Stad als Woonmilieu
56 belangrijke vragen over Stad als Woonmilieu
Wat zijn de uitkomsten van hun analyse?
College 3:
Burgess, “The growth of the city: An Introduction to the research project”
1. Wat is de logica van het ‘concentrisch model’ van de Chicago School? En wat is de rol van ‘succession’ daarin?
Burgess: centrale (handels)punt:
2: business & light manufacture (immigranten en slums)
3: arbeiders die dichtbij hun werk willen wonen 4: luxe appartementen en eengezinswoningen 5: pendelaars in de voorsteden Succession: groei doordat de binnenste cirkel kan groeien door de opkomst van de volgende zone.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Dear, “Los Angeles and the Chicago School: Invitationto a debate”
1. Dear begint zijn artikel met de constatering dat er een behoefte is aan een “LA School” naast de theoretische traditie van de eerdere Chicago School. Wat is het voornaamste argument dat ten grondslag ligt aan deze constatering?
Dear noemt drie centrale assumpties die volgens hem centraal staan bij de Chicago-school. Leg deze drie punten uit in je eigen woorden. Ben je het eens dat dit centrale noties bij de Chicagoschool zijn (vgl. met artikel van Burgess).
- de moderne kijk op de stad door deze te zien als één geheel, waarbij het centrum de gebieden eromheen stuurt
- de conditie van de stad wordt bekeken vanuit individualistisch perspectief, waardoor criminaliteit, armoede en ruimtelijke structuur worden verklaard.
- een paradigma waarin lineaire groei centraal staat, dus traditie --> modern, primitief --> ontwikkeld en gemeenschap --> maatschappij.
De eerst twee veronderstellingen van Dear kan ik terugvinden in de tekst van Burgess, de laatste heb ik niet als zodanig herkend.
Wat is volgens Dear het fundamentele verschil tussen de twee scholen?
Dear trekt vervolgens een scherpe demarcatielijn tussen de Chicago School en de L.A. School? (vgl. hoe hij Wirth citeert)
College 3:
Dear formuleert zijn Postmodern Urbanism. Welk punt wil hij hiermee maken over de theorievorming van de L.A. School?
bakent ruimte af voor zowel exploratie naar nieuwe realiteiten en weerstand tegen oude macht.
Marcuse & van Kempen, “Introduction”
1. Wat is de centrale “hypothese” in het artikel van Marcuse en Van Kempen?
Hoe kun je vaststellen of de “hypothese” van Marcuse en Van Kempen wel of niet (of in een bepaalde mate klopt)? M.a.w. wat zou het criterium zijn waarmee je kunt vaststellen of deze hypothese wel of niet klopt.
Walter Nicholls, “The Los Angeles School: Difference, Politics, City”
1.In de introductie lezen we dat er tussen de Chicago School en de Los Angeles School een verschil is qua theoretische aanvliegroute. Beschrijf in eigen woorden wat dit verschil is.
Ook maakt Nicholls een onderscheid tussen twee intellectuele generaties binnen de LA-school. Wat is in de kern het verschil tussen deze generaties qua onderzoeksinteresse?
Op pp 192-194 beschrijft Nicholls de theoretische wortels van het denken van de LA-School. Hoe worden ‘sociospatial differences’ (sociaal-ruimtelijke verschillen) vanuit dit paradigma geïnterpreteerd en verklaard? Waarom kun je dit paradigma niet puur Marxistisch noemen?
- Crisistheorie:verschil tussen klassen was de drijfkracht voor systematische tegenstellingen en eventuele crisis. Arbeiders en kapitalisten waren onderling verbonden, waarbij de arbeider zijn arbeidskracht verkocht aan de kapitalist om te kunnen overleven en de kapitalist afhankelijk was van de arbeidskracht om winst te kunnen maken. Kapitalisten moesten andere strategieën gebruiken om ????
Op p 195 spreekt Nicholls over ‘a new ethnic division of labor in which ethnicity intersects with class’. Welke twee macro-processen liggen ten grondslag aan deze situatie? Waarom is dit een typisch onderwerp voor de LA-School?
- immigratie zorgt voor etnische en raciale diversiteit. De komst van vele immigranten zorgt voor een groeiende lage arbeidersklasse (nieuwe stedelijke proletariaat).
De L.A.-School had een grote divsersiteit aan etniciteit in de stad, waardoor zij een nieuw theorie wilden ontwikkelen voor het verklaren van stedelijke processen. Verder heeft de L.A.-school een Marxistische grondslag die uitgaat van tegengestelde klassen (autochtonen en allochtonen) en hebben deze klassen zijn zij verbonden door afhankelijkheid van elkaar.
College 4:
Hamnett, “Gentrification and the middle-class remaking of inner-city London”
1.Wat is gentrifcation volgens Glass en volgens Hamnett?
Wat is het verband tussen enerzijds de door Hamnett gesignaleerde veranderingen in de stedelijke economie en beroepenstructuur en anderzijds gentrification (zie citaat p. 2412)?
Volgens Lees is het idee van supergentrification “..a challenge to traditional explanatory models of gentrification, which presume an end-point to the process” (p. 2491). Wat bedoelt zij hiermee?
Neil Smith, “A back to the city movement by capital, not by people”
1.Hoe luidt (volgens Smith) de neo-klassieke verklaring van gentrification? Waarom is deze verklaring in zijn ogen onjuist? (p. 85-7)
Ofwel: producent en consument. Er speelt meer mee dan voorkeur van de consument en de rol van de producent is dominant.
“Land values in the inner city fell relative to the CBD and the suburbs, and by the late 1920s Hoyt could identify for Chicago a newly formed ‘valley in the land-value curve between the Loop and outer residential areas’ .“ (p 89) Wat bedoelt Smith hier? Op welke ontwikkeling doelt hij en hoe kun je die ontwikkeling verklaren?
3. Wat is het verschil tussen ‘capitalized ground rent’ en ‘potential ground rent’ (p.90). Hoe kun je dit verschil verklaren?
- Capitalized ground rent is de hoeveelheid ground rent dat passend is bij de landeigenaar gegeven het huidige landgebruik. (bijv. huurprijs of sale price = huiswaarde + capitalized ground rent)
- Potential ground rent: de hoeveelheid die gekapitaliseerd kan worden van het hoogste en beste gebruik van het land.
Potential ground rent kan hoger worden door bijv. de locatie en aan de hand daarvan wordt de prijs bepaald. Bij capitalized ground rent is er al op gebouwd en staat de prijs vast.
In zijn conclusie duidt Smith op de mogelijkheid dat de rijken terugkeren naar de binnensteden (door gentrification), terwijl de werkende klasse en de armen “..would inherit the old declining suburbs”. Zie je deze tendens ook in Nederland en zo ja, waaraan zie je dat? Is deze ontwikkeling (indien zichtbaar) vanuit maatschappelijk en/of beleidsmatig oogpunt problematisch? Zo ja, waarom?
Chris Hamnett (in een ander artikel) stelt in een kritiek op Smith: “..the rent gap alone is a totally inadequate explanation of gentrification. The explanation of gentrifiction begins with the presence of ‘gentrifiers’, the necessary agents and beneficiaries of the gentrification proces”.
Wat bedoelt Hamnett hier? Is zijn kritiek op Smith naar jouw mening inderdaad van toepassing? Wat vind je er van?
College 5:
Louis Wirth, L Urbanism as a way of live
1.Wirth pretendeert een “theory of urbanism” te formuleren. Wat is “urbanism”?
Wirth geeft een sociologische definitie van de stad: “..a relatively large, dense, and permanent settlement of socially heterogeneous individuals” (p. 91). Wat is er sociologisch aan deze definitie? Welke andere definities van steden (dus niet sociologisch) zijn denkbaar??
Een stad kan ook gedefinieerd worden aan de hand van gebouwen, bedrijven, winkels, etc. Aanvulling werkgroep: het gaat om de relatie tussen individu en omgeving. Stad kan ook gezien worden als een bestuurlijke eenheid of als deel van een groter netwerk (global cities).
Past Wirth onder de “community lost”-these van Wellman & Leighton? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Wellman, B. en B. Leighton (1979), Networks, neighbourhoods and communities.
1.Op welke wijze komen definities van “community” (pp. 365) overeen met later in de sociologie “sociaal kapitaal” is gaan heten (vgl. Colemann, Bourdieu, Putnam, enz.)
Definities van community bevatten drie dingen: - Netwerken van interpersoonlijke banden (buiten het huishouden) welke een sociability (gezelligheid) en steun bieden aan de leden, - woonplaats op een gemeenschappelijke plek - saamhorig/ gemeenschappelijk gevoel en activiteiten Aanvulling werkgroep: eerste punt duidt op sociaal kapitaal. Netwerk zorgt ervoor dat je bij middelen komt waar je in je eentje geen toegang tot hebt.
Wellman, B. en B. Leighton :
Volgens de auteurs is de “community question” een centrale vraag in de sociologie. Wat bedoelen zij hiermee? Welke antwoorden op deze vraag ken je uit de klassieke sociologie (vgl. Tönnies, Durkheim, Simmel)?
De community uestion is een cruciale verbinding tussen een macro en micro analyse. Het gaat over de structurele integratie van een sociaal systeem en de interpersoonlijke bedoelingen waardoor de leden toegang krijgen tot schaarse middelen.
2. Wat is het (vermeende) verband tussen publieke familiariteit en veiligheid? M.a.w. op welke manier zou publieke familiariteit tot meer veiligheid in de stad leiden?
Het gaat er bij de veiligheidsbeleving niet om hoe groot je persoonlijk netwerk in de buurt is, maar of je in de openbare ruimte mensen die je kent tegen het lijf loopt.
Bijvoorbeeld: mensen die hun kinderen naar school brengen, contact met winkeliers.
Wat geen effect had: Lokale netwerken (vrienden of familie in de buurt) of buren die over de vloer kwamen.
3. Wat bedoelt Blokland met ‘situationele normaliteit’ (zij ontleent die term aan Misztal)?
Bijvoorbeeld het zien van zwerfvuil: als we het vaak zien vinden we het normaal (situationeel normaal), maar tegelijkertijd vinden we het niet normaal (normatief normaal).
Situationeel normaal: hoe het is
Normatief normaal: hoe het hoort
Aanvulling werkgroep: als het schoon is gevoel zelfde normatieve normaliteit als je ingrijpt heb je het idee dat mensen achter je staan veilig gevoel.
4. Neem een bepaalde Rotterdamse buurt voor ogen (bijv. de buurt waarin je zelf woont). In hoeverre is hier naar jouw mening sprake van publieke familiariteit? In hoeverre kan hier naar jouw mening publieke familiariteit ontstaan? Geef enkele argumenten waarom naar jouw mening in deze buurt wel/geen publieke familiariteit kan ontstaan.
Hier is geen sprake van publieke familiariteit, doordat veel mensen in hoogbouw wonen en hierdoor elkaar weinig zien. In laagbouw woningen zie je regelmatig dezelfde mensen voorbij lopen. Tevens is in deze wijk de mate van anonimiteit groot, waardoor het moeilijker is om publieke familiariteit te vergroten. Daarnaast is er sprake van veel bedrijvigheid, waardoor er ook veel mensen in de wijk rondlopen die hier enkel voor hun werk komen en geen bewoner zijn van de wijk.
5. Hoe kun je publieke familiariteit sociologisch onderzoeken?
Jane Jacobs, The uses of sidewalks: contact
1. Als bewoners alleen private sociale contacten (met vrienden en familie) hebben, dan wordt de stad ontkracht (´stultified´) – aldus Jane Jacobs (p. 56). Welke functies hebben sociale contacten in de openbare ruimte voor stadsbuurten en hun bewoners?
2. Hoe verhouden de ideeën van Jane Jacobs over de functie van sociale contacten in de openbare ruimte zich tot Talja Blokland´s notie van ´publieke familiariteit´
Beide zijn het er wel over eens dat opgezette projecten om sociale contacten te vergroten weinig nut hebben.
Aanvulling werkgroep:
Jacobs: speciale sleutelfiguren. Hier komt het nieuws bij binnen (winkeliers bijv) en die verspreiden het, maar zorgen ook voor privacy (stellen je niet ineens voor aan nieuwe personen).
Blokland en Jacobs: vertrouwen door vele korte interacties.
3. Waarom hebben volgens Jane Jacobs vooral bewoners van arme achterstandwijken te lijden aan een gebrek aan sociale contacten in de openbare ruimte? En waarom heeft dit juist voor hen grote gevolgen?
Mensen proberen zichzelf te beschermen.
Door geen contact meer te leggen stijgt discriminatie, stijgen vooroordelen en daalt het gevoel van veiligheid.
Aanvulling werkgroep: waarom is het voor hen erger?
S lands grootste probleem: discriminatie en segregatie. Het is moeilijk om residentiële discriminatie tegen te gaan als je je op straat onveilig voelt.
College 6:
Putnam, E Pluribus Unum
1. Hoe verhoudt de door Putnam besproken thematiek zich tot eerder besproken thema’s zoals migratie, concentratie en segregatie?
Over concentratie spreek Putnam niet echt. Hij heeft het vooral over heterogene buurten. Lijkt me dat hij er dan vanuit gaat dat allochtonen en autochtonen gemengd wonen. Hij onderzoekt de effecten van etnische diversiteit.
Segregatie: hier spreekt Putnam eigenlijk ook niet over, ook niet als negatief effect van etnische
diversiteit.
3. Putnam formuleert twee diametraal tegengestelde bestaande theorieën over de gevolgen van interetnisch contact. Welke theorieën zijn dat? Formuleer beide theorieën in eigen woorden. Waarom wordt de tweede theorie aannemelijker voor jongeren die opgroeien in de grote steden van Nederland in vergelijking tot hun ouders? (pp. 141-143)
Conflict theorie: diversiteit zorgt meer minder vertrouwen in andere groepen en meer vertrouwen binnen de eigen groep.
Heterogeniteit --> mindere groepscohesie, tevredenheid, sociaal vertrouwen, minder investering in publieke goederen, minder carpoolen.
4. Wat bedoelt Putnam met bonding en bridging en betreft het hier wederzijds uitsluitende concepten? Hoe zijn deze concepten gerelateerd aan de twee genoemde theorieën?
Bridging sociaal kapitaal: verbindingen met mensen die op een bepaalde belangrijke manier niet op jou lijken
Het betreft hier geen wederzijds uitsluitende concepten, iemand met meer niet-witte vrienden kan ook meer witte vrienden hebben.
Contact theorie: diversiteit verzwakt de in-group/ out-group verdeling en vergroot de outgroup solidariteit (of bridging sociaal kapitaal) --> verminderen etnocentrisme
Conflict theorie: diversiteit vergroot de in-group/out-group verdeling en versterkt in-group solidariteit (of bonding sociaal kapitaal) --> vergroten etnocentrisme.
5. Wat bedoelt Putnam met constrict theory en met hunkering down? Welke door een klassieke socioloog beschreven maatschappelijke toestand beschrijft deze theorie? (p.144)
Diversiteit kan zowel in-group als out-group solidariteit verzwakken. Zowel bonding en bridging sociaal kapitaal.
Putnam
6. Bekijk de figuren 3, 4 en 5. Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen deze figuren?
--> sterke relatie tussen inter-raciaal vertrouwen en etnische homogeniteit. Als er meer mensen wonen van een andere etniciteit, hoe minder we hen vertrouwen.
--> geen steun contact theorie, wel conflict theorie
Figuur 4 meet: relatie raciale homogeniteit en vertrouwen in buren
Door segragatie zijn meeste buren van Amerikanen van hetzelfde ras.
--> in meer diverse buurten vertrouwen mensen hun buren minder
--> geen steun contact theorie, wel conflict theorie
Figuur 5 meet: vertrouwen in het eigen ras
--> in-group vertrouwen is ook lager in meer diverse wijken
--> geen steun conflict theorie
Putnam
7. Bekijk tabel 3 (p. 152). Wat zegt deze tabel meer dan de eerdere figuren 3, 4 en 5? Wat zegt tabel 3 verder over het verband tussen enerzijds ‘trust in neighbours’ en anderzijds zaken als leeftijd, sociaal-economische status en de mate van veiligheid en welstand in de buurt?
Leeftijd: meer vertrouwen omhoog bij ouder worden
SES: huizeneigenaren, hoger loon, hogere opleiding: meer vertrouwen
Veiligheid: minder vertrouwen bij meer criminaliteit.
8. Tot welke conclusie komt Putnam op basis van zijn empirische resultaten?
Veel vragen over validiteit?
Verschilt de relatie tussen diversiteit en sociabiliteit onder man/vrouw, goede/slechte buurten,
liberalen/conservatieven, blank/niet blank, jong/ oud? Nee.
9. Putnam gebruikt het concept ‘hyphenated identities’. Wat bedoelt hij hiermee? Verandert volgens dit concept mettertijd de samenleving zelf of alleen immigranten? (pp.159-163) Wat zou ‘immigration policy’ volgens Putnam moeten doen en waarom? (pp. 161) Is deze visie van Putnam primair een wetenschappelijk, politiek-beleidsmatig of maatschappelijk argument?
Dit verandert de hele samenleving. De maatschappij profiteert van immigratie en kan uitdagingen overkomen als immigratiebeleid zich richt op de reconstructie van etnische identiteiten, verminderen van de sociale opvallendheid zonder het persoonlijke belang weg te halen.
Ik denk dat dit vooral een politiek-beleidsmatig arguement is.
10. Putnam concludeert zijn artikel met een pleidooi voor een ‘nieuw wij’. Wat bedoelt hij hiermee? Wat wordt daarmee voorkomen? Waarom wordt volgens hem daarmee de (dreigende) tegenstelling tussen diversiteit en gemeenschap overkomen? Wat is daarvoor nodig? (pp.163-165). Is dit concept van een ‘nieuw wij’ plausibel voor de Nederlandse context?
- Tolerantie voor verschil (betekenisvolle interacties tussen etniciteiten op plaatsen en door activiteiten)
- Mogelijkheid geven tot het leren van de taal
- Nationaal opzetten van educatie, zorg
- Beroep doen op religieuze groepen (bonding kan leiden tot bridging)
Ik denk dat wij, meer dan in de USA, te maken hebben met diversiteit in Nederland en hierin daarom dus al verder zijn dan de USA.
Artikel: Gijsberts et al., 'Hunkering down' in multi-ethnic neighbourhoods
1. De auteurs maken een onderscheid tussen een samenstellingseffect en een diversiteitseffect (of concentratie-effect). Wat wordt daarmee bedoelt?
niveau van sociale cohesie in buurten met veel etnische minderheden ook laag is.
- Diversiteitseffect: diversiteit is schadelijk voor sociale cohesie in en tussen alle sociale groepen. Het is dus beter voor autochtonen en immigranten om in homogene buurten te wonen dan in gemengde buurten.
Gijsberts;
2. Wat wordt bedoeld met ‘multicollineariteit’? (p. 533)
Gijsberts;
3. Bekijk tabel 2 (p.534). Leg uit hoe deze tabel gelezen moet worden. Wat zijn de afhankelijke variabelen? Wat is het verschil tussen model 1, 2 en 3? Is er een statistisch verband tussen etnische diversiteit en de afhankelijke variabelen? Hoe zie je dat? Als sprake is van een verband, is dat dan een samenstellingseffect of een diversiteits- of concentratie-effect? Hoe zie je dat?
Model 1: ongecontroleerd
Model 2: gecontroleerd voor individuele kenmerken
Model 3: gecontroleerd voor individuele, buurt- en stadskenmerken
Alleen buurtcontacten en vrijwilligers werk (ongecontroleerd) significant.
Meer etnische diversiteit --> minder buurtcontact
Meer etnische diversiteit --> minder vrijwilligerswerk
Geen diversiteitseffect, maar samenstellingseffect. Doordat gecontroleerd is voor individuele, buurt en stadskenmerken.
4. Op welke wijze verschillen de uitkomsten van Gijsberts e.a. van de eerdere uitkomsten van Putnam?
Vertrouwen in anderen, vrijwilligerswerk en geven van informele hulp zijn allemaal lager in multiculturele buurten, dit is te wijden aan het feit dat hier meer mensen leven die allemaal laag scoren op deze dimensies (samenstellingseffect).
(Putnam zegt: diversiteit --> verminderde solidariteit, vertrouwen, hulp, vriendschap)
Van der Meer & Tolsma, Ethnic diversity and effects on social cohesion
2. Op welke manier onderzoeken ze dit? M.a.w. wat is hun empirisch materiaal?
Alleen artikelen geschreven in Engels
Om bias tegen te gaan ook ongepubliceerde conferentie papers, rapporten en hoofdstukken van boeken en artikelen uit tijdschriften.
Leesvragen bij Sampson et al.: ‘Neighbourhoods and violent crime’ (1997)
1. Wat is de centrale vraag in dit artikel?
Sampson et al.: ‘Neighbourhoods and violent crime’ (1997)
3. Nogmaals: wat is ‘collective efficacy”?
Sampson et al.: ‘Neighbourhoods and violent crime’ (1997)
4. Wat is het onderwerp van table 3? En wat zijn de uitkomsten?
In tabel 3 wordt gekeken naar welke variabelen correleren met collective efficacy. Hoge SES, huiseigenaarschap, leeftijd: verbonden met collective efficacy
Gender, etniciteit, jaren in de buurt: niet verbonden met collective efficicy
Hoge SES, huiseigenaarschap, leeftijd: verbonden met collective efficacy
Gender, etniciteit, jaren in de buurt: niet verbonden met collective efficicy
Als er gecontroleerd wordt voor persoonlijke kenmerken laten kenmerken op buurtniveau zien:
Geconcentreerde nadalen en concentratie aan immigranten: negatieve correlatie met collective efficacy
Residentiële stabiliteit: positieve correlatie met collective efficacy
Sampson et al.: ‘Neighbourhoods and violent crime’ (1997)
6. Tabel 4 is een ingewikkelde tabel. In feite zijn het drie verschillende tabellen met steeds een andere afhankelijke variabele: ‘perceived neighborhood violence’, ‘violent victimization’ en ‘homocide events’. Leg per onderdeel van de tabel in je eigen bewoordingen uit wat het verschil is tussen model 1 en model 2 (kijk zowel naar de opgenomen items als naar de uitkomsten). Hoe zou je de uitkomsten in eigen bewoordingen vertellen
In model 2 wordt de relatie gemeten tussen sociale compositie + collective efficacy en buurtcrimaliteit, slachtoffers en moord.
Artikel; Sampson, The Theory of Collective Efficacy
1. Welke kanttekeningen plaatst Sampson bij de sociale desorganisatie-theorie van de Chicago school? En wat behelsde deze sociale desorganisatie-theorie?
Desorganisatietheorie: lossere banden, geen heterogeniteit in de buurt --> mensen hebben geen binding met hun leefomgeving, dus eigen normen en waarden (niet gedeeld)--> geen homogene sociale controle, verantwoordelijkheid en betrokkenheid met de buurt --> criminaliteit.
Kansarme buurten --> minder sociale controle --> meer criminaliteit
Sampson, The Theory of Collective Efficacy
2. Wat voegt Sampson’s notie van ‘collective efficacy’ toe aan de sociale desorganisatietheorie? En wat heeft dit te maken met de notie van ‘sociaal kapitaal’ (p. 153)
Sampson, The Theory of Collective Efficacy
4. Wat waren in grote lijnen de uitkomsten van eerder onderzoek over ‘collective efficacy’ (p. 155-159)? En in welke mate verklaart ‘collective efficacy’ ook verschillen in de mate van criminaliteit in diverse buurten (p. 173-177)?
- Geconcentreerde nadelen en residentiële instabiliteit met hogere criminaliteit daalde als gecontroleerd werd voor collective efficacy.
- de dichtheid van lokale organisaties en vrijwillige verenigingen zorgt voor een hogere collective efficacy.
Collective efficacy = redelijjk stabiel over tijd en dat het criminaliteit kan voorspellen , aangepast aan de kenmerken van de individuen en netwerken in de buurt.
Sampson, The Theory of Collective Efficacy
5. Stel, u moet de Rotterdamse wethouder adviseren over manieren om de veiligheid in Rotterdamse buurten te verbeteren en criminaliteit terug te dringen. U laat zich inspireren door het onderzoek van Sampson: wat zou de stad moeten/kunnen doen om Rotterdamse buurten veiliger te maken? Wat zou u de wethouder aanbevelen?
- gezamenlijke afspraken maken over de straat
- investeren in hoe je anderen aanspreekt
- meer vrijwillige verenigingen
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden