Kroniek en Annalistiek, Schakels in een keten
326 belangrijke vragen over Kroniek en Annalistiek, Schakels in een keten
1.3 Waar vindt de wereldkroniek zijn oorsprong en wat voor opzet kent deze kroniek?
1.3 Hoe kunnen we regionale kronieken typeren?
1.3 Wat voor functie hebben kronieken nog meer?
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
1.3 Wat onderscheidt Annalen van Kronieken?
1.4 Tijdens het humanisme krijgt de annalistiek een nieuwe impuls. Hoe kwam dit en bij welke schrijvers kwam dit onder meer tot uiting?
1.4 Wat wordt bedoeld met het begrip genre-vervaging?
1.4 Noem een auteur waarbij deze genrevervaging bij speelde en waar schreef hij over? Wat wordt bedoeld met zijn kroniekmatige excurs ten tijde van het Twaalfjarig Bestand?
1 .4 Noem nog andere auteurs waarbij deze genrevervaging speelde? Wat hadden zij gemeen met elkaar?
1.5 Hoe kunnen kronieken en annalistisch opgezette geschiedschrijvingen thans nog worden gewaardeerd?
1.5 Welke historici hebben zich waarderend uitgelaten over kronieken en annalen en wat zeiden zij hierover?
2.1 Hoe ging de opbloei van het humanisme in Italie in zijn werk?
2.1 Wanneer kwam het humanisme naar Nederland en wat was het verschil met Italie?
2.1 Hoe was het met het taalgebruik in de Lage Landen en wanneer kwam er belangstelling voor het gebruik van het Latijn?
2.1 En hoe was dat bij de univesiteit van Leuven?
2.1 Watvoor karakter had het humanisme in Nederland?
2.2 Hoe zag de humanistische geschiedschrijving in de Nederlanden eruit?
2.2 De vormgeving werd gezien als een essentieel onderdeel van de taak van de geschiedschrijver. Verklaar dat?
2.2 Wat was volgens Cicero de basis van de geschiedschrijving?
2.2 Wat wordt bedoelt met de stelling dat het de 'mentaliteit' is die de aard van een historisch werk bepaalt?
2.2 Aan bronnenonderzoek werd er bij deze geschiedschrijvers niet of nauwelijks gedaan. Welke gedachte zat hierachter?
2.2 Wie verzamelden wel bronnen?
2.2 Wat was voor de humanistische geschiedschrijvers wel belangrijk?
2.2 Wat was het probleem wat hieruit in de humanistische geschiedschrijving sloop?
2.3 Wie was Reinier Snoy en produceerde hij?
2.3 Wie was Gerard Geldenhouwer (1482-1542) en hoe zag hij ons land?
2.3 Welk werk schreef Garard Geldenhouwer en wat bedoelde hij hiermee?
2.3 Wie was Cornelius Aurelius en welk werk schreef hij?
2.3 Wat voor werk is de Divisiekroniek?
2.3 Wie was het voorbeeld van Aurelius als het gaat om de vorm van de Divisiekroniek?
Aurelius volgde het voorbeeld van de Italiaanse geschiedbeoefenaar Flavio Biondo. Hij verdeelde het boek, naar voorbeeld van Biondo, in drie decaden:
- De Hollandse voorgeschiedenis vanaf de schepping
- De periode van de graven
- De perioden van de Bourgondiers
Verder kondigde hij, naar voorbeeld van Johannis Leydis, aan 33 divisies (evenveel als de jaren van Jezus) te schrijven.
2.3 Waarin was Aurelius aan te merken als een humanist?
2.3 Welke geschiedschrijver uit de Zuidelijke Gewesten gebruikte, zij het kritisch, de Divisiekritiek als voorbeeld?
2.3 Welke Vlaamse geschiedschrijver kan ook aangemerkt worden als een eclectische humanist?
2.3 Welk werk schreef Meyerus nog meer en waar ging dit over?
2.3 Meyerus was een geestelijke. Waarin kwam dat tot uiting?
2.4 Adrianus Junius, stadsarts en rector van de latijnse school in Haarlem kreeg in 1560 opdracht, van de Prins van Oranje en de Staten een geschiedenis te schrijven. Waarom was dit?
2.4 In het Zuiden stond in de humanistische geschiedschrijving de trouw aan de koning van Spanje centraal. Wie was hier een sterk voorbeeld van?
2.4 Hoe oordeelt Haraeus over de opstand in het Noorden?
2.4 Haraeus was ervan overtuigd dat hij een goed humanistisch werk had geschreven. Op welke bronnen beroept hij zich?
2.4 Wie schreef in 1610 een boekje over de oudheid van de Bataafse en nu Hollandse republiek?
2.4 Wat was de inhoud van zijn boek?
2.4 Welke Romeinse schrijver was een voorbeeld voor Grotius en waarin?
2.4 Waarin was Hugo de Groot een uitgesproken humanist?
2.4 Wie schreef 'Nederlandsche historien (1642-1654)?
2.4 Noem twee andere werken van P.C. Hooft en waar gaan deze werken over?
In 1617 scheeft Hooft 'de Baeto'. Op het hoogtepunt van de bestandstwisten laat Hooft zien hoe belangrijk een gematigd bemiddelaar voor de stabiliteit in de staat kan zijn.
In 1626 schreef hij 'Henrik de Grote', een biografie van de Franse koning Hendrik IV, een tolerante koning wat het de godsdienst betreft.
2.4 Wat was volgens Hooft een ideale vorst en ook een ideale levenshouding?
11.1 Waardoor heeft de identiteitspresenterende geschiedschrijving, zowel in Nederland als in Belgie, in de 19e en 20e eeuw zich laten bepalen?
11.1 Wanneer werden in de geschiedschrijving 'klasse' als historische categorie opgevoerd?
11.1 Welk probleem voor de geschiedschrijving volgt uit het typeren van deze categorieen?
11.1 Wat is het hoofdkenmerk van de emancipatorische geschiedschrijving?
11.1 Wat is het gevolg voor de stijl van de geschiedschrijving van de strijdcultuur van de beweging?
11.2 Door auteurs werd verschillende gedacht over de zuilen in Nederland en Belgie. Welke visies waren er zoal en welke radicale visie op de verzuiling hadden sommige auteurs?
11.2 Wat is het onderscheid tussen maatschappelijke-politieke groepsvorming op godsdienstige basis en de liberale en socialistische stromingen?
11.2 Wat zorgde ervoor dat de ARP door Abraham Kuyper werd opgericht?
11.2 Wat is een Leemtencommissie en waarom werd die opgericht?
11.2 Waartoe diende de geschiedschrijving in Belgie lange tijd?
11.2 Waarom veroordeelde Kurth de Franse revolutie?
11.2 In het Noorden had de historiografie van de katholieken een sterk emancipatorisch karakter. Hoe uitte zich dat?
11.2 Wie was de grondlegger van de Nederlandse katholieke geschiedschrijving?
3.1 Welke Franse geleerden hebben tijdens de nieuwe tijd (1500-1800) bijgedragen tot de wetenschappelijke studie van het verleden?
Nicolas Vignier, redigeerde in 1588 de 'Bibliotheque historiale', een bibliografisch maar ook een geschiedkundig werk. Het werk was gebaseerd op kritisch bestudeerde bronnen. Alles was het waard te worden onderzocht op voorwaarde dat er goede documenten voorhanden waren.
Henri de la Popeliniere was het met hem eens. Hij stelde dat er sinds Herodotus geen vooruitgang in de geschiedschrijving was geboekt. Beide geleerden wilden geen letterkundigen zijn.
3.1 Welke Duitse geleerde volgde in hun voetspoor?
3.1 Ook in het verre verleden, de Middeleeuwen en de Renaissance waren er al geschiedvorsers geweest die zwoeren bij de bronnen. Noem een aantal van hen?
3.1 Noem een aantal geleerden van de verlichte historiografie en hoe hebben deze geleerden gebruik gemaakt van de eruditie, die overigens, naast en niet in plaats van, alle andere stromingen in de geschiedschrijving bestond?
3.2 Onderzoek van de oudheid kwam tijdens de 14e en 15e eeuw sporadisch voor. Van wie is bekend dat zij dat wel deden?
3.2 Wat deden veel humanisten met het werk van antieke auteurs, wat overigens niet als geschiedstudie aangemerkt kan worden?
3.2 Wie was de belangrijkste vertegenwoordiger van de Eruditie van Nood en Zuid-Nederland?
3.2 Wie publiceerde als eerste wetenschappelijk studies over de geschiedenis van de antieke historiografie?
3.2 Steeds meer auteurs kregen een kritische houding, was over de oudheid zekere en betrouwbare kennis mogelijk, ten aanzien van de klassieke oudheid. Noem een aantal voorbeelden?
3.2 De eruditie kon naast de klassieke oudheid ook de nationale oudheid vertegenwoordigen, vooral in het Zuiden. Wie behoorde tot de eerste vertegenwoordigers?
3.3 Wanneer begon de geleerde systematische studie van de Middeleeuwen? Hoe was deze studie georganiseerd?
3.3 Wat was opvallend bij deze studie?
3.3 Wat was voor deze medievistiek aanvankelijk het meest belangrijk?
3.3 Welke hulpwetenschappen waren bij dit onderzoek belangrijk?
3.3 Wie vervulde een pioniersrol op het gebied van de geografie?
3.3 Wie verrichtte belanghebbend werk op het gebied van de numismatiek? En wie verrichtte dat werk op het gebied van de Genealogie en de Heraldiek?
Gerard van Loon (1683-1759) publiceerde een werk met alle Nederlandse penningen die tussen 1555 en 1716 verschenen waren, 'Beschrijving der Nederlandsche historiepenningen'.
De Bruggeling Olivier de Wree (Vredius) stelde de 'Genealogie van de graven van Vlaanderen' samen en de Gentse Jonkheer Philippe l'Espinoy maakte een overzicht van de adel van Vlaanderen.
3.3 De geschreven bronnen bleven echter het meest belangrijk. Welke hulpwetenschap was toonaangevend hiervoor en wie was de eerste op dit gebied?
3.3 Wie was een vertegenwoordiger van de bio-bibliografie in de republiek?
3.3 Waarin onderscheidt de kerkelijke geschiedvorsing van de profane?
3.3 Wie behoort tot de grondleggers van de moderne kerkelijke geschiedvorsing?
3.3 Welke uitgaven met betrekking tot de kerkelijke geschiedvorsing verzorgde Foppens nog meer?
3.4 De geschiedvorsing werd niet alleen beoefend door individualisten. Welke genootschappen waren er in de 'nieuwe tijd'?
Als eerste waren daar de Maagdenburgse Centuriatoren die zich toelegden op de verdediging van de Hervormde kerk.
De Mauristen, waren geleerde benedictijner monniken die (historische) wetenschap bedreven op allerlei gebieden, met als bekendste vertegenwoordiger Jean Mabillon.
Dan waren er nog de Bollandisten, Juzuieten die zich toelegden op het beschrijven van de levens van heiligen.
3.4 Johannes Bollandes is de naamgever aan het genootschap van de Bollandisten. Wat was de opzet van hun genootschap?
3.4 Hoe was de uitgave van de heiligenlevens georganiseerd en wie geldt thans als de belangrijkste Bollandist van de nieuwe tijd?
3.4 Met welke problemen kreeg Papebrochius te maken?
3.5 Hoe kan de historische productie van de erudiete geschiedvorsing in de nieuwe tijd, (vaak een prelude op de moderne geschiedwetenschap) worden ingedeeld?
Primo: min of meer kritische uitgaven van archivalische en narratieve bronnen.
Secundo: bijdragen over geschiedtheorie of methode, in het bijzonder over de hulpwetenschappen en repertoria en naslagwerken van bio-bibliografieen.
Tertio: geleerde annalen of studies over bijzondere onderwerpen, die meestal buiten de traditionele thematiek stonden en die betrekking hadden op een ver verleden.
5.1 Wat is voor een historicus opvallend in de strijd door middel van het gedrukte woord, het pamflet?
5.1 Exemplarisch hiervoor is het pamflet van Frans Vonck (1743-1792), 'Onzijdige aenmerkingen voor de vertegenwoordigde gesteltenis van Brabant'. Wat houdt dit pamflet in?
