Stemgedrag en ideologie
12 belangrijke vragen over Stemgedrag en ideologie
Wat houdt "ideologie" in volgens de Michigan School (Campbell)?
- Ideologie = samenhangende structuur van attitudes en overtuigingen (beliefs) en waarden (values)
- Michigan School: the American Voter (Campbell).
- Uitgangspunt: attitudes van kiezers ten aanzien van kandidaten, thema's en partijen zijn geclusterd met elkaar en met een zekere ideologie.
Hoe beslissingen individuen op wie ze gaan stemmen (stemgedrag) volgens de Michigan School?
- In 1956 was er een steekproef in Amerika, had maar 2,5% van de mensen echte "ideologen" waren: ideologie was leidend voor hun stemkeuze.
- 9,5% waren near-ideologues, dus hingen hier tegenaan.
- 42% keek naar group-benefits, dus bijvoorbeeld sociale-klasse of religie. Welke kandidaat geeft de beste voordelen voor "mijn" groep?
- 24% keek naar "nature of the times", dus bij elke verkiezingen kijken "welk issue vind ik belangrijk?" en op basis daarvan ga je stemmen.
- 22% keek naar "no-issues" = "ik stem altijd hierop", of "ik vind de kandidaat heel leuk".
Wat is de conclusie van het onderzoek van "Michigan School"?
- Het stemgedrag in de VS steunt niet op doordacht geheel van politieke opvattingen, want je wel verwacht bij "democratie" waarbij we onze stem kunnen uitbrengen.
- Men herkende zichzelf niet al een duidelijke liberaal of conservatief: ze zagen dit op een bewegende schaal, in plaats van in een "hokje".
- Veel veranderden standpunten op bepaalde issues: de ene verkiezingen zagen ze het zo, en de andere verkiezingen zagen ze het anders. Dit is dus niet stabiel.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Converse heeft later onderzoek gedaan, wat beweerde hij op basis van het onderzoek van de "Michigan School?"
- Aantal ideologen neemt toe indien politieke boeiender/spannender wordt en tegenstellingen tussen kandidaten/partijen groter zijn.
- Aantal ideologen in de jaren 60 hoogste.
- Partijlidmaatschap = alternatief voor ideologie.
- Politieke kennis slecht gesteld, mensen weten eigenlijk niet zoveel over politiek.
- Je hebt in Europa meer verschillende partijen, met overlap in ideologie.
Wat zijn de uitgangspunten van "politieke kennis" in een participatie democratie?
- De kennis over politiek is nodig om een "goed" burger te zijn
- Democratie werkt beter als burgers geïnformeerd zijn
- Maar = hoeveel kennis? Welke kennis? Wat is de rol van de media?
Hoe wordt politieke kennis gemeten?
- Survey onderzoek, dus door vragen te stellen over politieke kennis. Maar = dit is lastig, want kun je er vanuit gaan dat als iemand de krant leest, deze persoon het ook onthoudt?
- Focusgroep = je hebt een aantal participanten die niet generaliseerbaar zijn voor een populatie, maar wel representatief: deze laat je praten over bepaalde onderwerpen.
Wat houdt "Ability" (cognitieve kwaliteit) in?
- Zelf al weten we veel, dan nog nemen we kennis selectief op. Je hersenen maken een keuze.
- Geheugen versus online verwerken (impression based model) = we hebben informatie in ons hoofd, en dit wordt aangewakkerd op het moment dat je hersenen een prikkel binnen krijgen.
- Bijvoorbeeld = je hebt een beeld van een politicus: nieuwe informatie wordt hieraan toegevoegd (= complexer web).
Hoe gebruiken kiezers hun politieke kennis?
- Information shortcut: heuristics en schema's. Dit wordt gebruikt om informatie te filteren en substitutie als andere informatie ontbreekt.
- Actualiteit/media kan bepaalde schema's oproepen, want als de media iets oppikt lijkt het alsof dat "het" issue is, en kan dus ook leidend zijn voor de keuze van iemand tijdens verkiezingen.
- Schema's helpen (meer) kennis op te slaan: maar kunnen ook vertekenen (bias).
Wat is de centrale vraag bij "politieke socialisatie"?
- Centrale vraag = Hoe verwerven mensen hun politieke attitudes en politieke kennis?
- Welke instellingen en personen zijn bepalend?
- Wat is belang van sociale context?
- Op welke leeftijd leert men wat?
- Hoe stabiel zijn de eerste politieke opvattingen?
- Hoe evolueren bepaalde opvattingen?
Politieke Socialisatie kun je onderzoeken door "Focus op kindertijd", wat houdt dit in?
- Er wordt vanuit gegaan dat de ouders en familie van grote invloed zijn door opvattingen van autoriteit.
- Maar, het probleem = lange termijn betekenis van deze bevindingen, dus blijft deze invloed ook op de lange termijn?
- Meer aandacht voor adolescentie (14-25 jaar), dus de pubertijd en jong-volwassenheid.
- Meer aandacht voor evolutie en veranderingen in levensfasen
- Meer aandacht voor de rol van de overheid, burgerlijke betrokkenheid, rol van (etnische) identiteit.
Welke verklaringen kent volatiliteit?
- Socialisatie = er wordt vaak gezegd dat jonge kiezers meer zwevende kiezers zijn.
- Sophistaction = hoe meer kennis je hebt, hoe meer je je zult verdiepen, hoe groter de kans dat je op een andere partij stemt.
- Embeddedness = je zit in een sociale groep, en stemt wat de groep stemt.
- Socio-economic factors kunnen een rol spelen
- Media influence
Wat is de conclusie van volatiliteit?
- Volatiliteit komt voor onder brede lagen van de Nederlandse bevolking
- Als kiezers van een partij veranderen is dat niet zomaar, ze springen niet zomaar van de ene naar de andere partij, het is veelal ideologisch gegrond
- Volatiliteit wijst dus niet op een crisis van de Nederlandse democratie, hoogstens op een probleem voor de overheid om het land consistent te besturen.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden