Samenvatting: Rekonomie Vwo | Peter Pennartz, et al

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Rekonomie VWO | Peter Pennartz, Max Visser

  • 2 Procenten

    Dit is een preview. Er zijn 11 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Hoe bereken je hoeveel de belasting is dat op een product zit?

    BTW-bedrag = (prijs incl. BTW/121) x 21
  • 2.2 Procentuele veranderingen

    Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Spaargeld € 2.000,- met een rente van 2% per jaar. Wat staat er na een jaar op de rekening?

    2% van € 2.000,- uitrekenen en optellen bij € 2.000,-

    1 x € 2.000 + 0,02 x € 2.000 =
    (1 + 0,02) x € 2.000 =
    1,02 x € 2.000 = € 2.040

    Het spaargeld is met 2% gegroeid en de groeifactor is 1,02

    Groeifactor = 102/100 = 1,02
  • De export van een land stijgt in 2011 met 5% t.o.v. 2010 tot € 315 miljard. Bereken de waarde van de export in 2010

    Manier 1:

    export 2010 = ?                      = 100%
    stijging 5%    = ?                      =     5%
    export 2011  = € 315 milliard = 105%

    € 315 x 100 = € 300 miljard
      105

    Manier 2:

    export 2010 x groeifactor = export 2011
    export 2010 = export 2011
                             groeifactor

    Bij een stijging van 5% is de groeifactor 1,05 dus
    export 2010 = € 315 miljard = € 300 miljard
                                    1,05
  • 3 Indexcijfers

    Dit is een preview. Er zijn 13 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3
    Laat hier meer flashcards zien

  • Wat zijn basisjaar regels?

    1. Bij een indexcijfer maken we gebruik van een basisjaar
    2. basisjaar is de periode waarmee we alle andere getallen mee vergelijken
    3. basisjaar krijgt als indexcijfer 100
  • 3.1 De basis

    Dit is een preview. Er zijn 4 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3.1
    Laat hier meer flashcards zien

  • Nationaal inkomen 2008 = € 500 miljard. In 2009 € 550 miljard en in 2010 € 575 miljard. Het basisjaar is 2008.Wat is het indexcijfer voor 2008, 2009 en 2010?Wat is het veranderingspercentage van 2009 naar 2010?

    indexcijfer 2008 = basisjaar   = 100
    indexcijfer 2009 = 550 x 100 = 110
                                    500
    indexcijfer 2010  = 575 x 100 = 115
                                    500

    2008 | 2009 | 2010
      100  |   110  |  115

    veranderingspercentage = 575-550x100% =  25 x100% = 0,04x100% = 4%
                                                      550                   550 
  • 3.2 Prijzen, hoeveelheden en omzet

    Dit is een preview. Er zijn 13 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 3.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Wat is reëel inkomen?

    Het bedrag wat iemand verdient, rekening houdend met de prijsveranderingen (koopkracht).
  • Nominale loon stijgt in 2009 met 6% t.o.v. 2008, terwijl de prijzen met 3% stijgen. Bereken m.b.v. indexcijfers en rond af op 2 decimalen.Hoeveel procent verandert het reële loon in 2009 t.o.v. 2008Is er een stijging of daling?

    2008 is basisjaar dus indexcijfer is 100.
    Indexcijfer nominale inkomen 2009 is 1,06 x 100 = 106
    Prijsindexcijfer 2009 is 1,03 x 100 = 103

    RIC = NIC = 106 x 100 = 102,91
               PIC     103

    Het RIC is t.o.v. het basisjaar gestegen van 100 naar 102,91, dus een stijging van 2,91%. De koopkracht is dus gestegen met 2,91%
  • 4 Rekenen en tekenen

    Dit is een preview. Er zijn 12 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 4
    Laat hier meer flashcards zien

  • Wat zijn constante- en variabele kosten?

    Constante kosten = kosten die onafhankelijk zijn van de hoeveelheid producten die er worden gemaakt zoals de huur van het gebouw

    variabele kosten =  kosten die afhankelijk zijn van de productie of omzet zoals dat er 1000 koekjes worden gemaakt maar de andere keer weer 500
  • Hoe bereken je de kost  prijs p.p.

    kostprijs p.p. = totale kosten : afzet
  • Wat is een vraaglijn? (Qv)

    geeft het verband aan tussen de prijs van een product en de vraag naar dat product vanuit de consument.

    Qv  = de gevraagde hoeveelheid per product.

    Als de prijs stijgt zal de vraag naar dit product afnemen
    Als de prijs daalt zal de vraag naar dit product toenemen

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Onderwerpen gerelateerd aan Samenvatting: Rekonomie Vwo