5.2 Welke omschrijvingen en door wie werden nog meer aan het pamflet gegeven?
Louis Petit, beschreef de pamflettenverzameling van de universiteit Leiden. Zijn omschrijving luidde: 'Grootere of kleinere vlugschriften over de staatkundige, kerkelijke en maatschappelijk gebeurtenissen van den dag'.
P.A. Tiele, pamflettenverzameling Gent, schreef dat de Vox populi (de stem van het volk) op deze manier beter gekend kan worden.
W.P.C. Knuttel, Koninklijke Bibliotheek Den haag, noemde het een 'gelegenheidsgeschrift
5.2 Waarom kunnen we pamfletten aanduiden als een hybriede genre?
5.3 Wat is het oudste, gedrukte, pamflet in Nederland?
5.3 Wanneer was de bloeitijd van het genre in de Nederlanden?
5.3 Wanneer was het absolute hoogtepunt van de pamflettencultuur?
5.3 Waar komt de term blauwboekje vandaan?
5.3 Wie schreef 'Aan het volk van Nederland' en hoe werd dit geschrift (pamflet) ook wel genoemd?
5.3 Vanaf de 18e eeuw werd in pamfletten gebruik gemaakt van eenvoudige afbeeldingen. Waarom was dit en noem een aantal voorbeelden?
5.3 Wat was tijdens de Opstand de, meeste gestelde, centrale vraag?
5.3 Waarvoor werden natuurverschijnselen van pamflettisten soms gebruikt?
5.3 Na de opstand bleef de contemporaine geschiedenis een inspiratiebron voor pamfletschrijvers. Noem een voorbeeld en welke vorm werd daar soms voor gebruikt?
5.3 In het Calvinistische Nederland waren de goede zeden een dankbaar onderwerp voor pamfletten. Noem een aantal voorbeelden?
5.3 Wat hield de socratische oorlog in?
5.3 Welk onderwerp is, vooral in het Noorden, een opvallende afwezige onder de onderwerpen voor pamfletten.
5.3 Welk internationale ramp veroorzaakte veel pamfletten maar tevens een deuk in het heil van het verlichtingsdenken?
5.4 Waarom schreven veel pamflettisten anoniem of incognito?
5.4 In welke taal verschenen de pamfletten?
5.4 Wat hebben alle pamfletten met elkaar gemeen?
5.4 Wat wordt bedoeld met de 'zwarte legende'?
5.5 Wie waren bedreven in zowel pamflettisme als geschiedschrijving?
7.1 Hoe kunnen we een algemene geschiedenis die in de vroege achtiende eeuw over een bepaald onderwerp werd geschreven definieren?
7.1 Wat was het voornaamste streefdoel van deze geschiedenissen?
7.1 Welke twee principes bepaalden de concrete ordening van de gegevens?
7.2 Welk probleem trad er op bij een strikt chronologische ordening van de gebeurtenissen?
7.2 Wat was volgens Voltaire goede geschiedschrijving?
7.2 Wie diende er volgens de philosophes centraal te staan in de geschiedenis?
7.2 Waartoe diende de geschiedenis bij deze opvoeding van de mens?
7.2 Welke gevolgen voor de oude geschiedenissen had deze opvatting?
7.2 Hoe wordt geschiedenis die aan die eisen voldoet genoemd?
7.2 Hoewel de filosofische geschiedschrijving in Nederland maar zeer beperkt is uitgeoefend zijn er wel enkele voorbeelden te noemen. Welke?
7.2 Jan Wagenaar (1709-1773) schreef in 1749-1959 het werk 'Vaderlandsche historie, vervattende...'. Welke elementen maakten dit werk een verlicht geschiedkundig werk?
De vrijheid als hoofdmotief van de nationale geschiedenis
De kritische omgang met de oorsprongsmythen
Het afstand doen van het christelijk heilsperspectief
De afwijzing van de autoriteitsargumenten
Het uitdrukkelijk voornemen een geschiedenis van het volk te schrijven en niet van de vorst.
Dit bracht hem in strijd met Elie Luzac die het moderne natuur- en volkerenrecht aanhing. Hij verdedigde de rechtmatigheid van de regeringswisseling in 1747 en 1748 uit het natuurlijk recht en uit 's Lands gebeurtenissen.
7.2 Wat wees Johan Wagenaar af?
7.2 Wat wordt aangeprezen als het best geslaagde specimen van de verlichte historiografie die onze geschiedschrijving heeft opgeleverd?
7.2 Een andere pragmatist van Laurens Pieter van de Spiegel (1737-1800). Waarin kwam hij overeen en waarin verschilde hij met Simon Stijl?
7.3 De transformatie die de geschiedschrijving in de tweede helft van de 18e eeuw heeft ondergaan is maar deels beinvloed door de Verlichting. Wat waren de andere verklaringen hiervoor?
7.3 In de Zuidelijke Nederlanden werd in 1772 het Societe Literaire omgevormd tot de Koninklijke Academie voor Wetenschappen en Letteren. Op welke vlakken lag het historiografische activiteit van de Academie?
7.3 Welke illustere namen komen voor op de lijst van bekroonde inzendingen?
7.3 Wat was het onderwerp van de prijsvragen?
7.3 Waarvan hing de kwaliteit van de verhandelingen af?
7.3 Wat was het verschil tussen de lezer van een traditionele geschiedenis en de lezer van een dissertatie?
7.4 De hele structuur van de Academie, die van dissertatie en prijsvragen, was gericht op een uiteindelijk doel. Wat was dit doel en waarom achtte men dat nodig?
7.4 Een grootse algemene geschiedenis diende het werk te zijn van het gehele genootschap. Wie vatte daarvoor als eerste het, nooit uitgevoerde, plan op? Wie zette daadwerkelijk een aanzet tot het schrijven van deze geschiedenis?
7.4 n de Noordelijke Nederlanden werd een soortelijk instituut als de Brusselse Academie opgericht. Welke en hoe was deze georganiseerd?
7.4 Verklaar het verschil in het streven naar een nationale geschiedenis tussen Noord en Zuid?
8.1 Wat was er vernieuwend aan de romantische geschiedschrijving vanaf ongeveer 1800?
8.1 Wat maakt een geschiedenis een romantisch geschiedverhaal?
8.1 Met wie deelde de romantische geschiedschrijver het streven om de werkelijkheid van het verleden zo getrouw mogelijk neer te zetten?
8.1 Waar was de romantische historicus vooral door geboeid?
8.1 Wie introduceerde vlak na 1800 de term 'couleur locale'? Wat houdt deze term in?
8.1 Waar kwam de behoefte vandaan het verleden zo voor te stellen, als de romantische historicus deed?
8.1 Achteraf gezien waren de Franse revolutie en de revolutie van 1830 niet alleen maar traumatische ervaringen. Wat wordt hiermee bedoeld?
8.2 Wat is er contradictisch ten aanzien van het begrip 'volkskarakter'?
8.3 Welke Noordelijke Nederland geldt als een romanticus bij uitstek?
8.3 Bilderdijk die interesse had in veel verschillende takken van de wetenschap schreef ook een geschiedkundig werk. Welk werk was dit?
8.3 Wat maakt Bakhuizen van den Brink tot een orgineel historisch onderzoeker?
8.3 Waar resulteert zijn onderzoek uiteindelijk in?
8.3 Was dat Bakhuizen van den Brinks eerste bijdrage over de vaderlandse geschiedenis?
8.3 Wat was voor Bakhuizen van den Brink een vanzelfsprekende twee-eenheid? En onder wiens invloed stond hij hierin?
8.3 Welke scheidsmuur hielp Bakhuizen omver trekken?
8.3 Waarin zijn Bakhuizen en Van Lennep, in tegenstelling tot Bilderdijk typisch romantisch?
8.3 Waarin verschillen de opvattingen van Potgieter en Bakhuizen van den Brink?
8.4 Hoe gingen, volgens Bakhuizen, de Belgen om met hun verleden ten opzichte van Nederland?
8.4 Wat trad in Belgie meer op de voorgrond dan in Nederland? Wat is waarschijnlijk de verklaring hiervoor?
8.4 De Keizerlijke en Koninklijke Academie van Wetenschappen stimuleerde het streven een geschiedenis te schrijven om de eigenheid van de Oostenrijkse Nederlanden te illustreren. Wie was een van eerste met zo'n geschiedenis?
Als eerste was dat de overheidsdienaar Louis Dewes (1760-1834) met 'Historie generale de la Belgique' (1826-1827).
8.4 Vooral na 1830 verschenen een groot aantal Belgische geschiedenissen. Waarom gebeurde dit? Noem een aantal van deze geschiedschrijvers.
Deze geschiedenissen dienden het bestaansrecht van de nieuwe staat te bewijzen.
De Gentse hoogleraar Henri Moke (1803-1862) schreef zijn 'Histoire de Belgique in 1839. Hij was ook bekend als historische romanschrijver.
Theodore Juste(1818-1888) schreef zijn 'Historie de Belgique' in 1840.
De Leuvense hoogleraar Jan Baptist David schreef zijn 'Vaderlandsche Historie' in 1842.
Hendrik Conscience schreef zijn 'Geschiedenis van Belgie' in 1845.
8.4 De dragers van de nationale romantische verbeelding gingen op zoek naar continuiteit in het verleden die meer eenheid in de Belgische geschiedenis zou kunnen brengen. Hoe deden zij dat?
8.4 Thans wordt gesproken van de mythe van de vreemde overheersing. Waarom is dat?
8.4 Welke gedachte heerste er in de Belgische romantische geschiedschrijving? In welk schema paste deze gedachte?
8.4 Wat was het meest geliefde onderwerp van de romantische geschiedschrijving in Belgie, maar ook in het Noorden?
8.4 Welke, enige, romantische historicus die over de opstand schreef kende Noord-Nederland.?
8.4 Welke andere verklaring is er voor de romantiek in Belgie?
9.1 Hoe ging de geschiedbeoefening in de 19e eeuw in zijn werk?
9.1 Waarom noemt men de 19e eeuw de eeuw van de geschiedenis?
9.1 Wat waren nog andere aspecten van de belangstelling voor het verleden?
9.1 Ook voor de 19e eeuw was er geschiedbeoefening geweest maar wat was het verschil met deze voorgaande perioden?
9.2 Wat lag aan de basis van deze ontwikkelingen?
Aan de basis van deze ontwikkelingen ligt een mentaliteitsverandering die zich omstreeks 1800 begon te voltrekken.
1. Het proces van historisering van het wereldbeeld, het besef dat de mens een historisch wezen is. De wereld kan niet gekend worden zonder het verleden te kennen.
2. De groei van het nationalisme, dat het verleden nodig had om cultureel en staatkundige verbanden te versterken.
Deze processen werden beinvloed door de Franse revolutie en de daaropvolgende Franse overheersing.
9.4 Welke belangrijke functie had Louis Prosper Gachard (1800-1885) wat was zijn opdracht?
9.4 Waartoe was de Koninklijke Commissie voor Geschiedenis in het leven geroepen?
9.4 Waaruit blijkt de belangstelling voor de geschiedenis van de Belgische overheid nog meer?
9.4 In Nederland was het, voor het begin van de twintigste eeuw, niet de overheid maar particulieren die het initiatief namen met betrekking tot de geschiedenis. Wat deden bijvoorbeeld Groen van Prinsteren en L.A. Nijhoff?
Guillaume Groen van Prinsteren (1801-1876) publiceerde in 1835 de eerste twee delen van het koninklijk huisarchief.
L.A. Nijhoff, archivaris van de provincie Gelderland gaf in 1836 het eerste nummer uit van een historisch tijdschrift, 'Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde', mede bedoeld als forum voor bronnenuitgaven.
9.4 Wie was er in de 19e eeuw verantwoordelijk voor het uitgeven van bronnen?
9.4 Waarom was het toch nodig dat de overheid zich met de activiteiten op het gebied van geschiedenis, met name de bronnenuitgaven ging bezighouden?
9.4 Hoe pakte de overheid in het Noorden vanaf de 20e eeuw de activiteiten op het gebied van de geschiedenis aan?
9.4 Welke andere landen inspireerden Nederland en Belgie als het gaat om het publiceren van bronnen?
9.4 Waarom werd het werk van Pertz als een uitgelezen voorbeeld van een goede bronnenpublicatie gezien?
9.4 Hoe kwam het dat men in Belgie aanvankelijk goed op de hoogte was van wat zich in Duitsland afspeelde?
9.4 In Nederland was de internationale invloed ten aanzien van bronnenpublicaties lange tijd gering. Maar met welke stelling van de de voorzitter van het Historisch genootschap, gedaan in 1849, veranderde dat
9.4 De Luikse hooglerar Godefroid Kurth (1847-1916) was Gachard opgevolgd als secretaris van de Koninklijke Commissie. Waar was hij de inspirator van?
9.5 De 19e eeuw is niet alleen de eeuw van de geschiedenis genoemd maar ook de eeuw van de archivarissen. Is dat te verklaren?
9.5 De rijksarchivaris en de secretaris van de Koninklijke Commissie, Gachard, wordt wel een 'feitenpositivist' genoemd. Wat wordt hiermee bedoeld?
9.5 Welk belang had de Brusselse archivaris Alphonse Wauters (1817-1898)?
9.5Bakhuizen van de Brink werd in 1854 rijksarchivaris in Nederland. Welke betekenis heeft hij voor het archiefwezen in Nederland?
9.5 Ook de rijksarchivaris Samuel Muller publiceerde veel, vooral over het zeerecht en de Noordse compagnie. Maar met hem ging het archiefwezen een nieuwe fase in. Hoe valt dat te verklaren?
9.6 Waaruit bestond de professionalisering van de geschiedbeoefening aan de vooravond van de 1e wereldoorlog?
9.6 Wat wordt bedoeld met de ontwikkeling en instandhouding van het beroep zelf?
9.6 Hoe voltrok de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening zich?
9.6 Wat zocht men feitelijk voor de verwetenschappelijking van de geschiedbeoefening?
9.6 Wanneer was het in Nederland mogelijk om als historicus af te studeren? Hoe was dat in Belgie?
9.6 Wat voor onderwijsvorm is het 'seminarie', en waar werd dit als eerste gegeven?
9.6 Welke seminaries over geschiedbeoefening werden befaamd in Europa?
9.6 Wie voerde deze onderwijsvorm in Belgie in?
9.6 Op welke gebieden was Kurth nog meer actief, en waarmee kreeg hij internationaal bekendheid?
9.6 Welke paradox van de 19e eeuw blijkt uit 'Les origines de la civilisation modern'?
9.6 Robert Fruin (1823-1899) werd in 1860 als hoogleraar in de Vaderlandse Geschiedschrijving, de tweede hoogleraar naast de hoogleraar Algemene Geschiedenis. Hoe is de wetenschap die Fruin vertegenwoordigde te omschrijven?
9.6 Welke opvallende overeenkomst is er tussen Fruin en de katholieke Kurth?
9.6 Welke monografie van de hand van Fruin openbaarde hoe Fruin de wetenschap met een uitgesproken politieke mening wist te combineren?
9.6 Fruin heeft nooit een 'cours practique' gegeven. Wie deed dat in Nederland wel?
9.6 Wat is het grote belang van Fruin en Kurth voor de geschiedbeoefening?
9.6 Naast grote namen als Fruin en Kurth zijn er ook meer naar de achtergrond verdwenen namen die toch belangrijk werk hebben verricht. Hoe zit dat bijvoorbeeld met Fredericq?
10.2 Wie was de eerste die zich in Nederland aan een volledige geschiedenis van zijn land waagde?
10.2 In de Oostenrijkse Nederlanden werd het schrijven van een nationale geschiedenis gestimuleerd door de, in 1772 opgerichte, Keizerlijke en Koninklijke Academie van Wetenschappen en Letteren te Brussel. Wie was hier de eerste die een volledige geschiedenis schreef? En wat is er opvallend aan dit werk?
10.2 Tijdens het verenigd koninkrijk verscheen een tweede nationale geschiedenis van het Zuiden in het Frans. Wie schreef dit werk?
10.2 Onder koning Willem I kwamen er ook in het Noorden vaderlandse geschiedenissen uit. Van wie bijvoorbeeld?
10.2 Na de bevestiging van de Belgische onafhankelijkheid in 1839 verschenen er een groot aantal vaderlandse geschiedenissen, vooral in het Zuiden. Wat hadden deze Zuidelijke werken vaak gemeen? En wat was een van de bekendste voorbeelden hiervan?
10.2 Wie ondernam als enige een poging om de geschiedenis van alle Nederlanden te schrijven?
10.2 Wie schreef als eerste een vaderlandse historie van Belgie in het Nederlands? Welke schrijver had hierna ook succes hiermee?
De eerste die een vaderlandse geschiedenis van Belgie in het Nederlands schreef was Jan Baptiste David (1801-1866). De strekking van zijn boek is echter niet anders dan zijn Franstalige tegenhangers en door zijn grootse opzet in heel veel delen heeft hij het werk niet kunnen voltooien. Ook Alexander Nameche (1801-1893), rector van de Leuvens universiteit schreef een geschiedenis van Belgie in 30 delen.
Hendrik Conscience (1812-1883) schreef zijn 'Geschiedenis van Belgie' ook in het Nederlands en anders dan David in slechts een deel.
10.2 Ook in Nederland waren er geschiedschrijvers die hun werk te groots en te omvangrijk opzetten, waardoor de waarde ervan gering bleef. Noem een aantal van deze schrijvers?
10.2 Wie schreef in 1846 het 'Handboek der geschiedenis van het vaderland'? En welke stelling verdedigt hij daarin?
10.2 Welke periode in de geschiedenis krijgt door deze opvatting van Groen weinig aandacht?
10.2 Hoe is het werk van Groen van Prinsteren ingedeeld en wat is daar bijzonder aan?
Tegenover de indeling in voorgeschiedenis, middeleeuwen, Bougondische tijd enzovoort stelde Groen die van de aanvaarding en verzaking van de gereformeerde religie. Dat waren vier tijdperken van lijden:
- 1517-1568 Strijd
- 1568-1648 Bloei
- 1648-1713 Afval
- 1713 -1795 Ondergang
Zijn werk is doorlopend genummerd in paragrafen waardoor het leest als een Bijbel.
Door zijn pittige standpunt en zijn met elan verdedigde standpunt heeft zijn boek zijn kracht en aantrekkelijkheid behouden.
10.2 Welke stelling verdedigde Groen ten aanzien van het Zuiden?
10.2 Groen was directeur van het Koninklijk huisarchief en hij heeft als zodanig de uitgave van hun correspondentie uitgegeven. Wat was zijn mening over een aantal leden van de Oranjefamilie?
10.2 Het handboek van Groen was zeer succesvol maar waarin lag de zwakte van dit boek?
10.2 Wie namen het voortouw in het presenteren van een katholieke visie op het verleden?
10.2 Welke twee monumentale werken schreef Nuyens?
10.3 Wie schreef een nationale geschiedenis voor de arbeidersklasse?
Na de eeuwwisseling schreef Henriette Roland Holst haar 'Kapitaal en arbeid in Nederland'.
In 1934 schreef Jan Romein, samen met zijn echtgenote Annie Romein-Verschoor, 'De lage landen bij de Zee', een marxistische interpretatie van de Nederlandse geschiedenis.
10.3 Hoe kon men de ideologische kwestie omzeilen bij het beoefenen van de geschiedwetenschap?
10.3 Wie schreven er wel een cultuurgeschiedenis die zich uitstrekte tot de 'gewone man'?
10.3 Wie trachtten alle gezindten tevreden te houden en hoe deden zij dat?
10.3 De geschiedenis die P.J. Blok schreef was als een vernieuwende synthese bedoeld. Waarin?
10.3 Waarin verschilt het werk van de Gentse hoogleraar Pirenne van Blok?
10.3 Waarin lag volgens Pirenne het mooie en buitengewone van de Belgische steden?
10.3 Welk woord in het werk van Pirenne lijkt een bijzondere lading te hebben?
10.4 Waarom zou Johan Huizinga een afzonderlijke beschrijving als cultuurhistoicus verdienen?
10.4 Wat wilde Johan Huizinga op de lezer overbrengen?
10.4 Waar zou zijn studie haar uitgangspunt moeten nemen? En waar moest deze studie mee afsluiten?
10.4 Van het programma werd slechts het eerste deel gerealiseerd. Waar handelt 'Herfsttij der Middeleeuwen over?
10.4 Wanneer kwam voor Huizinga de Nederlandse geschiedenis in een steeds helderder licht te staan?
10.4 Hoe zag Huizinga de rol van Nederlanden in internationale conflicten?
10.4 Welke rol in de geschiedenis benadrukte Huizinga keer op keer?
10.4 Wat beschouwde de Utrechtse hoogleraar Geyl (1887-1966) als een anachronisme? En welke nieuwe visie heeft zijn interpretatie opgeleverd?
10.4 Welk ander anachronisme stelde Geyl in de plaats van zijn eerdere anachronisme?
11.2 Hoe zagen Nerderlandse katholieke historici de geschiedenis?
11.2 Wie belichaamde de overgang van dilettantisme naar professionalisering nog beter?
11.2 Kan Rogier dankzij deze visie als geheel onpartijdig worden aangemerkt?
11.2 Wat was een van Rogiers kerngedachten?
11.2 Na 1945 bleef de verzuilde geschiedschrijving nog geruime doorwerken. Wanneer begon deze barsten te vertonen en waardoor?
11.2 Wat is ten aanzien van het wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot het failliet van de zuilen enigszins paradoxaal te noemen?
Enigszins paradoxaal is dat terwijl de zuilen in de maatschappij afbrokkelen, het wetenschappelijk onderzoek juist geinstitutionalisserd werd op basis van het verzuilingspatroon.
Voorbeelden zijn de oprichting van:
- Katholiek Documentatie Centrum in 1969
- Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands protestantisme (onderdeel van de VU) in 1971
11.3 Wie hebben de geschiedschrijving van de arbeiders en de arbeidersbeweging, zowel in Nederland als in Belgie in het leven geroepen?
11.3 Welke maatstaf gold rond 1900 voor wat echte geschiedenis heette te zijn?
11.3 Waar kwam de historiografische vernieuwing rond de eeuwwisseling vandaan? Noem een vertegenwoordigster?
11.3 Welk werk, en van wie, was een eerste geslaagde toepassing van het historisch materialisme op de Nederlandse geschiedenis?
11.3 Wat maakte het echtpaar Romein 'goed' met 'Erflaters van onze beschaving'?
11.3 Wie lag aan de basis van de institutionalisering van de economisch en sociale geschiedenis?
N.W. Posthumus bekeerde zich openlijk tot het socialisme en hij richtte het Nederland Economisch Historisch Archief op in 1914 en Het Nederlands Instituur voor Sociale Geschiedenis in 1935
11.3 Wat bedoelde Romein met de term tijdgeest theorie?
11.3 Waarover verschilden Romein en historici als Blok van mening?
11.3 Hoe is de geschiedenis van de arbeidersbeweging in Belgie ontstaan?
11.3 Hoe kunnen in Belgie het hybriede karakter van de professionalisering en de ideologische verkaveling van het wetenschappelijk onderzoek worden geillustreerd?
11.3 Het, in de vorige vraag genoemde, boek kwam tot stand onder leiding van de marxistische Gentse hoogleraar Jan Dhondt (1915-1972). Waar hing volgens Dhondt de beeldvorming van het verleden mee samen?
11.3 Waarom past Dhondt niet zo goed in de traditionele marxistische historiografie?
11.3 Wat wordt bedoeld met de Angelsaksiche beweging 'history from below-school' van Eric Hobsbawn en Edward Thompson, waar Dhondt bij aanknoopte?
11.3 Wie droeg in Nederland de vernieuwde aandacht voor de arbeidersbeweging uit?
11.3 Waar ging de discussie die Harmsen voerde met Theo van Tijn ten aanzien van de sociale geschiedschrijving over?
11.3 Wat is de nieuwe tendens in de emancipatorische geschiedschrijving?
11.4 Welke inzicht ten aanzien van de vrouwenemancipatie sijpelt door in de jaren zeventig, 'de tweede feministische golf'?
11.4 Waarom bestond er aanvankelijk een band tussen het marxisme en de vrouwengeschiedenis?
11.4 In de tweede fase van het feminisme wilden critici niet langer louter het verlengstuk zijn van de arbeidersbeweging? Wat wordt hiermee bedoeld.
11.4 Waar heeft deze kritiek toe geleid?
11.4 Waar heeft Joan Wallach Scott geen belanstelling voor als het gaat over vrouwengeschiedenis?
11.4 Waarom heeft de vrouwengeschiedenis zich nauwelijks met politiek bezig gehouden?
11.4 Waardoor wordt in de jaren tachtig het dominante geschiedbeeld waarin mannen actief de geschiedenis maken bijgesteld?
11.4 Wat is er nog meer vernieuwend aan de feministische geschiedbeoefening vanaf de jaren tachtig?
11.4 Waar werd in Nederland voor het eerst een leerstoel vrouwenstudies opgericht?
11.4 In Belgie is een hoogleraarschap voor vrouwenstudies voorlopig ondenkbaar. Waar blijft de geschiedschrijving over vrouwen in Belgie mee verbonden?
11.5 Welke factoren hebben, dit hele hoofdstuk overziend, ervoor gezorgd dat andersdenkenden, arbeiders, vrouwen en andere groepen hun plaats in de geschiedschrijving hebben opgeeist?
13.0 Waar kon het Tijdschrift voor Geschiedenis aan bijdragen?
13.1 In 1920 was Enno van Gelder toegetreden tot de redactie van het vernieuwde Tijdschrif voor geschiedenis met de quote "Velen verlangen naar een sythese voor het detail". Wat was het hoogtepunt van de spanning tussen de detailstudie en het zoeken naar een groter verband?
13.1 Ondanks het feit dat het wetenschappelijke historische tijdschriften vaak niet lukt om van de specialistische studies af te komen hebben zij ook een groot voordeel. Welk voordeel is dat?
13.2 Welk belangrijk verschil bestaat er tussen de, in de 19e eeuw opgerichte, historische tijdschriften uit omringende landen en Nederland?
13.2 Wanneer verscheen het geheel vernieuwde Tijdschrift voor Geschiedenis en hoe ging die vernieuwing in zijn werk?
13.2 Waar kon ook al gelezen worden wat Van Gelder voor ogen stond?
13.2 Tot wat voor geschiedbeoefening wilde Van Gelder komen?
13.2 Waar sprak Van Gelder nog meer over?
13.2 Waarin onderscheidt het vernieuwde tijdschrift zich van het oude?
13.2 Wat waren de teleurstellingen die Van Gelder te verwerken kreeg ten aanzien van het tijdschrift?
13.3 Welke andere tijdschriften voor geschiedschrijving waren er?
13.3 Hoe stond het met de verhoudingen tussen de verschillende tijdschriften?
13.3 Welk nieuw tijdschrift was in 1921 verschenen en waarom?
13.3 Hoe oordeelde Romein in 1948 over het 'Historisch Tijdschrift'?
13.3 De TvG en BVGO hadden zich over concurrentie van het Historisch Tijdschrift geen zorgen gemaakt. Over welk tijdschrift maakten zij zich wel zorgen?
13.3 Wat was het doel van het tijdschrift?
13.3 Wat was het resultaat van de grootse ambities van de Historiebladen?
13.4 In september 1946 verscheen het eerste nummer van de nieuwe 'Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlanden'(BGN). Hoe was dit tijdschrift tot stand gekomen?
13.4 Wie maakte zich hard voor een vernieuwing van de geschiedwetenschap van specialisering en toenemende productie van detailstudies?
13.4 Welk ander initiatief kwam van Romein?
13.4 Welke kritiek op het TvG, en daarmee op andere historische tijdschriften, kwam er vanaf de jaren zestig?
13.4 In 1959 hadden Oost-Europakenner Dittrich en landbouwhistoricus Van der Woude in het sociologentijdschrift een artikel gepubliceerd wat nogal een commotie teweeg bracht. Waar ging dat artikel over?
Dittrich en Van der Woude schreven dat de traditionele verhalende geschiedschrijving in een permanente crisis verkeerden en dat zij vervangen zou moeten worden door een zakelijk, op een sociale wetenschappen geinspireerde geschiedbeoefening. De Amsterdamse medievist Niemeyer en diens assistent van der Kieft namen de werkzaamheden van Van Geyl en Van Dillen over.
13.4 Hoe verliep de vernieuwing in de geschiedbeoefening voor het tijdschrift de BGN?
13.4 Welke nieuwe illusie koesterde het BMGN?
13.5 Wat bracht vanaf de jaren 70 de gevestigde tijdschriften in problemen? En welke oplossing werd hier onder andere voor verzonnen?
13.5 Er zijn inmiddels tal van specialistische tijdschriften, een aantal van deze hadden hun oorsprong in de 19e eeuw. Waar kunnen deze tijdschriften behalve op hun thema nog meer op richten?
13.5 Wat deden uitgevers om de band met het bredere publiek te blijven bereiken? En noem een aantal voorbeelden?
13.5 'Historia' bestond tot 1950. Welke tijdschriften volgden in 1966?
In 1966 kwam eerst de Europese Bibliotheek met 'Spiegel der Historie", waarin zogenaamd 'petite histoire' werd behandeld door auteurs die in de historische wereld niet zo bekend waren.
Uitgeverij Van Dishoek gaf eveneens in 1966 'spiegel Historiael, Maandblad voor Geschiedenis en Archeologie' uit. De auteurs waren dit keer bekenden uit de historische wereld. In het eerste nummer stonden gelijk interessante artikelen zoals een artikel over een boek van Jacob van Maerlant door de Utrechtse medievist E. Hugenholz. Het tijdschrift trachtte tegemoet te komen aan de groeiende belangstelling voor geschiedenis en wilde tegelijkertijd de specialisatie overwinnen.
13.6 Waarom zijn Vlaamse schrijvers minder geneigd artikelen in het TvG op te laten nemen?
14.1 In de 2e helft van de jaren zestig vond vooral in Nederland, maar ook in Belgie zij het trager, een transformatie van de maatschappij plaats. De nieuw verworven welvaart zorgde voor ontzuiling, secularisatie en deconfessionalisering in de politiek. Wat zorgde ervoor dat in de geschiedwetenschap de traditie van monografieen en specialistische tijdschriftartikelen krachtig bleef?
14.1 De transformatie van de jaren zestig, en daarmee de nieuwe verhouding tot het verleden, uitte zich in een geheel nieuw historisch genre. Wel genre is dat?
14.1 Het historisch essay is moeilijk te begrijpen als een onderscheidend kermerk van de laat twintigste eeuwse historiografie. Er waren reeds eerder dit soort essays geschreven bijvoorbeeld door Pirenne en Geyl. Waar wordt het genre dan veeleer mee geassocieerd?
14.2 Wie had in deze periode (2e helft jaren zestig) een sleutelpositie in de verandering in de nationale geschiedenschrijving? Wat publiceerde hij?
14.2 Waar lag de originaliteit van dit werk?
14.2 Kossmann beschreef dit verlangen tot afstandelijkheid als de meest kenmerkende eigenschap van een groep, rond 1920 geboren historici. Wat zei hij over deze groep?
14.2 Kossmann (1922) had in de jaren vijftig de geschiedenis van de politieke filosofie, de intellectuele geschiedenis, tot de thematiek van zijn werk gemaakt. Welke stijl koos Kossman om de ideeen en ambities die voortvloeien uit deze thematiek te beschrijven?
14.2 Hoe diende de nationale geschiedenis volgens Kossmann te zijn?
14.2 De benadering van Kossmann houdt het gevaar van een discontinue geschiedenis in. Waarin diende volgens Kossmann de continuiteit van de geschiedenis te worden gezocht?
14.2 Wat houdt de 'ironische attitude' in?
14.2 Wat was de kritiek die Kossman ten deel viel met betrekking tot 'De lage Landen'?
Allereerst verweet men Kossmann dat ook zijn werk talloze oordelen bevatte. Voorbeelden hiervan zijn :
- het optreden van de patriotten in 1795 getuigde volgens Kossman van naivitiet en goedaardigheid.
- de weigering van de socialisten om in 1913 deel te nemen aan de regering was zwakte en een gebrek aan besluitvaardigheid
- de culturele revolutie van de katholieken in de jaren zestig noemde hij onbeheerst.
Maar vooral verweet men, de ironische, Kossman vrijblijvendheid. Kossmann was in hun ogen de afstandelijke toeschouwer geworden. De geschiedenis die hij had geschreven werd gemodelleerd naar zijn eigen intellectuele superioriteit. Men noemde het werk koel en hooghartig.
14.3 Waar uitte zich de tendens tot de ironische geschiedschrijving, zoals Kossmann die in 1986 had laten ontstaan, zich in?
14.3 Waar was deze veranderingen in de geschiedbeoefening het meest spraakmakend?
14.4 Waarom kon het essayisme zich in Belgie minder makkelijk ontwikkelen?
14.4 De reactie van de Belgische geschiedschrijving was er minder een van het zoeken naar afstand. Wat was die reactie dan wel?
14.4 Welk spraakmakende televisieserie in Belgie was een voorbeeld van deze ontmythologisering?
14.4 Hoe ging het afbreken van de mythe in zijn werk met betrekking tot de historiografie van de Vlaamse Beweging?
14.4 Op welk paradox had Wils in het eerste deel van 'Honderd jaar Vlaamse Beweging' (1977) al gewezen?
14.4 De historicus en journalist Marc Reynebeau stelde daarop, in een boek de vraag: Als de natie vorm krijgt in het nationale sentiment, hoe werkelijk is die natie dan? Wat bedoelde hij hiermee?
14.4 Waar liep de geschiedenis van het nationalisme en de nationale identiteit, (analoog aan de evaluatie van de oorlogsgeschiedenis in Nederland van het morele naar herinnering en herdenking), op uit?
14.5 Waar streefde men naar met de oprichting in 1993 van het nieuwe tijdschrift 'Feit en Fictie?
14.5 Welke onderwerpen kwamen in Feit en Fictie aan bod?
14.5 Wat kan aangemerkt worden als de theoretische pendant van de presentatiegeschiedenis van de auteurs van 'Feit en Fictie' en waarom?
14.5 Door de, in de vorige vraag, geschetste thematiek veranderde ook het historisch besef van karakter. Waar uitte zich dat in?
14.5 Wat zorgde ervoor dat de geschiedenis haar consistentie verloor?
14.5 Hoe heeft het nieuwe historisch besef zich in de historiografie vertaald?
14.5 Welk begrip kon als het succes van de historiografische uitdrukking van het postmoderne historische besef worden beschouwd?
14.5 Waarmee werd in Nederland en Belgie het voorbeeld van Nora gevold?
14.5 Wat wordt bedoeld met het dubbelzinnig karakter van het historisch essay en met welk ander genre deelt het die dubbelzinnigheid?
Het historisch essay reflecteerde in de jaren negentig, expliciet of impliciet, over de aard en de werking van de historiografie maar het bleef ook zelf een vorm van geschiedschrijving.
Deze dubbelzinnigheid deelt het historisch essay met de postmodernistische historische roman, waarin het verhaal vaak wordt onderbroeken door beschouwingen over de wijze waarop de historische kennis tot stand is gekomen en hoe feit en fictie daarbij worden verweven.
14.5 Welke kritiek viel het historisch essay ten deel?
14,6 Wie viel gemakkelijk met het historisch essayisme te associeren?
14,6 Waar was het verlangen van Wesseling om te amuseren aan ontsproten?
14.6 Waardoor kon het essay zich onderscheiden van de emancipatorische geschiedschrijving en van het epos? En waardoor kon het zich onderscheiden van het historisch overzicht?
14.6 Waaruit was het essay geboren?
14.6 Waaruit bleek het succes van het theoretisch essay?
15.4 Wat wordt bedoeld met het begrip 'historisch besef'? En wat is er dubbelzinnig of tegenstrijdig aan het begrip?
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden