Enterale en parenterale voeding (DBR 43)
7 belangrijke vragen over Enterale en parenterale voeding (DBR 43)
Welke lab gegevens vraag je op als er overgegaan moet worden op sondevoeding (enterale voeding?)
Bepalen:
- leverfunctie (bili totaal, ASAT, ALAT, gGt, AF),
- nierfunctie (ureum, creatinine, GFR),
- elektrolyten (Na, K, P, Mg, Ca),
- vitamines (B12, A, D),
- albumine (evaluatie calcium),
- Parathormoon (evaluatie vitamine D),
- ijzerstatus (Hb, totaal ijzer, MCV, ijzerverzadiging, ijzerbindingscapaciteit), stolling (INR).
Wat zijn dieetkenmerken bij enterale voeding?
- Optimaal voeden volgens de enterale en of parenterale weg, waarbij rekening wordt gehouden met de individuele energie eiwit en vochtbehoefte van de patiënt.
- Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de behoefte aan vitamines en mineralen, voedingsvezels, de osmolariteit van de voeding en een eventuele allergische of nietallergische voedselovergevoeligheid van de patiënt.
- Complicaties moeten worden voorkomen
Bij welke aandoeningen is enterale voeding geïndiceerd?
– dysfagie door neurologische ziekte;
– aangezichtsverwondingen;
– kaakfracturen;
– chirurgische ingrepen in het hoofd- en halsgebied;
– bewustzijnsstoornissen;
– kunstmatige beademing;
– anorexie ten gevolge van ziekte;
– anorexie ten gevolge van behandeling (cytostatica, radiotherapie).
Mogelijke indicaties voor enterale voeding wegens niet mogen eten:
– operaties in het maag-darmkanaal;
– grote buikoperaties (blaas, lever, pancreas);
– acute fase van ziekte, zoals pancreatitis en de ziekte van Crohn.
Mogelijke indicaties voor enterale voeding wegens niet willen eten:
– geriatrische problemen (Alzheimer, delier);
– psychische problemen (depressie, anorexia nervosa).
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Contra-indicaties voor het geven van parenterale voeding zijn:
– als de verwachting is dat korter gevoed moet worden dan zeven tot tien dagen;
– een hemodynamische instabiele patiënt (hypovolemie, septische shock of cardioge-
ne shock);
– longoedeem en/of te veel vocht in het lichaam;
– anurie (urineproductie < 50 ml/dag) zonder dialyse.
Bij een patiënt in terminale fase is het advies niet te starten met parenterale voeding en indien er wel gestart is, moet er terughoudend mee omgegaan worden
Welke patienten hebben een hoog risico op refeeding?
• chronisch alcoholgebruik;
• oncologische aandoeningen met cachexie door therapie;
• oudere patiënten met comorbiditeit en verminderde fysiologische reserves, eenzaamheid;
• niet goed gereguleerde diabetes mellitus;
• chronisch of acuut ondervoede patiënten:
– recent gewichtsverlies van meer dan 10% in drie tot zes maanden;
– sterk verminderde voedingsinname gedurende meer dan zeven dagen;
– malabsorptie (short bowel syndroom, pancreatitis, cystic fibrosis, IBD);
– hyperemisis gravidarum;
– morbide obesitas met extreem gewichtsverlies.
• chronisch gebruik van maagzuurremmers (magnesium en aluminium bindend fosfaat);
• chronisch gebruik van diuretica (verlies van elektrolyten).
Welke metabole complicaties kunnen optreden bij parenterale voeding?
- Lever-enzym stoornissen (verhoogd bili totaal, Asat, Alat, gamma-GT, AF)
- Elektrolytafwijking
- Hypo- of hyperglycemia
- Hypertriglyceridemie
- Osteoporose
Welke toedienings snelheid van sondevoeding wordt het beste verdragen?
Bij bolusvoeding in de maag of voeding via een PEG kan worden gestart met porties van 100 ml per keer en dit kan worden uitgebreid naar porties van 250 ml tot soms wel 350 ml per keer, mits niet te snel (5 minuten) wordt ingespoten of via de voedingspomp worden gegeven.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden