Ontwikkeling van autonomie

25 belangrijke vragen over Ontwikkeling van autonomie

Niels is behoorlijk autonoom.
Maar, wat is autonomie?
Wat betekent het in de adolescentie?

  • Niels maakt duidelijk dat hij zelf een beslissing kan nemen, los van zijn moeder
    • hij vindt ook dat zijn moeder het niet moet weten dat hij een nieuw vriendinnetje heeft
    • Niels wordt geleidelijk meer onafhankelijk van zijn moeder
  • hij ervaart in zijn gedrag een gevoel van vrijwilligheid en psychologische keuzevrijheid

Wat houdt autonomie volgens Sigmund en Anna Freud (1958), Margareth Mahler (1972) en Peter Blos (1967, 1979) in?

Binnen deze visie houdt de ontwikkeling van autonomie tijdens de adolescentie een tweevoudige taak in:
  • adolescenten maken zich eerst emotioneel los van de ouders (separatie) om
  • vervolgens gradueel meer zelf verantwoordelijkheid te nemen om zo op eigen benen te staan, waarbij ze niet langer een beroep doen op hun ouders (individuatie of onafhankelijkheid)

Wat is volgens de psychoanalytici dit separatie-individuatieproces tijdens de adolescentie?

  • dit separatie-individuatieproces tijdens de adolescentie is volgens de psychoanalytici een herhaling van een soortgelijk proces tijdens de kindertijd ( 3 - 6 jaar)
  • op die leeftijd maken kinderen zich los uit de knellende, symbiotische verhouding met de ouders en worden ze een zelfstandig individu
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat zegt Mahler (1972) over dit separatie-individuatieproces?

  • Mahler (1972) veronderstelt daarbij dat het kind het beeld van de ouders internaliseert
  • dit maakt het mogelijk dat het kind het beeld van de ouders kan oproepen ook als zij fysiek niet aanwezig zijn
  • hierdoor is het in staat zowel de ouders als zichzelf als afzonderlijke individuen te ervaren
  • een gelijkaardig proces doet zich voor tijdens de adolescentie
  • adolescenten zullen immers beginnen te rebelleren tegen hun ouders en verzorgingsfiguren

Hoe wordt volgens Blos (1979) de relatie tussen ouders en adolescenten gekenmerkt?

  • volgens Blos wordt de relatie tussen ouders en adolescenten gekenmerkt door een 'normal conflictual condition', die aanleiding geeft tot een stelselmatig doorknippen van de band met de ouders
  • adolescenten willen zich losmaken van de geïnternaliseerde beelden van de ouders om zich tot hun leeftijdgenoten te richten, waarmee ze emotionele banden willen ontwikkelen
  • dit separatieproces wordt op gang gebracht door de seksuele rijping die adolescenten doormaken, waarbij (psychoanalytische termen) het 'driftleven' zich gaat richten op relaties met leeftijdgenoten

Wanneer zijn gedragingen intrinsiek gemotiveerd?

  • gedragingen zijn intrinsiek gemotiveerd als ze worden uitgevoerd omdat ze op zichzelf interessant en boeiend zijn en dus inherente bevrediging verschaffen
    • als een vijftienjarige jongen het leuk vindt om zijn huiswerk te maken, dan is hij intrinsiek gemotiveerd
  • intrinsieke motivatie is het prototype van autonoom gemotiveerd gedrag, omdat je intrinsiek boeiende activiteiten volledig vrij en spontaan kan uitvoeren

Over wat spreken we, als er geen internalisatie is?

  • als er geen internalisatie is, spreken we over externe regulatie
  • gedragingen worden uitgevoerd en regels worden opgevolgd om aan externe verplichtingen te voldoen, om een beloning te verkrijgen of om straf te vermijden

Hoe is het bij partiële internalisatie?

  • bij partiële internalisatie wordt het gedrag niet zozeer door externe, maar wel door interne druk gestuurd
  • ZDT noemt dit introjectie, waarbij men zichzelf onder druk zet om de activiteit uit te voeren
  • er is dus wel een beperkte interne gedragsregulatie, maar het gedrag is zeker nog niet volledig een onderdeel van het zelf, waardoor het een bron is van innerlijk conflict en spanning
  • her vermijden van gevoelens van schaamte, schuld of angst zijn goede voorbeelden van introjectie
  • maar ook iets doen louter om het zelfwaardegevoel op te krikken of om trots te kunnen zijn op zichzelf, is introjectie

Wanneer zijn mensen in staat tot het vrijwillig of autonoom naleven van een bepaald verzoek (gebod of verbod)?

  • als ze zich identificeren met het belang van het verzoek of het volledig geïntegreerd hebben
  • omdat intrinsieke motivatie en gedragsregulatie op basis van identificatie of integratie gepaard gaan met een gevoel van keuze en vrijheid, worden ze binnen de ZDT vaak samen geplaatst onder de noemer autonome regulatie
  • autonome regulatie wordt dan afgezet tegen gecontroleerde regulatie, waarbij het gedrag gestuurd wordt door extern verplichtende motieven (externe regulatie) of intern dwingende motieven (introjectie)

Hoe wordt binnen de analytische omschrijving van autonomie als onafhankelijkheid gezien?

  • binnen de analytische omschrijving van autonomie als onafhankelijkheid, worden onafhankelijkheid en verbondenheid gezien als de twee uiteinden van eenzelfde continuüm
  • dit betekent dat het verwerven van onafhankelijkheid tijdens de adolescentie samengaat met een afnemende verbondenheid met de ouders
  • Grotevant en Cooper (1986) argumenteerden dat adolescenten een evenwicht of balans dienen te zoeken tussen het nastreven van onafhankelijkheid en het behouden van, of opbouwen van kwaliteitsvolle relaties - het gaat niet om de grootst mogelijke onafhankelijkheid, maar om een gemiddeld niveau van onafhankelijkheid dat de goede band met de ouders niet in de weg staat

Wat wordt binnen de ZDT over autonomie benadrukt?

  • Binnen de ZDT wordt benadrukt dat autonomie en relationele verbondenheid niet de uiteinden zijn van eenzelfde continuüm, maar veeleer twee belangrijke basisbehoeften vormen die elkaar wederzijds versterken
  • het toewerken naar vrijwillig functioneren bij adolescenten kan tegelijk een toename in ouder-kindverbondenheid in de hand werken
  • Hodgins et al. (1996) toonden aan dat meer autonoom functioneren bij adolescenten gepaard gaat met een meer open en minder defensieve omgang met ouders

Wat bevestigt onderzoek over emotionele en gedragsmatige onafhankelijkheid?

  • de ontwikkeling van emotionele en gedragsmatige onafhankelijkheid is een centrale ontwikkelingstaak in de adolescentie
  • de ontwikkeling van onafhankelijkheid is een normatieve ontwikkelingstaak voor alle adolescenten en vertoont een grotere gelijkenis tussen verschillende culturen dan we zouden verwachten

In een eerste studie (Chandler & Connell, 1987) werden kinderen en adolescenten van verschillende leeftijden (5 - 7, 7 - 9, 9 - 11, 11 - 13) door de onderzoekers geïnterviewd over zaken waaraan veel kinderen een hekel hebben, zoals kamer opruimen, tanden poetsen, op tijd naar bed gaan.
Wat toonden de resultaten?

  • de resultaten toonden duidelijk aan dat er een afname is van externe motieven naarmate men ouder wordt
  • daartegenover stond een toename in geïnternaliseerd gedrag met de leeftijd
  • vergelijkbaar onderzoek toonde aan dat de ontwikkeling naar meer autonoom en geïntegreerd functioneren duidelijk verder gaat na de adolescentie

Hoewel deze voorspellingen vanuit SIT logisch en plausibel mogen lijken, heeft onderzoek uitgewezen dat separatie en onafhankelijkheid niet onvoorwaardelijk met welbevinden en adaptief gedrag van adolescenten samenhangen.
Met wat bleek sterke emotionele onafhankelijkheid samen te hangen?

  • sterke emotionele afhankelijkheid bleek zelfs verrassend samen te hangen met allerlei negatieve aspecten van psychosociale aanpassing bij adolescenten, zoals
    • een gebrek aan vertrouwen in de ouders en in zichzelf
    • meer sociale angst
    • probleemgedrag zoals druggebruik
    • vandalisme
  • een sterke onafhankelijkheid van jongeren bleek samen te gaan met deviant gedrag
    • adolescenten die vaak helemaal zelf beslissingen nemen (in plaats van samen met de ouders te beslissen) laten meer probleemgedrag zien

Wat toont onderzoek van Van Petegem et al. mbt onafhankelijkheid vanuit een gecontroleerde motivatie en onafhankelijkheid vanuit een autonome motivatie?

  • sterke onafhankelijkheid vanuit een gecontroleerde motivatie (interne of externe druk, bijv. als rebelse reactie tegen de ouders) voorspelde bij jongeren meer probleemgedrag, een lager welbevinden en minder goede relaties bij vrienden
  • wanneer jongeren echter onafhankelijkheid vertoonden vanuit een autonomie motivatie (identificatie of integratie, bijv. omdat ze dit persoonlijk erg belangrijk vinden) hadden ze duidelijk betere relaties met vrienden en een beter welbevinden

Een tweede verklaring voor het feit dat onafhankelijkheid bij sommige jongeren maladaptief kan zijn, betreft de timing van dit ontwikkelingsproces - leg uit:

  • binnen de SIT (Blos, 1967; Ley-Warren, 1999) wordt de ontwikkeling van onafhankelijkheid inderdaad vooral beschreven als een proces dat zich gradueel ontvouwt over de tijd
  • en sterke onafhankelijkheid op jongere leeftijd zou negatieve gevolgen kunnen hebben

Wat kunnen we samenvattend over emotionele en gedragsmatige onafhankelijkheid besluiten?

  • samenvattend kunnen we besluiten dat een sterke mate van onafhankelijkheid, emotioneel en gedragsmatig, in de vroege adolescentie samengaat met meer stress en probleemgedrag bij jongeren
  • een geleidelijke ontwikkeling van onafhankelijkheid vanaf de adolescentie is beter voor jongeren

Wat kunnen we samenvattend over autonomie stelen?

  • Samenvattend kunnen we stellen dat autonomie, begrepen als vrijwillig functioneren, een erg systematische samenhang vertoont met indicatoren van aangepast functioneren op zowel gedragsmatig, cognitief, als emotioneel vlak
  • vergeleken met de effecten van onafhankelijkheid lijken de positieve effecten van vrijwillig functioneren minder voorwaardelijk te zijn
  • deze effecten zijn minder gebonden aan leeftijd of timing en worden bovendien niet gemodereerd door factoren zoals geslacht en cultuur
  • deze vaststelling in lijn met de assumptie in ZDT dat autonomie - begrepen als vrijwillig of welwillend functioneren - een fundamentele en universele basisnood representeert die essentieel is voor optimaal functioneren

Wat wees onderzoek over beslissingsonafhankelijkheid uit?

  • onderzoek over beslissingsonafhankelijkheid wees bijv. uit, dat naarmate de frequentie van zelfstandige beslissingen door adolescenten toeneemt, de onafhankelijkheid van de adolescent in sterkere mate getolereerd of zelfs aangemoedigd wordt door de ouders
  • vanuit het separatie-individuatie perspectief kan gesteld worden, dat de ruimte die de adolescent krijgt om binnen het gezin onafhankelijk beslissingen te nemen de ontwikkeling naar meer separatie en onafhankelijkheid bevordert

Waarin ligt het onderscheid tussen onafhankelijkheid versus afhankelijkheid  en vrijwillig versus gedwongen in de opvoedingsstijl?

  • het onderscheid onafhankelijkheid versus afhankelijkheid heeft betrekking op datgene wat ouders trachten aan te moedigen
  • het aanmoedigen van vrijwillig versus gedwongen functioneren slaat eerder op de wijze waarop (on)afhankelijkheid wordt aangemoedigd


Het is dus van belang dat kinderen de ruimte krijgen zich in hun eigen tempo te ontwikkelen.
In sommige gevallen zal het aanmoedigen van vrijwillig functioneren dat het ondersteunen van onafhankelijkheid en zelfstandigheid impliceren, terwijl het in andere gevallen het respecteren van afhankelijkheid inhoudt.

Hoe kunnen coaches autonomie ondersteunen?

  • door bijv. jongeren in de sportclub een keuze aan te bieden tussen verschillende trainingsvormen, of mogelijkheden te creëren voor zelfstandige beslissingen door de jongeren

Deci et al. (2006) wezen op het belang van wederzijdse autonomie-ondersteuning in vriendschapsrelaties tijdens de adolescentie.
Wat toonde hun onderzoek aan?

  • hun onderzoek toonde duidelijk aan dat het aanmoedigen van autonomie door een vriend, bijv. doordat die vriend je laat kiezen bij activiteiten die samen worden uitgevoerd, duidelijk samenhangt met een betere eigen subjectieve beleving van de relatie en met een veiliger gevoel van hechting in de vriendschapsrelatie
  • autonomie-ondersteuning bleek binnen vriendschapsrelaties ook duidelijk wederkerig, en het was vooral die wederkerige autonomie-ondersteuning die belangrijk bleek te zijn voor het welbevinden van jongeren in de vriendschapsrelatie
  • dit wijst erop dat niet alleen autonomie ontvangen, maar ook het zelf ondersteunen en bieden van autonomie belangrijk is voor het welzijn van jongeren

Wat toonde de studie van Vallerand et al. (1997) naar de mate van vrijwillig functioneren in de schoolcontext en de rol van ouders en leerkrachten hierin?

  • leerkrachten:
    • weinig druk zetten op leerlingen
    • weinig gebruik maken van strikte deadlines
    • door keuzes aan te bieden waar mogelijk
  • én de globale context van de school
    • door leerlingen inspraak te geven als de schoolregels aangepast worden

zijn belangrijk voor het autonoom en vrijwillig functioneren van jongeren in de school

  • dat functioneren was op zijn beurt een belangrijke voorspeller van minder uitval uit de school

Van welke factoren zijn de effecten van onafhankelijkheid op de kwaliteit van ontwikkeling en aanpassing van jongeren afhankelijk?

  • timing en het soort ontwikkelingstraject van onafhankelijkheid
  • het domein waarbinnen onafhankelijkheid wordt nagestreefd
  • misschien ook de culturele context (waarbij onafhankelijkheid vooral in westerse samenlevingen wordt gewaardeerd)

Lees het fragment uit het dagboek van Anne Frank behorende bij de vorige vraag eventueel nogmaals en beantwoord de volgende vraag.

Welk stadium van internalisatie is van toepassing op Anne in dit tekstfragment?

  • Bij Anne is in dit dagboekfragment sprake van partiële internalisatie (volgens ZDT Introjectie):
    • Anne heeft last van een innerlijk conflict en spanning doordat ze zich in haar beleving onder druk gezet voelt om zich op een bepaalde (door haar ouders gewenste manier) te gedragen.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo