Samenvatting: Stofwisseling I
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Stofwisseling I
-
1 week 1
Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
Waar komt de energie uit ons voedsel voor het grootste deel uit?
Voor het grootste deel uit vetten, eiwitten en suikers. Alcohol kan ook energie leveren. -
Waar kunnen vetten, eiwitten, suikers en alcohol in om worden gezet?
Deze kunnen allemaal worden omgezet in acetyl-CoA, oftewel azijnzuur, dat via de citroenzuurcyclus en de oxidatieve fosforylering zorgt voor de productie van ATP. -
Hoe wordt energie uit ATP gehaad, welke verbinding?
ADP is gebonden aan een fosfaatgroep, dit is de binding waar we de energie uit halen. Omdat ADP negatief geladen is, kost het energie om gebonden te zijn aan de tevens negatief geladen fosfaatgroep. Dit is waarom ATP energie kan leveren voor processen in ons lichaam: deze energie komt vrij als deze binding wordt verbroken. -
Welk organel speelt een belangrijke rol bij de vorming van ATP in de spel?
Het mitochondrium speelt een belangrijke rol bij de vorming van ATP in de cel. Het mitochondrium bestaat uit een buitenmembraan met transporteiwitten en een binnenmembraan. Tussen deze twee membranen zit de tussenmembraan ruimte met daarin de matrix. -
Wat gebeurt er vervolgens met het glucose als het binnenkomt?
Glucose wordt eerst gefosforyleerd door hexokinase (HK) of glucokinase (GK) tot glucose-6-fosfaat en vervolgens omgezet in fructose-6-fosfaat, waarbij een ATP-molecuul wordt gebruikt. -
Wat gebeurt er daarna met de fructose-6-fosfaat?
Daarna wordt nog een ATP-molecuul toegevoegd en ontstaat fructose-1,6-bifosfaat. Dit is de investeringsfase in de glycolyse. -
Wat gebeurt er daarna met de fructose-1,6-bifosfaat?
Het fructose-1,6-bifosfaat splitst en vormt twee pyruvaatmoleculen. -
1.1 Overige vragen WG2
Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.1
Laat hier meer flashcards zien -
Welke glucose transporter gebruikt de hepatocyt bij de opname van glucose? Is dat logisch? Welk ander weefsel bezit deze GLUT?
GLUT2, dit is logisch, omdat het een hoge capaciteit heeft en een lage affiniteit. Hij is insuline onafhankelijk, dus altijd aanwezig op de membranen van de hepatocyten. De betacel in de pancreas heeft ook GLUT2, zodat deze bij een hoge concentratie glucose in het bloed ook veel glucose kan opnemen, waardoor insuline wordt afgegeven.
We hebben een lage affiniteit en een hoge capaciteit nodig -- > dus glut 2. Er moet ook meer opgenomen worden. -
Welke weefsel bevatten GLUT 1/3 transporters. Waarom?
·GLUT1 en 3 vindt je op andere weefsels, en die hebben een hoge affiniteit en een lage capaciteit. ze zijn continu van glucose afhankelijk en hebben daarom een hoge affiniteit. onder andere op hersencellen en bloedcellen??Voor basale glucose op niveau houden.
GLUT 1: heeft een lage capaciteit voor glucose en een grote affiniteit. Komt voor in bloed hersen barriere. Zo zit het ook bij lage concentratie netje of Vmax. Door lage capaciteit is er een constante glucose stroom. -
1.2 Afbraak vetten
Dit is een preview. Er zijn 32 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.2
Laat hier meer flashcards zien -
Waar kan triacylglycerol door lipases in worden afgebroken?
Triacylglycerol kan door lipase worden afgebroken tot glycerol en vetzuren. Er kunnen ook andere structuren worden gevormd.
Bij de afbraak van triacylglycerol kan er één vetzuurgroep worden verwijderd, wat resulteert in diacylglycerol (glycerol + 2 vetzuren). Wanneer twee vetzuurgroepen worden verwijderd, is het restant monoacylglycerol (glycerol + 1 vetzuur).
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden