Sportpsychologie
62 belangrijke vragen over Sportpsychologie
Kinderen ontwikkelen hun begrip van de concepten inspanning, bekwaamheid en resultaat en gaan daarbij door 4 levels heen
- Level 1: het kind ziet de drie concepten als één en hetzelfde en heeft een ongedifferentieerd doel perspectief. Het kan de factor geluk niet onderscheiden en het kan niet zien dat de ene taak moeilijker kan zijn dan een andere taak.
- Level 2: Het kind begint te zien dat er een verschil is tussen inspanning en bekwaamheid en gelooft dat inspanning het belangrijkste is voor succes.
- Level 3: Het kind maakt soms onderscheid tussen inspanning en bekwaamheid en soms ook niet.
- Level 4: Rond 12 jaar kan het kind alle concepten onderscheiden en heeft het een gedifferentieerd doelperspectief.
Noem de TARGET factoren van een mastery klimaat
- Taken moeten gevarieerd en divers zijn en een interesse wekken om te leren.
- Autoriteit: studenten moeten actief mee kunnen doen in het leerproces door ze mee te laten beslissen en hun vooruitgang zelf te monitoren.
- Reward/Beloning: beloningen moeten gericht zijn op individuele vooruitgang en niet op sociale vergelijkingen.
- Groeperen: studenten moeten in groepen werken aan hun vaardigheden in een coöperatief leerklimaat.
- Evaluatie: evaluatie moet bestaan uit zelftesten die gericht zijn op inspanning en persoonlijke ontwikkeling.
- Timing is belangrijk voor de interactie tussen al deze condities.
Explicit processing hypothesis
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
We bespreken drie theorieën die een verklaring geven voor het feit dat druk kan leiden tot vermindering in prestatie.
- Processing efficency theorie (PET)
- Attentional controle theorie (ACT) in het boek en Cue utilisation theory in college
- Conscious processing hypothese (CPH)
Processing efficiency theorie (PET)
Attentional controle theorie (ACT)
Conscious processing hypothese (CPH)
Drie theorieën die de omgekeerde-U theorie verklaren zijn:
- Cue utilization theorie van Easterbrook
- Signaaldetectie-theorie
- Informatieverwerkingstheorie
Cue utilization theorie van Easterbrook
Volgens de stress respons wordt een (stressvolle) situatie op twee niveaus geëvalueerd
6 alternatieven voor omgekeerde U-theorie
- Multidimensionale angsttheorie van Martens
- Catastrofetheorie van Fazey en Hardy
- Individuele zone van optimaal functioneren (IZOF) theorie van Hanin
- Flow: De psychologie van optimale ervaring
- Richtingstheorie van Jones
- De ommekeer theorie van Apter
Multidimensionale angsttheorie van Martens
Individuele zone van optimaal functioneren (IZOF) theorie van Hanin
Daarna kwam er een vervangend model. Dit model is bedoeld voor het vaststellen van affect en emotie die geassocieerd zijn met verschillende niveaus van prestatie. De IZOF werd in dit model vervangen door de term individuele affectgerelateerde prestatiezone (IAPZ).
Er zijn negen kenmerken van een flow ervaring:
- Vereist een uitdaging/vaardigheid balans. Dit wordt het orthogonale model van flow genoemd.
- Samenkomen van actie en bewustzijn (gevoel van automatisme en spontaniteit)
- Doelen zijn duidelijk
- Duidelijke feedback
- Totale concentratie voor de vaardigheid die uitgevoerd wordt
- Gevoel van controle, zonder proberen te controleren (paradox van controle)
- Verlies van zelfbewustzijn (één worden met de activiteit)
- Autotelic ervaring (eindresultaat van al het bovenstaande)
De ommekeer theorie van Apter
Otrhogonale model van flow
Er zijn twee soorten copingstrategieën
- Probleemgerichte coping is gericht op het beïnvloeden van de omgevingsstimulus die de stressreactie veroorzaakt
- Emotiegerichte coping is gericht op het reguleren van emoties om de cognitieve stress te verminderen of te managen.
Er zijn twee soorten copingstijlen
- Benaderingsstijl is de voorkeur om meteen iets te doen aan de stressvolle situatie
- Vermijdingsstijl is de voorkeur om het probleem op te lossen door het te vermijden
Dispositionele hypothese (van copingstijl)
Dynamische hypothese (van copingstijl)
Vijf factoren die de generaliseerbaarheid van copingvaardigheden bevorderen
- Herkenning van algemeenheid van stimuli: veel sportsituaties zijn gelijk aan stressvolle situaties uit het dagelijks leven.
- Brede toepasbaarheid van de copingvaardigheid: Sommige vaardigheden zijn specifiek, terwijl andere algemener zijn (zoals progressieve ontspanning).
- Persoonlijk belang van copingtoepassing: een copingvaardigheid die effectief was in een belangrijke situatie wordt beter onthouden.
- Interne locus of control van de copingvaardigheid: Als een sporter ervaart dat de copingvaardigheid eigen is, wordt deze makkelijker toegepast in andere situaties.
- Oog voor breder toepassen van de copingvaardigheid
Integrative mind-body training (IMBT)
Een teambenadering voor doelstelling bestaat uit drie fases
- Planningsfase: Allereerst moet de coach kijken waar het team en de individuen verbeterd kunnen worden, de needs assessment.
- Ontmoetingsfase: Na de planningfase worden de doelen gesteld en bediscussieerd.
- Evaluatiefase: De evaluatie moet aan het eind van het seizoen plaats vinden, maar ook na iedere training en wedstrijd.
Proces doel paradox
Paivio’s conceptuele model van verbeelding
Visual motor behavior rehearsal (VMBR)
Stress inoculation training (SIT)
- In de eerste fase bouwt de sportpsycholoog een vertrouwensband op met de sporter en maakt hij de sporter bekend met het verschijnsel stress.
- In de tweede fase wordt de sporter geholpen om bepaalde copingvaardigheden te ontwikkelen.
- In de laatste fase moet de sporter de aangeleerde copingvaardigheden toepassen in geleidelijk aan steeds stressvollere situaties (eerst verbeelding en vervolgens echte situaties).
Vier modellen voor ontwikkeling van psychologische vaardigheden
- Zelfregulatie model
- Resonantie prestatiemodel
- Athlete-centered sport model
- Mindfulness-acceptatie-toewijdingsmodel
Athlete-centered sport model
Twee factoren moeten aanwezig zijn wil bepaald gedrag het label agressie krijgen
- Ten eerste moet het gedrag gericht zijn op een ander mens met het doel de ander pijn te doen.
- Ten tweede moet er een verwachting zijn dat de poging om de ander pijn te doen succesvol zal zijn.
Er worden twee soorten agressie onderscheiden:
- Vijandige agressie: gericht op het pijn doen van een ander.
- Instrumentele agressie: de intentie om een ander pijn te doen is aanwezig, maar het doel is om de wedstrijd te winnen of iets te bereiken.
Er zijn vier brede theorieën die het fenomeen agressie proberen te verklaren
- Instinct theorie
- Sociale leertheorie
- De hergeformuleerde frustratie-agressie theorie
- Het model van moreel redeneren en agressie van Bredemeier
De hergeformuleerde frustratie-agressie theorie
Het model van moreel redeneren en agressie van Bredemeier
Ontwikkeling van moreel denken gaat in drie fases:
1.Preconventionele fase: Het individu houdt zich bezich met belonging en straf.
2.Conventionele fase: Het individu houdt zich bezich met de groepsnorm
3.Postconventionele fase: Het individu wordt geleidt door morele principes
8 mechanismen van morale ontkoppeling
- Verplaatsing van verantwoordelijkheid (het is niet mijn schuld)
- Attributie van schuld (het is niet mijn fout)
- Minimaliseren of negeren van de consequenties (het is niet serieus)
- Eufemistische labeling (het is gewoonte om regels te breken)
- Diffusie van verantwoordelijkheid (iedereen doet het)
- Morele rechtvaardiging (de actie was gerechtvaardigd)
- Voordelige vergelijkingen (vergelijkingen met het dagelijks leven of de sport context)
- Dehumanisatie (dehumaniseren van de tegenspeler)
Twee componenten van impressie management
- Impressiemotivatie: Het proces dat veroorzaakt dat een persoon bezorgt is over hoe hij gezien wordt door anderen en probeert om andermans impressies te reguleren
- Impressieconstructie: De soorten imago’s die een persoon anderen van zichzelf wil laten zien.
Taakcohesie en sociale cohesie zijn twee onafhankelijke componenten van teamcohesie.
- Taakcohesie is de mate waarin leden van een team samenwerken om een specifiek doel te bereiken.
- Sociale cohesie is de mate waarin teamleden elkaar mogen en tevreden zijn om lid te zijn van de groep.
Conceptueel model van teamcohesie
Tuckman beschrijft vier basis fasen die een team moet doorlopen om een cohesieve eenheid te vormen:
- In de forming fase ervaren de atleten de spanning van nieuwe relaties en het samenkomen voor een gezamenlijk doel.
- In de storming fase worstelen atleten met frustraties van het leren van een nieuw team systeem en moeten zij omgaan met teamleden met wie ze weinig overeenkomsten hebben.
- Tijdens de norming fase zijn de leden het eens over gemeenschappelijke doelen en wat de normen zijn voor acceptabele en goede prestatie.
- Uiteindelijk tijdens de performing fase is het team klaar om te presteren als een eenheid.
Er zijn vier mogelijke verklaringen voor effectief leiderschap
- De leider heeft persoonlijkheidskenmerken die diegene in elke situatie succesvol maken: Universele trektheorie
- De leider heeft persoonlijheidskenmerken die diegene in sommige situaties succesvol maken, maar in anderen niet: Contingentietheorie van Fiedler
- De leider heeft bepaalde gedragingen die diegene in elke situatie succesvol maken: Universele gedragstheorie
- De leider heeft bepaalde gedragingen die diegene in sommige situaties succesvol maken, maar in anderen niet: Situatiespecifieke gedragstheorieën
Het multidimensionale leiderschapsmodel van Chelladurai (gedrag!)
- Prescribed leader behaviors: gedrag dat conform is aan de norm van de organisatie
- Preferred leader behaviors: gedrag dat geprefereerd wordt door de atleten
- Actual leader behaviors: gedrag dat de leider van nature hanteert
Als alle drie de soorten gedrag in overeenstemming met elkaar zijn zal dit ideale prestatie en tevredenheid tot gevolg hebben.
Het leiderschap gedragsmodel (gedrag!)
Het blijkt via het Coaching Behavior Assesment System (CBAS) dat coaches vaak een slecht beeld hebben van hun gedrag.
Onderzoek toont aan dat atleten die op bepaalde centrale posities staan een grotere kans hebben om leider te worden. De belangrijke factoren die hierbij een rol spelen zijn
- Taak afhankelijkheid: interactie en afhankelijkheid tussen spelers
- Propinquity: zichtbaarheid in het speelveld
Jowett Model van coach-atleet relatie
Vertraagde anxiolytische effect
Ekkekis dual-mode hypothese
6 theoretische verklaringen voor de relatie tussen lichaamsbeweging en mentale gezondheid
- Cognitieve gedragshypothese
- Sociale interactie hypothese
- Afleidingshypothese
- Cardiovasculaire hypothese
- Aminehypothese
- Endorphine hypothese
De natuurlijke geschiedenis van beweging gaat in vier fases. Daartussen zitten drie momenten van transitie (pijlen).
6 theorieën van gedrag met betrekking tot lichaamsbeweging
- Theorie van beredeneerde actie
- Theorie van gepland gedrag
- Transtheoretische model
- Zelfdeterminatietheorie toegepast op lichaamsbeweging
- Sociale cognitieve theorie
- Zelf-schemata-theorie van beweging
Theorie van gepland gedrag
Zelfdeterminatietheorie toegepast op lichaamsbeweging
Sociale cognitieve theorie
Zelf-schemata-theorie van beweging
Appearance impression motivation (AIM)
Je hebt verchillende soorten pijn (noem de twee manieren om te categoriseren)
- Prestatie pijn: Is controleerbaar door een atleet en wordt geassocieerd met een verhoogde prestatie.
- Injury pijn: Wordt niet gecontroleerd door de atleet en kan zowel in een acute of chronische variant
- Chronische pijn: duurt lang, is oncontroleerbaar en is complex
Pijn kan ook gecategoriseerd worden als;
- Benign pijn: duurt kort en is niet geassocieerd met zwelling of beursheid
- Harmful pijn: wordt geassocieerd met zwelling en langdurende beursheid
Negatieve aspecten bij sport
- Drugsmisbruik
- Eetstoornissen
- Spierdysmorfie
- Burn-out
Diuretica, halluciogenen en beta-blockers
Halluciogenen verminderen respons en beslissingstijd en verminderen daardoor alteltische prestatie.
Beta-blockers zorgen voor een langzame en gelijke hartslag, wat kan zorgen voor een vermindering in angst/spanning, waardoor het de sportprestaties positief kan beinvloeden.
Eating Disorders Not Otherwise Specified (EDNOS)
Anorexia analogie hypothese
Empowerment model of burn-out
Timing van cognitieve en somatische spanning tijdens een wedstrijd
Vier verschillende standpunten van talent
- Talent zijn aangeboren eigenschappen
- Talent is leervermogen
- Talent is oplossend vermogen
- Talent bestaat niet
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden