Overheidsfinanciën

49 belangrijke vragen over Overheidsfinanciën

Wat zijn de 3 motieven voor overheidsingrijpen:

- onvrede uitkomst prijsmechanisme - verschaffen individuele goederen - verschaffen collectieve goederen

Wat wordt bedoeld met duurzame economische groei?

Dat de volgende generaties niet de dupe zijn van de vele vervuiling en aantasting van natuurlijke bronnen door de vorige generatie. Duurzame economische groei is dus een verantwoorde groei waarbij vervuiling zoveel mogelijk wordt beperkt

Wat is het wezenlijke verschil tussen de twee soorten koopkracht?

Het wezenlijke verschil tussen beide soorten koopkracht is de individuele bestedingsvrijheid. Individuen beslissen zelf of en voor welke goederen zij hun vrij besteedbaar inkomen zullen uitgeven, terwijl in een democratie gekozen volksvertegenwoordigers beslissen over de besteding van via belastingheffing afgeroomd particulier inkomen.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Welke functies kunnen onderscheiden worden in de overheidsbemoeienis met de economie?

  • stabilisatiefunctie
  • allocatiefunctie
  • verdelingsfunctie

Noem 3 ongewenste neveneffecten van beleidsinstrumenten

1. beleid inconsistenties (hoge uitkering ontmoedigt werken)
2. Informatietekorten (uitvretersgedrag, prenderen collectief goed niet nodig te hebben om er vervolgens kosteloos van te profiteren) 
3. Overheidsmonopolie (afstoten taken naar marktsector + deregulering)

Noem vier doelstellingen van het stabilisatiebeleid.

Vier doelstellingen van het stabilisatiebeleid zijn: (1) volledige werkgelegenheid, (2) een stabiel prijspeil, (3) een evenwichtige betalingsbalans en (4) een evenwichtige groei van de nationale productie.

Noem drie instrumenten om de nationale concurrentiepositie van een land te versterken. Over welke instrumenten beschikt de Nederlandse overheid niet langer sinds ons land deel uitmaakt van de eurozone?

De bedoelde drie instrumenten die de nationale concurrentiepositie van een land kunnen versterken, zijn: (1) (loon)kostenmatiging, (2) devaluatie van de nationale munt, en (3) renteverlaging (doet de koers van de munt in beginsel dalen, omdat beleggingen daarin voor buitenlandse beleggers minder renderen en kan de bestedingen stimuleren omdat investeren en consumeren op krediet goedkoper worden). Na toetreding tot de eurozone beschikt Nederland niet langer over het tweede en het derde instrument.

Hoe kunnen fiscale en sociale regelingen bijdragen aan het bestaan van structurele werkloosheid?

Fiscale maatregelen kunnen bijdragen aan het bestaan van structurele werkloosheid, doordat hoge tarieven het onaantrekkelijk maken toe te treden tot de arbeidsmarkt (de participatiebeslissing) dan wel om meer uren arbeid aan te bieden (de urenbeslissing). Sociale maatregelen dragen bij aan structurele werkloosheid bij een relatief hoog niveau van de uitkeringen (maakt het aanvaarden van werk financieel in verhouding minder aantrekkelijk) en bij het bestaan van inkomensafhankelijke toeslagen en subsidies (maken dat van een inkomensverbetering na het aanvaarden van werk netto minder overblijft).

Zwakke kanten overheidsingrijpen in de markt?

- Verschillende politieke opvattingen
- Selectie van beleidsinstrumenten
- Doelambiguïteit
- Tegenstrijdigheden in beleid
- Tekort aan informatie
- Free riders
- Overheidsmonopolie (effectiviteit en efficiëntie aangetast, geen prikkel tot laagst mogelijke kosten werken)

Waar komt de vraag van goederen en diensten vandaan?

  • gezinnen (consumptie)
  • ondernemingen (investeringen)
  • overheid (aankopen/diensten van ambtenaren)
  • buitenland (export)

Wat is de evenwichtswaarde van werkloosheid?

de structurele of natuurlijke werkloosheid (natural rate of unemployment). mensen die niet aan de slag komen als gevolg van gebrek aan vaardigheden. mensen die aan de kant staan ondanks een evenwichtige economie.


Rijksmusea vervullen twee hoofdfuncties
• het aanleggen en beheren van collecties
• het toegankelijk maken van deze collecties voor het publiek.

Gaat het bij deze functies om een individueel goed of om een collectief goed? Motiveer uw antwoord en verwijs daarbij naar de onderscheidende kenmerken van een individueel goed en een collectief goed.

Het aanleggen en beheer van museale collecties is een collectief goed, want niet exclusief (niemand kan worden uitgesloten) en niet-rivaliserend. Het bezoek aan een museale collectie is een individueel goed, want niet-betalers kunnen van gebruik worden uitgesloten en gebruik door de een gaat in principe ten koste van gebruik door de ander (althans bij populaire tentoonstellingen).

De toegangsprijs die wordt gevraagd van bezoekers van rijksmusea is lang niet kostendekkend. Het verschil wordt bijgepast ten laste van de algemene middelen. Noem twee motieven van de overheid om toegangsbewijzen van de rijksmusea te subsidiëren.

Consumptie van cultuuruitingen is een ‘merit good’ (paternalistisch motief). Daarnaast geldt het verdelingsmotief: bij kostendekkende prijzen moet een deel van de potentiële bezoekers afhaken.

Wie beneden de kostprijs toegang tot een rijksmuseum krijgt, heeft “profijt van de overheid”. Vormt de overheidssubsidie op het toegangsbewijs een primair, een secundair of een tertiair inkomensbestanddeel van de museumbezoekers, en waarom?

Het gaat om een tertiair inkomensbestanddeel, omdat de inkomensoverdracht (subsidie) is gebonden aan het gebruikmaken van het museum.

Noem drie tekortkomingen van de verzekeringsmarkt.

Drie tekortkomingen van de verzekeringsmarkt zijn: (1) het bestaan van onverzekerbare risico’s, zoals inkomensverlies door werkloosheid, (2) risicoselectie door verzekeraars, zoals hun weigering om mensen met een slechte gezondheid toe te laten tot een verzekering tegen ziektekosten, en (3) averechtse selectie, doordat alleen mensen met een grote schadekans zich voor een verzekering melden.

Noem enkele bezwaren wanneer de overheid als (enige) producent van goederen opereert.

Wanneer de overheid als enige producent van goederen opereert, zal zij handelen als monopolist (met gedwongen bekostiging van de productie uit belastingen): weinig klant- en vraaggericht, zonder prikkel om zo doelmatig mogelijk te produceren.

Geef commentaar op de volgende stelling: gemeenten kunnen de vuilnisophaal zonder bezwaar uitbesteden aan bedrijven uit de marktsector.


In het algemeen wordt de vuilnisophaal na uitbesteding door de gemeente goedkoper. Dus kunnen de tarieven voor de vuilnisophaal omlaag, waarvan lagere inkomens in verhouding het meeste profiteren (het tarief is immers voor elk huishouden gelijk, zij het in ruim honderd gemeenten mede afhankelijk van de hoeveelheid aangeboden afval – diftar).
Om te verhinderen dat de dienstverlening achteruit gaat, is het belangrijk dat de gemeente bij de aanbesteding contractueel vastlegt hoe vaak vuilnis wordt opgehaald, hoe het opgehaalde vuilnis moet worden verwerkt, en zo meer.

Voor de overheid is een groot probleem dat de voorkeuren van burgers voor collectieve voorzieningen onvoldoende bekend zijn. Hoe kunnen de voorkeuren van burgers voor concrete voorzieningen worden onthuld?


Voorkeuren voor concrete voorzieningen kunnen worden onthuld:
• door referenda (een stemprocedure)
• via toepassing van het profijtbeginsel (= simulatie van het prijsmechanisme)

Alleen wie er een eigen bijdrage voor over hebben, kunnen van de voorziening gebruik maken; voor de overheid een aanwijzing hoeveel behoefte er werkelijk aan een bepaalde voorziening bestaat.


Beleidsconcurrentie zou landen kunnen bewegen tot het (steeds verder) verlagen van belastingtarieven en uitkeringsniveaus. Waarom?


Een kleinere overheid (minder uitgaven voor uitkeringen, lagere belastingen) maakt landen in beginsel aantrekkelijker voor de vestiging van nieuwe bedrijven en als uitwijkhaven voor particuliere besparingen. Lage uitkeringen maken lagere tarieven van belastingen en sociale premies mogelijk, wat de arbeidskosten kan drukken. Ook dat vergroot de aantrekkelijkheid van een land voor investeerders.
Als één land hiermee begint, kunnen andere landen zich gedwongen voelen dit voorbeeld te volgen, uit angst anders investeringen en besparingen kwijt te raken.

Beleidsconcurrentie zou landen kunnen bewegen tot het (steeds verder) verlagen van belastingtarieven en uitkeringsniveaus. Wat zou de Europese Unie hiertegen kunnen ondernemen?

De Europese Unie kan door regelgeving (bijv. door minimumtarieven voor bepaalde belastingen en minimale uitkeringsniveaus voor te schrijven aan de lidstaten) beleidsconcurrentie tussen de lidstaten tegengaan. Voor de omzetbelasting (btw) en de accijnzen zijn zulke minimumtarieven ook daadwerkelijk vastgesteld. Bij de w voor vennootschappen en de inkomstenbelasting stuit zo’n vorm van coördinatie (vooralsnog) op onoverkomelijke bedenkingen.

De aandelen van de Nederlandse Spoorwegen zijn voor 100% in handen van de rijksoverheid. Daarom worden de NS tot de sector overheid gerekend (a/b)

De bewering is onjuist: ook al zijn de aandelen in handen van de overheid, de NS zijn onderdeel van de sector bedrijven, omdat de productie van spoorvervoer – met inachtneming van de overheidssubsidie – tegen in beginsel kostendekkende prijzen moet plaatsvinden.

Wat is paternalisme/paternalistisch overheidsingrijpen?

overheidsbemoeienis om te zorgen dat burgers bepaalde (bemoei)goederen wel (verplicht) gebruiken of juist niet. dit kan verplicht gebeuren voorbeelden: verplicht onderwijs, sociale verzekeringen of juist ontmoedigd worden met maatregelen (alcohol, drugs)


Stel dat de regering besluit de kinderbijslaguitgaven (ruim € 3 mrd.) te vervangen door een kinderaftrek in de loon en inkomstenbelasting. Hierdoor hoeven gezinnen met kinderen ruim € 3 mrd. minder aan belasting te betalen. Het bbp bedraagt € 600 mrd.


De collectieve-lastendruk blijft gelijk (a/b)

De bewering is onjuist: ook de collectieve-lastendruk daalt met 0,5%-punt van het bbp, omdat de loonbelasting en de inkomstenbelasting door de kinderaftrek ruim € 3 mld. minder opbrengt.

Wanneer de ambtenarensalarissen niet worden verhoogd (‘bevroren’), blijft de bij de overheidsproductie netto toegevoegde waarde gelijk (a/b)

De bewering is onjuist. Ook wanneer de cao-salarissen van de ambtenaren niet worden verhoogd, kan de loonsom (= netto toegevoegde waarde door de overheidsproductie) stijgen, bijv. door (1) incidenteel (loonsverhogingen buiten de cao om: ranginflatie e.d.), (2) stijging van de werkgeverslasten, zoals het werkgeversaandeel in de premie voor het aanvullende pensioen, en (3) de groei van het aantal ambtenaren.

WW-uitkeringen zijn een voorbeeld van een inkomensoverdracht via de overheid (a/b)

De bewering is juist: WW-uitkeringen geschieden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), dat tot de sector overheid wordt gerekend, en het gaat om inkomensoverdrachten, omdat de ontvanger van een werkloosheidsuitkering geen rechtstreekse tegenprestatie hoeft te leveren.

Het collegegeld wordt gerekend tot de collectieve lasten (a/b)

De bewering is onjuist: het collegegeld is een profijtheffing die niet wordt aangemerkt als een collectieve last, omdat het hoger onderwijs geen voorziening is waarvan het gebruik verplicht is gesteld.

Bij het begrotingsbeleid staat het EMU-saldo centraal (a/b)

De bewering is onvolledig, dus onjuist. Bij het begrotingsbeleid staat het structurele EMU-saldo (een variant van het vorderingensaldo) centraal. Dit moet in 2015 uitkomen in de buurt van de nul (evenwicht op de begroting). Tevens mag het feitelijke EMU-tekort niet uitkomen boven de 3%, als uitvloeisel van het verdrag van Maastricht.

Geef aan hoe overheidsingrijpen ook begrenzingen heeft.

de overheid kan niet onbeperkt ingrijpen maar is gebonden aan wetgeving, rechtsbescherming voor burgers en beginselen van behoorlijk bestuur. Ook speelt de EU een grote rol in regulering. voorbeeld: landbouw, handel en mededinging vallen onder EU beleid. Begrotingsplannen EU landen > Eu commissie.

De schuld van de gemeenten vormt een onderdeel van de totale staatsschuld (a/b)

De bewering is onjuist: de schuld van gemeenten vormt een onderdeel van de totale overheidsschuld, niet van de staatsschuld (die omvat alleen de schuld van de rijksoverheid).

Op de staatsbalans wordt rekening gehouden met toekomstige verplichtingen uit hoofde van de sociale zekerheid (a/b)

De bewering is onjuist: op de staatsbalans wordt geen rekening gehouden met toekomstige verplichtingen uit hoofde van de sociale zekerheid (bijv. de uitgaven voor AOW en zorg, die door de vergrijzing van de bevolking sterk zullen stijgen).

Op de staatsbalans wordt rekening gehouden met (de contante waarde van) het toekomstige staatsaandeel in de aardgaswinsten (a/b)

De bewering is onvolledig, en in die zin onjuist. De contante waarde van de winstrechten van de staat is te vinden onder de activa op de staatsbalans. Maar met de aardgaswinst die binnenkomt via de vennootschapsbelasting wordt bij het opstellen van de staatsbalans geen rekening gehouden. Zie het kader op blz. 55 van Overheidsfinanciën.

De motorrijtuigenbelasting, die op aangifte wordt voldaan, leidt gemakkelijker tot belastingillusies bij automobilisten dan benzineaccijnzen, die zijn begrepen in de pompprijs (a/b)

De bewering is onjuist: automobilisten zijn zich bewust van het bedrag dat zij (op aanslag) aan motorrijtuigenbelasting betalen; zij zijn zich daarentegen niet of nauwelijks bewust van de accijns per liter brandstof. Accijnzen werken het ontstaan van belastingillusies dus het meeste in de hand.

Het kabinet kan aardgasbaten onder andere beleggen in een sovereign wealth fund (zoals in Noorwegen gebeurt) of gebruiken om staatsschuld af te lossen. Welke bestemming verdient met het oog op de houdbaarheid van de overheidsfinanciën de voorkeur?

Wanneer het verwachte rendement op het belegde vermogen van het sovereign wealth fund hoger is dan de verwachte rente die de staat over de staatsschuld (met een lange looptijd) moet vergoeden, verdient de vorming van zo’n nationaal beleggingsfonds de voorkeur. De beleggingsopbrengst zal immers hoger zijn dan de door aflossing van staatsschuld bespaarde rente. Hierdoor kan het lastenpeil in de toekomst lager liggen.

Wat veronderstelt het Ricardiaanse equivalentietheorema over schuldillusies bij individuen?

In de visie van aanhangers van het Ricardiaanse equivalentietheorema hebben individuen een goed beeld van de overheidsfinanciën (blz. 124 van Overheidsfinanciën) en lijden zij dus niet aan schuldillusies.

Wanneer gaat de wet van Baumol niet op?

De wet van Baumol gaat niet op wanneer de verbetering van de arbeidsproductiviteit in de dienstverlenende sector(en) niet langer achterblijft bij die in de sectoren landbouw en industrie. In alle sectoren kan een verhoging van de arbeidskosten dan in dezelfde mate worden goedgemaakt door de stijgende productie, in welk geval de kosten per eenheid product in alle sectoren dezelfde mutatie (kunnen) hebben.


Enkele jaren geleden bestonden plannen om de waterleidingbedrijven in Nederland te privatiseren.
a Noem argumenten tegen privatisering van een waterleidingbedrijf.

Argumenten tegen privatisering van waterleidingbedrijven zijn het schaalargument (natuurlijk monopolie van een netwerkbedrijf), leveringszekerheid (particulier bedrijf kan failliet gaan) en het risico dat het streven naar een zo hoog mogelijke winst ten koste gaat van de volksgezondheid, doordat drinkwater van slechte kwaliteit wordt geleverd.

Noem argumenten ten gunste van privatisering van een waterleidingbedrijf.

Argumenten ten gunste van privatisering van waterleidingbedrijven zijn dat concurrentie kan leiden tot een doelmatiger bedrijfsvoering (lagere prijzen). Productie en distributie van drinkwater zijn geen overheidstaak (het gaat niet om een zuiver collectief goed), terwijl de overheid door veiling- en concessievoorwaarden publieke belangen kan veiligstellen,

Wat probeert de overheid met de allocatiefunctie te bereiken?

de overheid heeft invloed op de samenstelling van de nationale productie en de manier waarop die tot stand komt (vanwege marktimperfecties)

De overheid grijpt via het budgetmechanisme in op twee verschillende soorten goederen. welke?

collectieve goederen
quasi-collectieve goederen

Waarom grijpt de overheid in bij tot stand komen van collectieve goederen?

non-exclusiviteit
non-rivaliteit

Bij quasi-collectieve goederen grijpt de overheid in vanwege 1 of meer van de volgende aspecten?

1. onevenredig hoge kosten
  2. paternalistisch motief (merit en demerit)
  3. externe effecten
  4. schaalvoordelen en monopolies
5. tekortkomingen verzekeringsmarkt
  6. verdelingsaspecten

Welke vier criteria hanteert de overheid bij besluit om over te gaan op privatisering?


o Mate van politieke belangstelling?
o Kerntaak?
o Mate van professioneel handelen vereist?
o Marktwerking mogelijk?

Hoe noemt men een intern verzelfstandigd onderdeel van een ministerie? Geef 3 kenmerken en 2 voorbeelden

een baten-lastendienst of agentschap
Kenmerken: aansturing via macon (kengetallen), volledige min.verantwoordelijkheid, scheiding beleid/uitvoering, zelfstandig onderdeel
Voorbeelden: KNMI, IND, Rijkswaterstaat

Noem drie vormen van externe verzelfstandiging

  • zelfstandig bestuursorgaan (bv. UWV, Kiesraad, NPO, CBR)
  • uitbesteding (met bijzonder vorm: PPS)
  • afstoting

Geef drie kenmerken van zbo's

  • geen direct ministerieel gezag
  • mandaat vastgelegd in wet
  • meestal rechtspersoonlijkheid
  • minister beperkt aanspreekbaar (alleen toezicht)

Geef drie kenmerken van afstoten


oeinde overheidsbemoeienis (vaak monopolies)
o vanwege kerntaken en doelmatiger werken
o bv: KPN, nutsbedrijven, staatsdrukkerij
o Risico’s?   Monopoliewinsten

o Voorkomen risico’s? Concurrentie of toezicht (bv OPTA)
Concurrentie bv door afsplitsing netwerken

Geef drie kenmerken van uitbesteden


o privatisering van het productieproces
o blijft overheidsvoorziening
o overheid regelt aard, omvang en bekostiging
o regels vanuit Europa (aanbesteding)
o productie in marktsector (in concurrentie)

Wanneer Publiek Private Samenwerking?


•vooral uitvoering investeringsprojecten
•klein -> groot, eenvoudig -> complex, veel -> weinig partijen
•doel =  realiseren meerwaarde en efficiencywinst
•middel = samenwerking overheid en bedrijfsleven

Noem twee soorten goederen die aan paternalistisch motief worden gekoppeld

merit en demerit goederen

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo