Cognitief Vermogen

4 belangrijke vragen over Cognitief Vermogen

Ernstige invaliditeit verwijst naar een IQ-score lager dan 50. Een algemene cognitieve beperking verwijst naar een laag IQ en een specifieke cognitieve beperking verwijst naar een specifieke leerstoornis. Er zijn vier niveaus van algemene cognitieve handicap: licht de niveau's toe en beschrijf de kenmerken die erbij passen

1. Mild: IQ 50 - 70. Individuen kunnen zelfstandig wonen en een baan hebben.
2. Matig: IQ 35 - 50. Individuen hebben goede zelfzorgvaardigheden en kunnen eenvoudige gesprekken voeren. Ze wonen vaak in speciale woningen of bij hun familie.
3. Ernstig: IQ 20 - 35. Individuen kunnen een aantal zelfzorgvaardigheden leren en de taal begrijpen, maar ze hebben wel veel supervisie nodig.
4. Diepgaand: IQ onder de 20. Individuen kunnen eenvoudige communicatie begrijpen, maar ze moeten geïnstitutionaliseerd blijven.

Hoewel het cognitieve vermogen substantieel wordt beïnvloed door genen, is dit niet noodzakelijkerwijs het geval voor cognitieve beperkingen. Licht het verschil toe tussen zware en lichte cognitieve handicaps met betrekking tot de oorzaken en de erfelijkheid.

- Zware cognitieve handicaps = vooral milieutrauma zoals geboorteproblemen, voedingstekorten of hoofdletsels. Onderzoek suggereert dat gematigde en ernstige invaliditeit grotendeels te wijten kan zijn aan niet overerfbare factoren, omdat deze cognitieve handicaps geen familiaire gelijkenis vertoonden.
- Lichte cognitieve mentale handicap = veel familiegelijkenis vertoond. Als één van de ouders licht gehandicapt is, is het risico op cognitieve beperking bij het nageslacht ongeveer 20 procent. Als beide ouders licht gehandicapt zijn, is het risico bijna 50 procent. Dezelfde genetische en omgevingsfactoren zijn verantwoordelijk voor een lichte cognitieve handicap en een normale variatie in cognitief vermogen.

De DSM-5 omvat vier soorten communicatiestoornissen: welke zijn dit en wat toon onderzoek aan?

De DSM-5 omvat vier soorten communicatiestoornissen: taal, spraak, stotteren en sociale communicatie.
- Verschillende familie- en tweelingonderzoeken geven aan dat communicatiestoornissen van familiale en genetische oorsprong zijn. DF-extremenanalyse toonde aan dat de gemiddelde gewogen groepsovererfelijkheid 43 procent is voor taalhandicaps. Ook werd stotteren zeer erfelijk bevonden, vooral het stotteren dat nog steeds voortduurt na de vroege kindertijd. Echter, genomewide associatiestudies vonden geen significante associaties in spraak-taalproblemen.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Wat houdt dyscalculie in? En wat kunnen we zeggen over A/C/E?

Dyscalculie = verwijst naar problemen met het begrijpen van getallen.
- Onderzoek = genetische invloed voor slechte prestaties op wiskundetests. Een studie vond concordanties voor wiskundige handicap van ongeveer 70 procent voor monozygotische tweelingen en 40 procent voor dizygotische tweelingen en een DF-extremistische groep overerfbaarheid van 65 procent.
- Wiskundige handicap zouden kwantitatief verschillen van de normale variatie in wiskundig vermogen (maar geen grote invloed volgens GWAS).  Twee multivariate genetische analyses suggereren dat er een aanzienlijke genetische overlapping is tussen lees- en wiskundige handicaps.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo