Enkele misvattingen
51 belangrijke vragen over Enkele misvattingen
Wat is de gemiddelde afwijking van het gemiddelde en hoe wordt deze berekend?
De wortel van de Variantie.
Waarom is het handig om een QQplot te maken?
Wat drukt het betrouwbaarheidinterval uit?
Hoe smaller het interval, hoe accurater de schatting.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Welke typen designs zijn er?
Experimenteel design --> experimentele groep en controlegroep worden met elkaar vergeleken. Het doel van matching is het genereren van condities , die in alle opzichten gelijk zijn, behalve de gemanipuleerde situatie, zodat invloeden van cofounders uitgesloten kunnen worden. Manipulaties.
Wat is correlatie/correlatiecoëfficiënt/Pearson's R?
covariantie: een maat voor de spreiding van twee datareeksen. Drukt uit hoeveel variantie de twee variabelen x en y met elkaar delen.
correlatiecoëfficiënten drukken uit hoe sterk twee intervallen samenhangen en liggen altijd tussen de -1 en 1. )
0 = geen verband
-1 = negatief samenhang
1 = positief samenhang
Wat zijn de vuistregels voor correlaties (effectgrote of effectsize)
Geef een omschrijving van een gestratificeerde steekproef ( stratified sampling).
Wat zijn dichotome (binaire) variabelen?
Wat is een type 1 fout en hoe kan je deze voorkomen?
Wat is een type 2 fout en hoe kan je deze voorkomen?
Wat meet een univariate regressie?
Alle fasen van de empirische onderzoekscyclus kunnen door elkaar lopen. Deze stelling is a. juist b. onjuist
In een meetmodel voor een manipulatie zijn er over het algemeen meerdere indicatoren. Deze stelling is a. juist b. onjuist
Waardoor wordt de betrouwbaarheid van een meetinstrument bepaald? a. uitsluitend door de niet-systematische meetfout b. door zowel de systematische als niet-systematische meetfout
Als je specifiek op zoek bent naar bepaalde karaktereigenschappen in de populatie kun je het beste gebruik maken van een a. selecte steekproef. b. aselecte steekproef.
In een onderzoek worden patiënten aan de poli's klinische psychologie van verschillende ziekenhuizen in Nederland onderzocht. Er wordt eerst een random selectie gemaakt van de ziekenhuizen binnen Nederland en binnen de geselecteerde ziekenhuizen worden random patiënten getrokken. Dit is een voorbeeld van een a. multilevel aselecte steekproef. b. gestratificeerde aselecte steekproef.
Welke stelling is juist? a. Als een onderzoeker een observationele studie slim ontwerpt, maakt dat het mogelijk om conclusies over causaliteit te trekken b. Om te weten of twee variabelen samenhangen, kan een observationeel of een experimenteel design worden gebruikt.
Welke stelling is juist? a. Longitudinale studies kunnen vaak sneller worden afgerond dan cross-sectionele studies. b. Een cross-sectioneel design heeft één meetmoment; een longitudinaal design heeft minimaal twee meetmomenten.
Welke stelling is juist? a. Matching kan gebruikt worden om de invloed van confounders uit te sluiten. b. Het effect van geslacht op schoolprestaties kan met een experiment onderzocht worden.
De term matching wordt gebruikt voor het genereren van condities die in alle opzichten behalve de gemanipuleerde situaties hetzelfde zijn, maar ook voor het genereren van groepen deelnemers die op bepaalde factoren gelijk zijn (zoals zelfde leeftijdsverdeling of man-vrouwverhouding). In beide situaties is het doel hetzelfde: invloed van confounders uitsluiten.
Welke stelling is juist? a. Een hypothese verwoordt de verwachtingen van de onderzoeker, maar een onderzoeksvraag niet. b. Een onderzoeksvraag zonder hypothese heet een doelstelling.
Een onderzoeksvraag is de vraag waarop onderzoekers antwoord willen geven. Bijna altijd gaat het om de vraag naar het verband tussen twee (of meer) variabelen.
Een hypothese is een onderzoeksvraag die geformuleerd is als een stelling met een specifieke verwachting van de onderzoekers. Deze verwachting is meestal gebaseerd op psychologische of onderwijswetenschappelijke theorieën of op basis van eerder verzamelde empirische evidentie. Bij experimenten hebben onderzoekers meestal hypothesen: het besluit om een variabele te manipuleren komt namelijk ergens vandaan. Ook bij observationeel onderzoek kunnen hypothesen geformuleerd worden
Welke stelling is juist? a. Een onafhankelijke variabele wordt ook wel een voorspeller genoemd. b. Een afhankelijke variabele wordt ook wel een covariaat genoemd.
Deze impliciet veronderstelde causale antecedenten en causale consequenten worden in de statistiek onafhankelijke en afhankelijke variabelen genoemd. Onafhankelijke variabelen zijn de veronderstelde causale antecedenten; afhankelijke variabelen zijn de veronderstelde causale consequenten. Onafhankelijke variabelen worden ook wel voorspellers of covariaten genoemd; de afhankelijke variabele heet ook wel het criterium of de uitkomstmaat.
Een variabele heeft een scheefheid (skewness) van 3.56. Wat impliceert dit over de verdelingsvorm van die variabele? a. Deze variabele is waarschijnlijk rechtsscheef. b. Deze variabele is waarschijnlijk linksscheef.
De verdelingsmaat voor scheefheid heet ook skewness. Bij een perfect symmetrische verdeling ligt deze maat in de buurt van 0. Naarmate een verdeling meer linksscheef is, wordt de skewness steeds kleiner (dat is, meer negatief) en naarmate een verdeling meer rechtsscheef is, wordt de skewness steeds groter (dat is, meer positief).
Welke stelling is juist? a. Bij een histogram worden de datapunten niet samengevoegd in groepen. b. Een density plot heeft altijd een oppervlakte van 1.
Welke stelling is juist? a. De steekproevenverdeling heeft minder spreiding dan de verdeling van steekproefscores. b. De populatieverdeling van het gemiddelde bevat alle mogelijke gemiddelden die met een steekproef van een gegeven omvang gevonden kunnen worden.
De steekproevenverdeling, oftewel de sampling distribution, is de theoretische verdeling van een bepaalde maat (bijvoorbeeld het gemiddelde) die je krijgt als je een oneindig aantal steekproeven uit een populatie zou trekken.
Een onderzoeker vindt een 95%-betrouwbaarheidsinterval voor het gemiddelde van [2.97; 4.16]. Is het, gegeven dit betrouwbaarheidsinterval, plausibel dat de betreffende eenheid in de populatie de waarde 3.31 heeft? a. Ja, dit is plausibel. b. Nee, dit is niet plausibel
Het betrouwbaarheidsinterval geeft informatie over hoe accuraat het gemiddelde is dat we in de steekproef hebben gevonden. Die accuraatheid van het gemiddelde van de steekproef zit in de breedte van het interval: smalle intervallen zijn meer accuraat, brede intervallen minder.
Welke stelling is juist? a. Voor zeer grote steekproeven heeft het geen zin om betrouwbaarheidsintervallen te berekenen b. Puntschattingen zijn elke steekproef anders.
Welke stelling is juist? a. Relatieve frequenties worden gespecificeerd in percentages. b. De som van de cumulatieve frequenties is 100%.
Een cumulatief percentage is het percentage van een bepaalde meetwaarde (of categorie) samen met de percentages van alle lagere (of, van de andere kant bekeken, hogere) meetwaarden (of categorieën).
Een onderzoeker meet twee variabelen. Ze meet favoriete muziekgenre door deelnemers te laten kiezen uit 'pop', 'klassiek', 'jazz', 'metal' en 'dance'. Ze meet vakantievoorkeur door deelnemers te vragen of ze liever op zonvakantie gaan, op wintersportvakantie of dat ze geen voorkeur hebben. Welk meetniveau hebben deze twee variabelen? a. De eerste variabele (favoriete muziekgenre) heeft het interval meetniveau en de tweede variabele (vakantievoorkeur) heeft het ordinale meetniveau. b. De eerste variabele (favoriete muziekgenre) heeft het nominale meetniveau en de tweede variabele (vakantievoorkeur) heeft het nominale meetniveau.
In een studie met 1250 deelnemers correleren twee variabelen met -.43 (95% betrouwbaarheidsinterval [-.48; -.39]). Hoe sterk is dit verband? a. Dit is een middelsterke correlatie. b. Dit is een sterke correlatie.
Welke stelling is juist? a. Een correlatie zegt iets over causaliteit. b. Een correlatie geeft de mate van samenhang aan tussen twee continue variabelen.
Welke stelling is juist? a. De p-waarde is de kans dat een verband wordt gevonden dat minstens zo sterk is als het verband dat in een gegeven steekproef is gevonden, uitgaande van de aanname dat er in de populatie geen verband bestaat. b. De alfa wordt meestal bepaald als .01.
De alfa wordt meestal bepaald als .05.
Een correlatie heeft een p-waarde van .11. De alfa is .10. Als NHST wordt toegepast, wat kan er dan over deze uitkomst geconcludeerd worden? a. De p-waarde is kleiner dan de kritieke waarde. b. De p-waarde is groter dan de kritieke waarde.
Welke stelling is juist? a. Hoe groter de steekproefomvang, hoe groter de power en hoe kleiner de kans op een type 1-fout. b. De type 1-fout is de kans dat bij toepassing van de NHST-procedure de nulhypothese ten onrechte wordt verworpen.
Welke stelling is juist? a. Een studie is underpowered als er te weinig deelnemers in de steekproef zitten. b. Bij multiple testing wordt de power groter
Multiple testing: n studies worden vaak meerdere verbanden tegelijk onderzocht. Dat betekent dat in één steekproef bijvoorbeeld vier variabelen worden gemeten, waarna een zogenaamde correlatiematrix wordt berekend waar alle correlaties tussen die variabelen in staan.
Er bestaan meerdere methoden om te corrigeren voor multiple testing. De Bonferroni-methode is de eenvoudigste: elke pp-waarde wordt vermenigvuldigd met het aantal pp-waarden dat in totaal wordt berekend
Wat is de betekenis van de regressiecoëfficiënt (bèta1) bij een regressiemodel? a. De regressiecoëfficiënt geeft aan in welke mate de lijn stijgt of daalt. b. De regressiecoëfficiënt geeft aan hoe goed de lijn de puntenwolk beschrijft.
β1β1, is de helling van de lijn. Deze regressiecoëfficiënt geeft de stijging (of daling) in de variabele op de yy-as aan als de variabele op de xx-as met 11 eenheid toeneemt
Stel dat bij een enkelvoudige regressieanalyse zowel x als y gestandaardiseerd zijn. Welke bewering is dan juist? a. De correlatiecoëfficiënt tussen x en y is hetzelfde als de regressiecoëfficiënt van x. b. De correlatiecoëfficiënt tussen x en y is anders dan de regressiecoëfficiënt van x.
Deze standaardisatie vindt ook plaats voor de afhankelijke variabele. De gestandaardiseerde hellingscoëfficiënt drukt daardoor altijd uit hoeveel standaarddeviaties de afhankelijke variabele verandert (stijgt) als de voorspeller met precies één standaarddeviatie toeneemt. De gestandaardiseerde hellingscoëfficiënten kunnen daardoor tussen modellen vergeleken worden.
Een onderzoeker vindt een correlatie tussen twee variabelen, schoolprestaties en eigeneffectiviteit, van .1. Hoeveel variantie verklaart eigeneffectiviteit van schoolprestaties? a. 1% b. 90%
Bij enkelvoudige regressie is R2R2 gelijk aan het kwadraat van de correlatie tussen predictor en criterium. In het geval van een zwakke correlatie van r=.10r=.10 verklaart de predictorvariabele (xx) dus slechts 1%1% van de variantie in de criteriumvariabele (yy), want .12=.01=1%.12=.01=1%.
Wat is de betekenis van het intercept bij een dichotome variabele met een 0/1-dummycodering als predictor in een enkelvoudige regressieanalyse? a. Het intercept representeert het gemiddelde van Y voor de categorie die als 0 gecodeerd is. b. Het intercept representeert het gemiddelde van Y voor alle categorieën samen.
In een studie met 2500 deelnemers hangen twee variabelen samen met een Cohen's d van 0.34 (95%-betrouwbaarheidsinterval [0.26; 0.42]). Hoe sterk is dit verband? a. Dit is een zwak verband. b. Dit is een middelsterk verband.
kleiner dan -1.30 zeer sterk negatieftussen -.1.30 en -0.80 sterk negatieftussen -0.80 en -0.50 middelsterk negatieftussen -0.50 en -0.20zwak negatieftussen -0.20 en 0.20triviaaltussen 0.20 en 0.50zwak positieftussen 0.50 en 0.80middelsterk positieftussen 0.80 en 1.30sterk positiefgroter dan 1.30zeer sterk positief
In een studie met 100 deelnemers wordt een t-waarde gevonden van 0.89, p = .377. Stel dat je uitsluitend op basis van deze gegevens een conclusie moet trekken over de samenhang tussen deze twee variabelen. Welke conclusie trek je dan? a. De twee variabelen hangen waarschijnlijk niet samen in de populatie. b. De twee variabelen hangen waarschijnlijk wel samen in de populatie
Welke stelling is juist? a. Een correlatieanalyse heeft minder power dan een onafhankelijke t-toets. b. De verdeling van Cohen's d is het gestandaardiseerde verschil tussen twee gemiddelden.
Cohen’s dd is het verschil tussen twee groepen, gecorrigeerd voor de standaarddeviatie. De standaarddeviatie is een maat voor de meetschaal van de betreffende variabele. Door het verschil tussen de gemiddelden hierdoor te delen krijgen we een schaalonafhankelijke maat voor het verschil tussen de groepen.
Welke stelling is juist? a. Variantieanalyse is een analysetechniek om het verband tussen twee categorische variabelen te analyseren. b. Een toets voor een intervalvariabele en een dichotome variabele (t-toets) heeft meer power dan een toets voor een categorische variabele met drie of meer niveaus (ANOVA).
Variantieanalyse, vaak aangeduid als ANOVA (van het Engelse Analysis of variance), is een toetsingsprocedure om na te gaan of de populatiegemiddelden van meer dan 2 groepen van elkaar verschillen. Het is in die zin een generalisatie van de t-toets voor twee steekproeven.
Een manipulatie is geen operationalisatie, een meetinstrument wel. Deze stelling is a. juist b. onjuist
Welke stelling is juist? a. Validiteit betreft de mate waarin een meetinstrument het juiste construct meet. b. Validiteit betreft de mate waarin een meetinstrument bij herhaling dezelfde uitkomsten geeft.
Betrouwbaarheid betreft de mate waarin een meetinstrument bij herhaling dezelfde uitkomsten geeft.
Onderzoekers verwachten dat er een relatie is tussen het aantal uren slaap en het aantal boeken dat men leest, maar dat dit bepaald wordt door de leeftijdsfase waarin iemand verkeert. In een onderzoek wordt deze vraag onderzocht per leeftijdsfase. Dit is een voorbeeld van een a. multilevel aselecte steekproef b. gestratificeerde aselecte steekproef
bij het trekken van een gestratificeerde aselecte steekproef wordt de populatie eerst opgedeeld in een aantal subpopulaties aan de hand van bepaalde kenmerken die relevant zijn voor de onderzoeksvariabele. Daarna wordt uit elke subpopulatie een aselecte steekproef genomen, waarbij de verhouding tussen de subpopulaties in de steekproef gelijk is aan die in de populatie.
Welke stelling is juist? a. Een structureel model verbeeld theoretische verbanden tussen variabelen. b. Een structureel model bevat maximaal 1 variabele.
Welke stelling is juist? a. Als een onderzoeker een observationele studie slim ontwerpt, maakt dat het mogelijk om conclusies over causaliteit te trekken. b. Uitspraken over causaliteit vereisen dat de ene variabele eerder in de tijd wordt gemeten dan de andere variabele.
Welke stelling is juist? a. Een experiment is een sterker design dan een quasi-experiment. b. Het effect van geslacht op schoolprestaties kan met een experiment onderzocht worden
causale verbanden kunnen alleen met experimenten aangetoond worden waarbij manipulaties plaatsvinden.
Welke stelling is juist? a. Alleen experimentele studies hebben onafhankelijke variabelen. b. De onafhankelijke variabele hoeft geen causaal effect te hebben op de afhankelijke variabele.
Welke stelling is juist? a. De mediaan is niet erg gevoelig voor uitbijters. b. De modus is de middelste score na ordening van klein naar groot.
Welke stelling is juist? a. Spreidingsmaten vertellen de onderzoeker hoe dicht datapunten bij het centrum van de datareeks liggen. b. Centrummaten vertellen de onderzoeker hoe dicht datapunten bij het centrum van de datareeks liggen.
De drie centrummaten (het gemiddelde, de modus, en de mediaan) kunnen worden gebruikt om data samen te vatten, maar ze geven nog niet voldoende informatie over de data
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden