Wetgeving en verdragen II

31 belangrijke vragen over Wetgeving en verdragen II

Wie heeft de bevoegdheid om namens Nederland verdragen te sluiten?

Op grond van art. 90 GW is de regering verantwoordelijk om de ontwikkeling van de internationale rechtsorde te bevorderen. Op grond van art. 3 lid 1 sub b Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden zijn de aangelegenheden van het Koninkrijk de buitenlandse betrekkingen. In Nederland ligt de bevoegdheid tot het sluiten van (internationale) verdragen bij de Koning, in werkelijkheid ligt die verantwoordelijkheid dus bij de regering.

Hoe wordt in Nederland een verdrag bekendgemaakt? Waar is dat geregeld?

Art. 95 GW bepaalt dat de wet regels geeft met betrekking tot de bekendmaking van verdragen. Ingevolge art. 16 tot 19 Rijkswet Goedkeuring en Bekendmaking Verdragen (RGBV) worden verdragen bekend gemaakt oor publicatie in het Tractatenblad.

Kan de burgerlijke rechter de Staat opdragen om op het gebied van het buitenlandse beleid een bepaalde gedragslijn te volgen? Zo ja, waarom; zo nee, waarom niet?

Neem de burgerlijke rechter heeft dit niet als taak, op grond van het arrest HR 6 februari 2004 (Juristen voor de vrede). Art. 90 noch een ander artikel bepaalt de wijze van uitvoering. Al de rechter zelf de politieke afweging gaat maken, gaat hij op de stoel van de wetgevende macht zitten (zie r.o. 3.4).
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Is in de klassieke Triasleer het bestuur van de buitenlandse betrekkingen in voldoende mate verdisconteerd?

Nee, bij de klassieke triasleer gaat de horizon niet verder dan de nationale grenzen en houdt de leer zich alleen bezig met machtsuitoefening binnen de staat door eigen staatsorganen. De staat is echter geen zelf genoegzaam verband, maar is opgenomen in een grotere samenleving van staten, welker orde de onderlinge betrekkingen beheerst en eventueel ook in ieder van die staten kan penetreren en op de interne orde invloed uitoefenen.

Wat wordt, in het kader van de vraag of burgers door een regelstellend verdrag rechtstreeks kunnen worden gebonden, verstaan onder ‘dualisme’ en onder ‘monisme’?

Bij dualisme kan een verdrag niet rechtstreeks bindend zijn voor burgers. Een verdrag wordt gezien als een overeenkomst tussen staten , waarbij de burgers zelf geen partij zijn en dus als een derde worden gezien. De verdragsbepalingen werken pas als deze bepalingen via een aparte handeling zijn getransformeerd in het nationale recht. Vrijwel alle landen hebben een dualistisch stelsel.

Bij monisme kunnen verdragen de burgers wel rechtstreeks binden. Verdragen worden door de verdedigers van monistische opvatting gezien als rechtsregelingen voor een grotere rechtsgemeenschap dan waarvoor nationale rechtsregelingen gelden. De bepalingen uit verdragen hebben dus een rechtstreeks normatief karakter.

Kan een verdrag voor het Koninkrijk der Nederlanden verbindend worden zonder parlementaire goedkeuring?

Het kan geen kwaad erop te wijzen dat verdragen die niet onder het vereiste van goedkeuring vallen, dezelfde rechtstreekse werking in de Nederlandse rechtsorde hebben als verdragen die wel daaronder vallen en ook daadwerkelijk zijn goedgekeurd. Een verdrag dat bijvoorbeeld onder de reikwijdte van art. 7 Rijkswet en derhalve geen goedkeuring vereist is ook bindend voor het Koninkrijk der Nederlanden (art. 91 lid 2 GW).

Geef uw oordeel over de volgende stellingen:
Alle verdragen behoeven stilzwijgende dan wel uitdrukkelijke goedkeuring van het parlement.

Art. 91 GW bepaalt dat voorafgaande goedkeuring van de Staten-Generaal nodig is. De wet bepaalt wanneer dat is vereist. Art. 7 Rijkswet bepaalt de gevallen waarin goedkeuring niet is vereist. De stelling is onjuist.

Geef uw oordeel over de volgende stellingen:
Geen goedkeuring is vereist indien het verdrag uitsluitend betreft de uitvoering van een goedgekeurd verdrag.

Zie art. 7 aanhef onder b Rijkswet.

Geef uw oordeel over de volgende stellingen:
Een verdrag dat een geheim of vertrouwelijk karakter draagt, wordt nooit aan de goedkeuring van de Staten-Generaal onderworpen.

Zie art. 7 aanhef onder b Rijkswet en art.11 lid 1 Rijkswet.

Welke drie verschillende parlementaire procedures kunnen volgen na sluiting van een verdrag?

uitdrukkelijke goedkeuring (zie art. 4 Rijkswet)stilzwijgende goedkeuring (zie art. 5 Rijkswet)uitdrukkelijk goedkeuring met gekwalificeerde meerderheid (zie art. 91 lid 3 GW jo. art. 6 Rijkswet)waar überhaupt geen goedkeuring voor nodig is

In welke situaties kan de parlementaire goedkeuring van een verdrag alleen uitdrukkelijk – en dus niet stilzwijgend – worden verleend?

in geval van afwijking van de GW (art. 91 lid 3 jo. art. 6 Rijkswet)in geval ten minste 1/5 van de meerderheid is voor een uitdrukkelijke goedkeuring (art. 5 lid 1 Rijkswet)

Vóór de grondwetsherziening van 1956 was het de vraag of burgers door een regelstellend verdrag rechtstreeks konden worden gebonden. Hierover bestonden verschillende opvattingen. Noem en beschrijf twee van deze opvattingen. Gebruik voor uw beschrijving in totaal niet meer dan 100 woorden.


Er vallen twee opvattingen te onderscheiden: de dualistische en monistische opvatting.

Volgens de dualistische opvatting kan een verdrag de burgers niet rechtstreeks binden, omdat het een overeenkomst tussen staten is waarbij de burger derde blijft. > transformatieleer.

Volgens de monistische opvatting, die het verdrag opvatte als een rechtsregeling voor een grotere rechtsgemeenschap dan waarvoor de nationale rechtsregeling geldt. Bij bilaterale verdragen door twee staten en bij multilaterale verdragen door meerdere staten. Het rechtstreeks normatieve karakter van de verdragsinhoud voor de onderdanen van die staten vloeit logisch voort uit deze opvatting.

Mag de Nederlandse rechter, in het licht van artikel 94 Grondwet, nationale wettelijke voorschriften toetsen aan regels van het ongeschreven volkenrecht?

Nee, dit is niet toegestaan. Art. 94 GW bepaalt aan welke bepaling getoetst moet en mag worden; dit zijn alleen aan ieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Ongeschreven volkenrecht valt daar niet onder, want het is niet te kwalificeren als een ieder verbindende bepalingen. Derhalve is het niet toegestaan.

Hoe bepaalt de Nederlandse rechter blijkens de u bekende jurisprudentie of er sprake is van een een ieder verbindende verdragsbepaling in de zin van artikel 94 Grondwet?

Voor art. 94 GW is het Stakingsarrest van belang. In r.o. 3.2 bepaalt de Hoge Raad dat er sprake is van een ieder verbindende bepaling als de bepaling zonder meer als objectief recht in het nationale recht kan functioneren. Soms kan bij de totstandkoming van het verdrag al zijn afgesproken dat het gaat om een een ieder verbindende bepaling in de zin van art. 94 GW.

Kan, blijkens de u bekende jurisprudentie, de Nederlandse rechter een bepaling uit een verdrag tussen Nederland en de Verenigde Staten buiten toepassing laten wegens strijd met het Europees verdrag voor de rechten van de mens?

Ja, dat is mogelijk. Het gaat hier om onverenigbare verdragsbepalingen > belangenafweging. Zie het arrest HR 30 maart 1990, NJ 1991/249 (Amerikaanse militair) r.o. 3.4 en 3.5.

Welke maatstaven hanteert de Nederlandse rechter om uit te maken of een verdragsbepaling ‘een ieder verbindend’ is in de zin van artikelen 93 en 94 Grondwet?

In het Stakingsarrest in r.o. 3.2 is bepaald dat dit op basis van de inhoud van de bepaling wordt uitgelegd. Een ieder verbindende bepaling kan zonder meer als objectief recht gelden in de nationale rechtsorde. Wanneer er een verplichting bestaat tot het treffen van een nationale regeling is er geen sprake van een ieder verbindende bepaling.

Is artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties een ‘een ieder verbindende bepaling’?

Nee, o.g.v. de uitspraak Juristen voor de vrede r.o. 3.4. is art. 2 lid 4 Handvest geen bepaling die zonder meer als objectief recht in het nationale recht kan functioneren. Het heeft enkel betrekking op de lidstaten en niet op de burgers.

Is artikel 26 IVBPR een ‘een ieder verbindende bepaling’?

Ja, zie de uitspraak Harmonisatierecht r.o. 5.2. Art. 26 IVBPR is een bepaling  die betrekking heeft op alle personen en die functioneert als objectief recht in het nationale recht.

Wat wordt bedoeld met ‘verdragsconforme interpretatie’?

Het is mogelijk dat bepaalde normen uit verdragen op direccte of indirecte wijze worden opgenomen in de nationale rechtsorde. De rechter kan ervoor kiezen om rekening te houden met de betekenis en reikwijdte van deze normen en ze als het ware in te lezen in het nationale recht. Het eigen recht wordt dus verdragsconform geinterpreteerd.

Beoordeel de onderstaande stelling over ‘een ieder verbindende bepalingen’ op juistheid.
De bevoegdheid tot beantwoording van de vraag of een verdragsbepaling ‘een ieder verbindend’ is, berust in laatste instantie bij de wetgever.

Onjuist
Deze bevoegdheid berust namelijk in laatste instantie bij de rechter. Hierbij is het Stakingsrecht van belang. Een rechter kan het van toepassing verklaren, bijvoorbeeld als er een burger in rechte beroep op kan doen.

Hebben niet-rechtstreeks werkende bepalingen van gemeenschapsrecht blijkens de u bekende literatuur en jurisprudentie voorrang ten aanzien van nationale wettelijke voorschriften?

In de zaak Metten oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dat uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG voortvloeide dat de voorrang van gemeenschapsrecht ook gold voor bepalingen die geen rechtstreekse werking hebben.

In HR 10 november 1989 (Kruisraketten) – niet in de jurisprudentiebundel opgenomen – is bepaald dat het enkele feit dat voor een bepaalde gedraging van de Staat de verdragsvorm is gekozen, de rechter niet belet te beoordelen of de Staat door die gedraging inbreuk maakt op een volkenrechtelijke norm waaraan burgers rechtstreeks rechten kunnen ontlenen. Hoe gaat de rechter blijkens de u bekende jurisprudentie te werk bij een dergelijke beoordeling?

Bij een strijd tussen twee tegenstrijdige gedragsbepalingen moeten er een belangenafweging plaatsvinden. Zie Amerikaanse militair in r.o. 3.4.

In de casus van het Costa – ENEL arrest werd de Italiaanse rechter geconfronteerd met twee hiërarchisch gezien gelijke wetten. Een daarvan bevatte de tekst van het EEG verdrag (wet nr. 1203) terwijl de andere wet (nr. 1643) van die tekst afwijkt. Verklaar waarom het niet waarschijnlijk is dat een Nederlandse rechter zich met een dergelijk probleem geconfronteerd zou zien.

Italië kent een dualistisch stelsel en heeft naast een nationale rechtsorde ook een internationale rechtsorde. Nederland kent een gematigd monistisch stelsel. Een gedeelte van de internationale rechtsorde bestaat uit bepalingen die op grond van art. 93 en 94 GW een ieder verbindend zijn. Deze ieder verbindende bepalingen hoeven  niet te worden omgezet. Daarnaast zijn er nog bepalingen uit het gemeenschapsrecht die rechtstreekse werking hebben op grond van Costa - ENEL. De Nederlandse rechter zal geen probleem zien, omdat het internationaal recht niet hoeft te worden omgezet. Het werkt immers als rechtstreeks door.

Hoe heeft de Nederlandse rechter te handelen als een ieder verbindende bepalingen van verdragen niet met elkaar vallen te verenigen?

Het arrest Amerikaanse militair geeft in r.o. 3.4. en 3.5. aan hoe de rechter dient te handelen als twee verdragsbepalingen niet met elkaar vallen te verenigen. De zwaarte van de verdragsverplichting wordt gewogen en indien het de nakoming van deze verplichting jegens de burger niet kan worden gevergd kan het dus ook niet worden bevolen. Er vindt dus een belangenafweging plaats, waarbij de omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. In casu heeft de HR geoordeeld dat de verdragsbepalingen opgenomen in het EVRM zwaarder wegen en dat uitlevering niet kan worden bevolen.

Kan de EU blijkens de u bekende literatuur worden beschouwd als een soevereine staat?

De Europese Unie is (nog) geen superstaat. Een aspect van de soevereiniteit van de staat is dat deze bevoegdheden van zijn organen kan uitbreiden. De Europese Unie kan dit niet, want zij heeft uitsluitend bevoegdheden voor zover deze door de lidstaten in Verdragen aan haar zijn toegekend. Buiten deze bevoegdheidsattributies is de Europese Unie onbevoegd en zijn de lidstaten vrij (afgezien van ander volkenrechtelijke verplichtingen, waaraan zij gebonden zijn).

Wat wordt, in het kader van parlementaire controle op de Europese Unie, verstaan onder het parlementair voorbehoud.

Art. 4 Goedkeuringswet Verdrag betreffende de Europese Unie kent een nieuw instrument voor parlmentaire controle: het zogenaamd parlementair behandelsvoorbehoud. Op grond van het hiervoor genoemde artikel kan de Staten-Generaal beslissen dat zij een Europees voorstel van een zodanig politiekbelang acht dat zij daar graag op bijzondere wijze over wordt geinformeerd. De regering wordt hiervan op de hoogte gesteld en deze zal een parlementair voorbehoud houden in de Raad. Dit is dus een extra instrument voor het parlement om controle uit te kunnen voeren op het gevoerde beleid van de regering.

Vloeit de voorrang van het EU-recht voort uit de artikelen 93 en 94 van de Grondwet of uit het EU-recht zelf? Leg in uw antwoord een verband met de u bekende jurisprudentie.

De voorrang van het EU-recht vloeit voort uit het EU-recht zelf. Bij dit vraagstuk is het arrest Costa/Enel van belang. Het EU-recht is een eigen rechtsorde waaruit voortvloeit dat het EU-recht voorrang heeft op het nationale recht. de rechtstreekse werking en voorrang van het EU-recht vloiet voort uit de verdragen zoals deze door het HvJ worden geinterpreteerd. Indien art. 93 en 94 GW waren opgenomen in de Grondwet, dan hat het EU-recht alsnog voorrang op het nationale recht. Het gemeenschapsrecht vloeit voort uit een autonome bron.

Verdedig de stelling dat ABRS 7 juli 1995 (Metten) niet valt te verenigen met HvJEG 15 juli 1964 (Costa/Enel).

In de uitspraak Metten is geoordeeld dat de voorrang van het gemeenschapsrecht ook gold voor niet-rechtstreeks werkende bepalingen. Deze uitspraak heeft een hoop kritiek moeten ondergaan. In die kritiek werd erop gewezen dat het HvJ nog nooit had beslist dat nationale wettelijke bepalingen zouden moeten wijken voor niet-rechtstreeks werkende bepalingen van het gemeenschapsrecht.
Zodoende kan worden geconcludeerd dat de Afdeling een prejudiciele vraag had moeten stellen om na te gaan of nationale wettelijke bepalingen zouden moeten wijken voor niet-rechtstreeks werkende bepalingen van gemeenschapsrecht.

In een voorlopige voorzieningenprocedure voor een Nederlandse rechter wordt gesteld dat een voorgenomen EU-besluit strijdig is met het EU-recht. Is de rechter – als hij met de stelling instemt – bevoegd om via een voorlopige voorziening in te grijpen in het besluitvormingsproces dat voorafgaat aan de totstandkoming van het EU-besluit? Zo ja, waarom; zo nee, waarom niet?

Zie HR 10 september 1999, JB 1999/240 r.o. 3.3. De rechter is in de gestelde situatie niet bevoegd om in te grijpen in het besluitvormingsproces dat vaaraf gaat aan de totstandkoming van een EU-besluit. De kortgedingrechter kan niet ingrijpen door middel van een voorlopige voorziening.

Vallen ABRS 7 juli 1995 (Metten) en HR 2 november 2004 (Rusttijden) te verenigen met HvJEG 15 juli 1964 (Costa – ENEL)?

Rusttijden: Ja, zie met name r.o. 3.6. De hoge Raad bepaalde dat een verordening op grond van een verdrag gelding heeft en niet op grond van een nationaal besluit (art. 93 en94 GW).

Metten: Dat is echter de vraag, de meeste zeggen van niet. De ABRvS stelde dat ook niet-rechtstreeks werkend gemeenschapsrecht voorrang heeft op daarmee strijdige nationale wetsbepalingen. Hierdoor kwam er nogal wat kritiek, die inhield dat het HvJ zoch niet eerder heeft uitgelaten over de voorrang van niet-rechtstreeks werkend gemeenschaprecht.

Kan de nationale rechter een prejudiciële beslissing vragen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie inzake de geldigheid en uitlegging van een handeling van de Europese Centrale Bank?

Ja, dit is mogelijk. Zie hiervoor art. 267 aanhef en sub b VWEu. De Europese Centrale Bank is namelijk een instelling van de Europese Unie (art. 282 e.v. VWEU).

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo