Marketing vragen

20 belangrijke vragen over Marketing vragen

Hoe ziet de Boston Conculsting Group (BCG) portfolioanalyse eruit?
Ook wel Bostonmatrix of market share/market growth matrix

In de bostonmatrix plaatsen we de SBU's  (strategie business units) van de onderneming in een van de vier kwadranten, afhankelijk van hun marktaandeel ( het percentage van de omzet op de markt waarvoor het bedrijf verantwoordelijk is) en van de jaarlijkse groei van de markt

Bedrijven als kruidvat, mediamarkt en diverse supermakten sturen nog steeds wekelijks aan miljoenen huishoudens ongeadresserde brievenbusreclame, volgens een recente meting wordt 37% hiervan daadwerkelijk gelezen of bekeken

Deze vorm van reclame noemen we:


a. CRM
b. Databasemarketing
c. Direct mail 
d. Direct non-mail

d. Direct non-mail = geen adres

direct mail heeft wel een adres en CRM is customer relationship management.

De segmentatiestrategie die het beste past bij heterogene producten gericht op verschillende segmenten is: (heterogeen = niet hetzelfde, dus dat je differentieert, verschillende producten voor verschillende mensen)

a. Geconcentreerde marketing
b. Gedifferentieerde marketing
c. Massamarketing
d. Ongedifferentieerde marketing


b. Gedifferentieerde marketing

(heterogeen = niet hetzelfde, dus dat je differentieert, verschillende producten voor verschillende mensen)

geconcentreerde marketing is het niet omdat er verschillende segmenten zijn.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Je gaat met je net opgezette onderneming aan de slag. Uit de markanalyse is gebleken dat je jouw unieke biets het beste via fietsenwinkels in Nederland kunt gaan verkopen. Je maakt een business tot business salesplan. Daarin heb je als eerst prioriteit opgenomen dat je fietsenwinkels gaat benaderen in de directe omgeving van de vestigingsplaats van je onderneming


Deze vorm van prospeting noemen we:

a. Cold calling
b. CRM
c. Order taking
d. Sales promotion

d. Sales promotion

Marketeers besteden veel tijd aan het doorgronden van consumentengedrag. Een van de nieuwste onderzoekgebieden naar hoe consumenten leren hun gedrag te veranderen, is neuromarketing onderzoek.


Neuromarketing onderzoek heeft de meeste overlap met gedragsonderzoek volgens:

a. De cognitieve component van attitudeonderzoek
b. De theorie van cognitief leren
c. Het behoefte hiërarchisch model
d. Het stimulus-responsmodel

d. Het stimulus-responsmodel

Cacao wordt geoogst op cacaoplantages. Vandaar gaat het naar chocoladefabrikanten. Zij verwerken de cacao tot ruwe chocolade. Dit gaat naar chocolatiers zoals Tony’s Chocolonelly, die er chocoaderepen van maken. Via de detailhandel (supermakten etc) komt het uitendelijk bij de consument terecht.


Wat is hier beschreven?

a. Een bedrijfskolom
b. Een bedrijfstak = zelfde als branche
c. Een branche = zelfde als tak dus allebei fout
d. Micromarketing

a. Een bedrijfskolom

Welke stelling is juist?

a. Sales is aanbieden wat je op de plant hebt liggen en marketing is zorgen dat je op de plank hebt liggen wat je klanten graag willen
b. Bij het bepalen van een visie stel je jezelf de vraag waar

stelling a

Welke fase heeft het marketing concept?

  • productie oriëntatie
  • product orientate
  • verkoop oriëntatie
  • marketing oriëntatie
  • relatie marketing

Het nieuwe sportbiermerk spils heeft als doelstelling geformuleerd: 5% van de doelgroep van sporters moet weten dat spils gezonders dis dan normaal bier onder andere door de toegevoegde vitamines en mineralen:

1.Deze doelstelling heeft betrekking op de (hfd 4, pg 174):
a.Affectieve attitudecomponent
b.Cognitieve attitudecomponent
c.Conatieve attitudecomponent
d.Moitvationele attitudecompenten

a.     Affectieve attitudecomponent
b.     Cognitieve attitudecomponent
c.     Conatieve attitudecomponent
d.     Moitvationele attitudecompenten

Uit recente cijfers blijkt dat 2% van alle Nederlanders ouder dan 15 jaar aan hockey doet. In het verzorgingsgebied van een hockeyclub wonen 40.000 van deze Nederlanders. De effectieve vraag blijkt na onderzoek 1000 leden.
1.Op basis van de cijfers die de hockeyclub verzameld heeft om het marktpotentieel te kunnen bepalen, is hier sprake van:
a.Een groeimarkt
b.Een grote additionele vraag
c.Een verzadigde markt
d.Sterke generieke concurrentie

a.     Een groeimarkt
b.     Een grote additionele vraag
c.     Een verzadigde markt
d.     Sterke generieke concurrentie

Voor het analyseren van de meso-omgeving beschrijft Porter vijf krachten waar een organisatie rekening mee kan houden:

1.Als je een bedrijfstak analyseert, heb je echter te maken met nog andere externe stakeholders, waaronder:
a.Medewerkers van de organisatie
b.Leveranciers
c.Publieksgroepen
d.Secundaire concurrenten

a.     Medewerkers van de organisatie
b.     Leveranciers
c.     Publieksgroepen
d.     Secundaire concurrenten

1.De volgende stelling over de communicatiedoelgroep is juist:
a.Bij een pushstrategie is de marketingcommunicatie vooral gericht op persoonlijke verkoop door accountmanagers van de fabriek
b.Bij een pushstrategie richt de fabrikant zich – over de hoofde van de tussenhandel – rechtstreeks tot de consument
c.Bij een pushstrategie wordt een detaillist door zijn klanten onder druk gezet om het product in het assortiment op te nemen.
d.De pushstrategie wordt vooral toegepast bij fast moving consumer goods
a.De rest is allemaal een pull-strategie

a.     Bij een pushstrategie is de marketingcommunicatie vooral gericht op persoonlijke verkoop door accountmanagers van de fabriek

Mantel.com, een online webshop voor fietsartikelen, heeft een klantonderzoek gedaan en is erachter gekomen dat veel klanten cognitieve dissonantie ervaren.
1.Mantel.com kan deze cognitieve dissonantie reduceren door
a.Het retourbeleid te verbeteren
b.Klanten die zonder af te rekenen, een product in hun digitale winkelwagentje laten liggen, een mail met aanvullende informatie te sturen
c.Overselling
d.Per productsoort meer vergelijkbare alternatieven aan te bieden.

a.     Het retourbeleid te verbeteren

1.Het strategisch model dat fitnesscentra het beste kunnen hanteren in deze situatie is:
a.De BCG-portfolioanalyse
b.De confrontatiematrix
c.Het ansoffmodel
d.Het model van porter over generieke concurrentiestrategieën.

d.     Het model van porter over generieke concurrentiestrategieën.

1.Welke stelling over het koopbeslissingsproces is juist?
a.In de fase van de aankoopbeslissing moet de consument beslissen welke attributen hij het belangrijkste vindt.
b.In de fase van informatie zoeken noemen we ‘extern zoeken’ (in je omgeving) als de consument bijvoorbeeld via reviews op de websites aan informatie komt
c.In de fasse van informatie zoeken noemen we intern zoeken (eigen herinnering) als de consument binnen zijn eigen familie- en kenniskring informatie verzamelt.
d.In de fase van probleemherkenning wordt een manifeste behoefte latent. 

b.     In de fase van informatie zoeken noemen we ‘extern zoeken’ (in je omgeving) als de consument bijvoorbeeld via reviews op de websites aan informatie komt

D is fout want het moet zijn:  In de fase van probleemherkenning wordt een latente behoefte manifest.

1.Neuromarketing (onbewust) sluit het beste aan bij
a.Cognitief leren
b.Economische gedrag dat anuit de neo-cortex van de hersenen wordt gestuurd (wordt juist veel bij nagedacht)
c.Leren via het stimulus-respons model
d.Reductie van cognitieve dissonantie door rationalisatie (rationaliseren betekent nadenken, is dus niet onbewust)

c.     Leren via het stimulus-respons model


1.Bij segmentatie is de marketeer op zoek naar:
a.De groep afnemers die de onderneming als markt kiest en waarvoor die onderneming specifieke marketingactivtiteiten ontplooit (Doelgroepbepaling)
b.Een unieke positie ten opzichte van de concurrentie in het brein van de afnemers (positioneren)
c.Heteregone groepen afnemers die onderling juist homogeen zijn
d.Homogene groepen afnemers die onderling juist heterogeen zijn

d.     Homogene groepen afnemers die onderling juist heterogeen zijn (de groep is homogeen, maar onderling zijn ze heterogeen)

1.Cookies zijn een ideale manier om consumenten te groeperen via:
a.Demografische segmentatie
b.Gedragssegmentatie
c.Lifestylesegmenatie
d.Psychofgrafische segmenatie

b.     Gedragssegmentatie

1.Het one-step flow (massa media werkt wel) model van het communicatieproces:
a.Geeft aan dat de invloed van massamedia op het consumentengedrag beperkt is
b.Heeft als uitgangspunt dat vooral de tussenhandel gestimuleerd moet worden
c.Maakt gebruik van opinileiders om uiteindelijk de doelgroep te bereiken
d.Sluit aan bij het stimulus-responsmechanisme uit de psychologie

d.     Sluit aan bij het stimulus-responsmechanisme uit de psychologie

1.Reclame richt zich in de groeifase van de markt vooral op het:
a.Attent maken op nieuwe gebruiksmogelijkheden van het product (komt eerder)
b.Benadrukken van functionele eigenschappen (komt eerder)
c.Creeren van een sterke merkvoorkeur om zich tegen nieuwe concurrentie te verdedigen
d.Vergroten van de merktrouw en de spontante merkbekendheid verhogen (volwassenheidsfase, komt later)

c.     Creeren van een sterke merkvoorkeur om zich tegen nieuwe concurrentie te verdedigen

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo