Verhaal en voorrang - Voorrechten

            Voorrang bij de verdeling van de opbrengst van het goed (bijzonder), dan wel het gehele vermogen (algemeen). Moet wel bijdragen in de faill.kosten en uitkering nadat udl is opgemaakt, 180 en 182 Fw.

Brengt het goed onvoldoende op om de vordering geheel te verhalen, dan houdt de schuldeiser voor het restant een concurrente vordering op het overige vermogen van de schuldenaar. 

        3:284. Zonder deze kosten zou het ook voor andere schuldeisers verloren zijn gegaan. Behoeden voor tenietgaan. (Niet valt er onder kosten tot onderhoud, verbetering, reparatie). Lid 3 geeft de voorrang aan, tenzij de vordering na de kosten is ontstaan. 

        Bestaat geen reden om de eerste schuldeiser met de behoudskosten boven de tweede schuldeiser te laten die later een bevoorrechte vordering op de zaak heeft gekregen. 3:281 lid 1 dezelfde rang hebben ze. Betreft het een algemeen voorrecht dan geldt de hoofdregel van 3:280, dat een bijzonder voorrecht boven een algemeen voorrecht gaat. 

        Voor het voorrecht heeft de schuldeiser een verhaalsrecht nodig en dat heeft hij in beginsel slechts indien zijn wederpartij rechthebbende op dat goed is. Lid 2 geeft de schuldeiser een tegen derden werkend verhaalsrecht en dus kan hij ook met voorrang verhaal op het goed zoeken indien het goed niet aan de schuldenaar toebehoort (=absolute werking). Eveneens hoeft hij zich niets aan te trekken van een eerder gevestigd beperkt recht zoals vruchtgebruik of een ouder pand- of hypotheekrecht.   

        Voorrecht ter zake kosten van behoud, dit in afwijking van 3:279, want derden met een ouder recht zouden hun recht verloren hebben zien gaan indien de bevoorrechte schuldeiser –de kosten voorschietende- het goed niet zou hebben behouden. 

        Hier ontstaat een probleem bij 3:284 lid 2. Kosten tot behoud gaan voor de eerste hypotheek, aldus lid 2, maar op grond van lid 3 lijken deze kosten pas na de tweede hypotheek te komen. Het boek geeft aan dat uit de opbrengst op grond van lid 2 eerst de bevoorrechte schuldeiser dient te worden voldaan, vervolgens op grond van de voor de beperkte rechten geldende prioriteitsregel de 1^e hypotheekhouder voor de 2^e. 

        In afwijking van 3:279 gaat het voorrecht voor. Pandrecht zou voorgaan als de (ná het ontstaan van het voorrecht kosten tot behoud) zaak in de macht van de pandhouder of een derde is gekomen. Daarbij is niet van belang of de pandhouder ook te goeder trouw is. De bevoorrechte schuldeiser kan deze rangwisseling voorkomen door beslag te leggen, voordat de pandhouder afgifte verkrijgt. Ook geen rangwisseling als pandgever/schuldenaar t.t.v. afgifte failliet is. 

        3:285. Geldt voor kleine zelfstandigen. Bijv. een kleine eenmans-BV waarvan de directeur tevens uitvoeringswerkzaamheden verricht. Voorrecht komt toe aan hem die de opdrachtgever heeft gecontracteerd, niet aan diens personeel of onderaannemers. Loonkosten+materialen.

Zie ook 3:286.

        Schuldeiser dient een verhaalsrecht te hebben. Geen absolute werking (zoals bij voorrecht kosten tot behoud), dus schuldenaar moet eigenaar van de zaak zijn wil de bearbeider daarop een verhaalsrecht toekomen. 

        3:286. Rust op ieder appartement  voor het bedrag waarvoor de eigenaar of vruchtgebruiker aansprakelijk is. Beoogt nadeel te beperken dat de gezamenlijke app.eigenaars en de VVE kunnen ondervinden door insolventie van een der app.eigenaren (zie 5:106 lid 5).

Lees lid 3! 

        Hangt samen met 5:123. Is het appartement waarop het app.recht rust in vruchtgebruik gegeven, dan moet volgens genoemd artikel niet de eigenaar maar de vruchtgebruiker de aan de VVE en aan de gezamenlijke appartementseigenaar verschuldigde bijdragen voldoen. Het voorrecht komt op grond van 3:279 na het recht van hypotheek. 

        3:283 bij bijzondere voorrechten.

3:229 bij pand/hyp.

3:213 bij vruchtgebruik.

455a en 507a Rv bij beslag. 

        3:288 sub a. Kosten zijn gemaakt in het belang van alle in het faillissement opkomende schuldeisers. 

        3:288 sub b. Kosten begrafenis, crematie. Om onvermogenden een behoorlijke uitvaart te verzekeren. 

        21 en 22 IW 1990. Algemeen voorrecht. Schuldenaar blijft in gebreke van betaling van verschuldigde belastingen.  

        Art. 21 lid 2 IW 1990. Voorrecht fiscus gaat boven alle andere voorrechten m.u.v. 3:284, 3:287 en 3:288 sub a.

3:279 pand/hyp gaan voor het voorrecht, tenzij wet anders bepaalt. Ook een stil pandrecht gaat voor krachtens deze hoofdregel (uitzondering art. 21 tweede zin IW 1990). 

        Ja, art. 60 Wet financiering sociale verzekeringen verklaart art. 21 lid 1 IW 1990 van overeenkomstige toepassing. Dit breidt het toepassingsbereik van het fiscale bodemrecht uit tot de premies werknemersverzekeringen. 

        Nee, dus de fiscus komt niet toe aan zijn voorrecht 3:276. Valt de zaak echter onder het begrip bodemzaak en bevindt zij zich op de bodem van de belastingschuldige dan valt wel voor het bodemrecht van de fiscus te vrezen. Verzet 22 lid 3 IW 1990 heeft dan geen zin. Dit is te voorkomen door zaken tijdig van de ‘bodem’ van de koper weg te halen. 

        Nee, zaak behoort niet tot de failliete boedel. Zelfs na faillissement kan de fiscus nog bodembeslag op een in eigendom voorbehouden ‘bodemzaak’ leggen. 

        De fiscus mag niet tot uitoefening van het bodemrecht op andermans eigendom –in casu de in eigendom voorbehouden bodemzaken- overgaan, zolang hij op de overige goederen van de schuldenaar verhaal kan nemen. 

        De schuldenaar is eigenaar van de verpande zaak en dus verhaalsobject voor de fiscus. 

        Dit verliest de fiscus niet. 3:253 jo 490b Rv recht om voor de pandhouder uit de opbrengst te worden voldaan.

Is de belastingschuld pas na de faillietverklaring ontstaan dan is sprake van een boedelschuld, met betrekking waartoe de fiscus wel buiten het faillissement om zijn rechten geldend kan maken, zodat art. 57 lid 3 Fw buiten toepassing blijft. 

• loon (in enge zin)
• secundaire arbeidsvoorwaarden
• verhoging van het loon  ogv 7: 625 wegens niet tijdig uitbetalen
• voor de werkgever gedane uitgaven
• schadevergoeding bij einde dienstverband (7:677, 7:680 en 7:681)