Wat is de paradox van de omzetbelasting?

Je voelt als ondernemer de druk niet, omdat jij niet belast wordt.

Als ene ondernemer een vrijgestelde prestatie verricht; kan hij zelf de betaalde BTW niet terugvragen. Voor hem is dit dus wel een kostenpost. Bijv. een huisarts die een stethoscoop koopt. Hij kan de BTW over de stethoscoop niet terugvragen.

Hij moet dit dus disconteren in de koopprijs. De eindconsument betaalt daardoor wel minder, de prestatie wordt goedkoper, omdat hij BTW vrijgesteld.

Wat is ondernermerschap in de zin van de wet OB?

Artikel 1 wet OB:
Belastbaar feit:
-leveringen en diensten
-onder bezwarende titel

Belastingplichtige:
-een als zodanig handelende ondernemer

Belang van ondernemerschap: art. 2 OB:
-aftrek van voorbelasting!

Art. 1 OB: 'een als zodanig handelende ondernemer'; als een ondernemer een prive handeling verricht (bijv. De verkoop van speelgoed van zijn kinderen) : doet hij dit niet als ondernemer.

Niet voldaan aan art. 1 OB.

Wanneer ben je ondernemer voor de OB? Art. 7 OB:

De vereisten:

1 Ieder; natuurlijk personen, rechtspersonen (binnenlands of buitenlands), samenwerkingsverbanden, overheid:
2 Bedrijf/beroep:
-een organisatie van kapitaal en arbeid (wordt snel aan voldaan) of
-exploitatie van een vermogensbestanddeel (bijv. De verhuur van je huis) of
-opbrengstoogmerk (dus niet per se winstoogmerk), dus ongeacht resultaat. Je moet wel een vergoeding vragen;
3 Zelfstandigheid; niet in loondienst
4 Duurzaamheid

HVJ; Inzo: wat is hier van belang?

Het ondernemerschap kan niet met terugwerkende kracht worden ontnomen. Als het mislukt met je ondernemeing, dan ben je gewoon ondernemer geweest en heb je recht op aftrek voorbelasting. Dit is vooral van belang als je voorbereidend onderzoek hebt laten doen voor je idee, en dit idee niet rendabel blijkt te zijn, waardoor je het plan niet gaat uitvoeren. De BTW die je hebt betaald over dat onderzoek kan je dus gewoon terugvragen.

HVJ: EU; FUCHS; wata was hier van belang?

Teruglevering van opgewekte zonneenergie met zonnepanelen leidt wel tot ondernemerschap!

HVJ EU: Hong KOng; wat was hier van belang?

Uitsluitend gratis prestaties leidt niet tot ondernemerschap. Je bent zelf eigenlijk de laatste schakel, omdat de consumenten geen geld betalen voor de diensten zij eigenlijk ook niet 'verbruiken'.

HVJ EU Tolsma:

Rechtstreeks verband tussen prestatie en vergoeding. Orgeldraaier kan zijn vergoedingen niet afdwingen, er is dus niet over en weer een rechtsbetrekking (degene die luistert en degene die demuziek maakt). Je bent dan dus ook geen ondernemer.

HVJ: EU: gerechtsdeurwaarder (aangemerkt als ondernemer) kreeg voor het incidenteel meenbieden op een OG-veiling een kleine vergoeiding. Valt dit onder het zijn van ondernemer dat hij is als gerechtsdeurwaarder zijnde?

Ja!

Einde ondernemerschap; HVJ EU FINI H:  restauranthouder (ondernemer) huurde een ruimte, tien jaar lang. Binnen de tien jaar stopte hij met zijn werkaamheden, wat moet je doen met de rest van het contract waarbij de ruimte nog wel werd verhuurd?

Dit valt ook onder het ondernemerschap, het gaat om ondernemerschap tot en met de laatste liquidatiehandeling (dus de laatste keer dat je huur betaalt).

DE overheid: bijvoorbeeld bij het uitgeven van documenten (paspoorten, huwelijksvoltrekkingen). Is dit een handeling die de gemeente als ondernemer doet? Vereist:A

Als een overheidslichaam (gemeente, provindie, rijk etc) een specifiek door de overheid aangewezen bevoegdheid uitvoert, is dit niet belast met de omzetbelasting. Als de overheid een handeling uitvoert die niet specifiek aan hun is toebedeeld (aankoop van gronden), is dit gewoon onderhevig aan het BW en kan dus belast zijn met omzetbelasting.

HVJ EU; van der steen: Dga is dit een ondernemer?

NEE, verricht werkzaamheden ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst.

Art. 3. Lid 1 sub c OB:

Dit is van toepassing bij vervaardiging door een aannemer op andermans grond met de spullen van de grondeigenaar. Dit is dan een levering door de aannemer.

HVJ EU CPP: kinderei; chocolade en speelgoed;

-Wat vindt de modale consument?
-Elke prestatie zelfstandig beschouwen; niet kunstmatig splitsen

HVJ: Amsterdam Arena:

Rondleiding door het stadion, eindigend in Ajax-museum.
Bezoeker betaalt een vergoeding. HR stelt dat sprake is van 1 prestatie. HVJ; geen 2 tarieven op 1 prestatie.

Toegang museum is laag tarief; tabel I lid 14. En toegang stadion is gewoon regulier tarief.

Maatstaf van heffing:
Art. 8 wet OB

-alles dat ter zake wordt ontvangen
-in geld of natura
-ruil-waarderen

HVJ EU Muys & De Winter
-betaalde rente voor levering is onderdeel van de vergoeding. BEtaalde rente na de levering is vergoeding voor zelfstandig te beschouwen prestatie van leverancier, zijnde het verlenen van krediet (dienst).

Kredietverleneing is btw-vrijgesteld, art 11 lid 1 sub j, ten eerste Wet OB.

Let op bij de plaats van een Dienst mbt een onroerende zaak aan:

Art 6b WBR> De plaats waar de onroerende zaak is gelegen.


Let op bij verhuur; is een dienst Als je een vakantiehuisje verhuurt, en deels zelf gebruikt; dan kan je de voorbelasting alleen in aftrek brengen voor de btw-belaste prestaties, niet voor alles.

Wat zijn onroerende zaken voor de Omzetbelasting? HVJ EU: Heger: het begrip moet in de hele EU op dezelfde manier worden uitgelegd. Een onroerende zaak is een zaak dat vast is verbonden met een welbepaald deel van het aardoppervlak.

En let op HVJ EU Fonden Marselisborg: het maakt niet uit dat het terrein geheel of gedeelteijk onder water ligt.

HVJ EUR Maierhofer: wat was hier van belang?

Azielzoekerswoningen, worden in 80 mandagen opgebouwd en weer afgebroken. Is dit een gebouw? Art. 11 lid 3 sub a Wet OB: ieder bouwwerk dat vast met de grond is verbonden. Het moet niet gemakkelijk demonteerbaar of verplaatsbaar zijn, maar het hoeft dus niet onlosmakelijk met de grond te zijn verbonden. Die 80-mandagen is een grens, als je minder dan dat bezig bent met opbouwen, is het makkelijk demonteerbaar/verplaatsbaar.
De duur van de huur is niet doorslaggevend. Docent pleit ervoor dat je het niet als absolute maximum moet zien. Je moet kijken naar elke situatie op zich.

HVJ EU Susanne Leichenich: wat was hier aan de hand?

Boot was verbonden met nutsvoorzieningen, maar kan nog wel varen. Je hebt hier geen mandagen voor nodig om het te demonteren. HVJ bepaalt hier dat iets gemakkelijk demonteerbaar/verplaatsbaar is, als het zonder inspanningen en zonder aanzienlijke kosten kan. Als iets bestemd isom op die plaats duurzaam te worden gebruikt, aangesloten op nutsvoorzieningen en inclusief verhuur kade, is het een onroerende zaak.

Wat is een bouwwerk ogv de Omzetbelasting?

Any structure fixed tot the ground

HVJ: Gemeente Vlaardingen: is een sport-kunstgrasveld een gebouw?

HVJ spreekt zich er niet over uit, omdat het geen rechtsverschil is.

HR GOLF-baan -arrest: Bewerkingen aan de grond met natuurlijke materialen (ophogen, waterpartijen, grondpartijen) leiden niet tot een bouwwerk in de zin van art. 11 lid 3 sub a OB.

Dus NEE!

Art. 11 lid 1 sub a ten eerste OB: voor op of uiterlijk 2 jaar na eerste ingebruiknemeing; wanneer is het moment van eerste ingebruikneming?

-Als de ingebruiknemeing op duurzame wijze plaatsvindt;
-Als de ingebruiknemeing in overeenstemming is met objectieve bestemming.

Art. 11 lid 3 sub b OB; na een zeer ingrijpende verbouwing is er ook sprake van een eerste ingebruiknemeing, indien die verbouwing resulteert in vervaardiging.

Er moet sprake zijn van vervaardiging!

HVJ EU: Van Dijks Boekhuis: verhuur van boeken aan middelbare scholieren. Als een boek dusdanig beschadigd is en daarna wordt hersteld, is dat dan een vervaardiging?

Het ging om het tarief. Het HOF heeft invulling gegeven aan de vervardiging: het voortbrengen van een goed dat tevoren niet besond, er moet dus een nieuw goed ontstaan. Herstelwerkzaamheden leiden niet tot vervaardiging, want herstel geeft slecht oorspronkelijke functie terug aan herstelde goed. Vervaardigd goed heeft andere functie dan functie van verstrekte materialen.

HVJ EU Dressuurpaard Jespers: is het trainen van een paard een vervaardiging? Ontstaat er een nieuw goed (van veulen naar dressuurpaard). Nee. Het heeft wel een andere nieuwe functie gekregen.

Maar het is hetzelfde paard gebleven.

Nationale jurisprudentie omtrent vervaardiging:

HR:. Er is sprake van vervaardiging, indien er sprake is van 'in wezen nieuwbouw'. De Hoge Raad introduceert dus zelf een nieuw begrip.

HVJ EU; orhopedisch schoeisel: een normale schoen wordt omgezet in een orthopedische schoen. Die schoen kan nooit meer gebruikt worden voor normale voeten.

HOF; er is sprake van vervaardiging, omdat er een goed ontstaat dat tevoren niet bestond.
HR: een functiewijziging is niet vereist (dus de functie hoeft niet per se te wijzigen, maar het is wel een sterke aanwijzing). De term 'in wezen nieuwbouw'  is voor roerende en onroerende zaken hetzelfde vervaardigingsbegrip. De jurisprudentie voor roerende en onroerennde zaken is inwisselbaar.

Art. 11 lid 4 Omzetbelasting: onder een bouwterrein als bedoeld in het eerste lid onderdeel a ten eerste wordt verstaan onbebouwde grond die kennelijk bestemd is om te worden bebouwd met en of meer gebouwen. Wat is kennelijk bestemd?

-Bewerkingen aan de grond hebben plaatsgevonden
-ER zijn voorzieningen getroffen die dienstbaar zijn aan de grond; bijv. Riool aanleg
-Er zijn voorzieningen in de omgeving van de grond getroffen, bijv. Aanleg van wegen naar de bouwplaats
-Omgevingsvergunning aangvraagd/verleend
Belangrijke aanwijzing, omdat je nu bevoegd bent om te gaan bouwen
-Andere feitelijke omstandigheden
Het laten maken van bouwtekeningen bij een architect.

ER is nog wel sprake van onbebouwde grond als er door de grond leidingen voor gas, water, elektra lopen.

HVJ: EU DOn Bosco. Wat was hier van belang?

LEvering nadat een wand wordt gesloopt. Is dit onbebouwde grond?

HVJ: sloop en levering van de grond worden als een handeling beschouwd. DE sloop gaat op in de levering van de onbebouwde grond. Er wordt dus onbebouwde grond geleverd.

Art.11 lid 1 sub a ten tweede OB: wanneer is er sprake van een optie voor BTW belaste levering? Wat gebeurt er hierdoor?

Bij de optie BTW belaste levering, is de BTW verschuldigd door de koper.

-Koper gaat de onroerende zaak gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledige of nagenoeg volledig aftrek bestaat
-90% of meer
-goedkeuring; optie ook mogelijk bij zelfstandig te gebruiken gedeelte van onroerende zaak.

WIe is BTW-verschuldigd: Normaliter de leverancier; 12 lid 1 OB.

Maar let op: bij de optie btw belaste levering is heffing van de OB verlergd van de leverancier naar de KOPER!

Art. 12. Lid 5 OB jo. 24ba Uitvoeringsbeschikking OB.

Stel aannemer sloopt een pand en maakt een nieuw gebouw. Dan is er dus sprake van  vervaardiging; want er is sprake van in weze nieuwbouw.

Oplevering van vervaardigde zaken; nieuw gebouw. Art.11 dus belast als een nieuw gebwou; sub a ten eerste.


Daar bij eerste ingebruiknemening. Als aannemer bijv. Materialen in het pand opslaat, is dit eerst eingebruikneming? Nee, niet in overeenstemming met de bestemming. Telt niet als eerste ingebruikneming.

IS er sprake van OVB bij sloop en bouw? Dus wanneer je aankomt bij de vraag van samenloop bij sloop en bouw door een aannemer (art. 3 1 c Omzet).

Civielrechtelijk: Natrekking van de nieuwbouw met de grond. Natrekking is in principe verkrijging. Dan ga je van art. 3 1 c Omzetbelasting naar art. 3 1 c OVB: natrekking is uitgezonderd van de OVB. Geen verkrijging. DUs geen OVB belast.

Art.  11 lid 1 sub b Wet OB: hotel, pension, vakantie, mits voor korte periode =. 6 maanden. In welk arrest stond dit?

HVJ EU Blasi.

Subjectief vergoedingsbegrip: vriendenprijs is prima.

Mag meer zijn dan WEV en mag ook minder zijn dan WEV.

Wat is de achtergrond van de vrijstellingen in de Omzetbelasting?

-HEt is een correctie op het ruime ondernemerschap en ruime definitie prestaties
-Politieke en economische motieven
-Moeilijkheid vaststellen wat de belastinggrondslag is

HVJ EU: Maasdriel:

Dus bij art. 11 lid 4 Bouwterrein:
Hoe moet je dit bekijken?
Je moet kijken naar alle omstandigheden en de bedoelingen van partijen, mits deze zijn onderbouwd met feiten. N.a.v. Dit arrest is het oude artikel 11 lid 4 aangepast, naar het huidige artikel. Parlementaire geschiedenis; onze wet sloot niet meer aan bij de richtlijn en de jurisprudentie.
-bewerkingen aan de grond
-voorzieningen in de grond (riool)
-voorzieningen nabij de grond (wegen)
-omgeveningsvergunning aangevraagd
-andere feitelijke omstandigheden; bijv. Tekeningen van een architect.

Eerste ingebruikneming bij art. 11 lid 1 sub a ten eerste: wat zijn de vereisten voor eerste ingebruikneming?

De eerste ingebruikneming moet :
-duurzaam zijn
-en het moet in overeenstemming zijn met de objectieve bestemming

De eerste ingebruikneming hoeft niet per se door de eigenaar te zijn het mag ook door iemand anders zijn.

Art. 9 lid 1 WBR: waarde; bijv. Huis wev is 250000 maar er wordt gekocht voor 200000. Waar ga je dan van uit? De WEV! Art. 52 WBR!

Dus je gaat uit van WEV en niet de 200000. Maar niet vergeten; de waarde is tenminste gelijk aan die van tegenprestatie.

Art. 11 lid 2 opteren voor BTW belaste levering, dit kan alleen indien:

Indien de tegenpartij ook zelf btw belaste handelingen verricht en recht heeft op aftrek voorbelasting.

Art. 3 lid 2 WBR: met een levering is gelijkgesteld de vestiging van beperkte rechten. Vereist is dat de vergoeding plus de BTW hoog genoeg moet zijn (waarde in het economisch verkeer).

De consequentie is dus dat de vestigiging van dat recht als een levering van OG wordt aangemerkt. Als je dit leest in combinatie met art. 11 lid 1 onderdeel a, is dus de vestiging van een erfpacht op een bouwterrein ook belast met BTW.

Dus: vestiging van een erfpachtsrecht bijv is een levering an een og zaak, art. 3 lid 2 OB. En is dus gelijk aan levering og; art. 11 lid 1 onderdeel a. Maar als het tegen een te lage vergoeding wordt gedaan, dan is het een dienst. En dan wordt het gelijk gesteld met verhuur; art. 11 lid onderdeel b OB.

Onthoudt dit!

Let op bij strafheffing: de maatstaf van heffing wordt:

Art..9 lid 1 en lid 6 WBR.

Art. 37d OB: bijv; levering bedrijfsverzamelgebouw in verhuurde staat; levering inclusief huurcontracten van dit gebouw valt onder art. 37d OB.

Dit voortzettingsvereiste houdt niet in dat je precies hetzelfde hoeft te gaan doen/voort te zetten.

37d OB houdt een fictiebepaling in; en er wordt geacht dat er helemaal geen dienst of levering heeft plaatsgevonden.

Omzetbelasting; de vergoeding; art. 8 lid 1 en 2 is van belang en niet de wev.

Bijv. Pand verkoop; vergoeding is 300000, maar wv is 400000. Dan ga je uit van de vergoeding voor de omzetbelasting; 300000.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo