Samenvatting: Straf- En Strafprocesrecht
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Straf- en strafprocesrecht
-
Dagvaarden, beslissen en motiveren
Dit is een preview. Er zijn 6 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 16/02/2015
Laat hier meer flashcards zien -
Noem de onderliggende fundamentele eisen van het strafrecht. Geef ook de relevante wettelijke bepalingen, voor zover mogelijk.
Legaliteitsbeginsel (strafvorderlijk/strafrechtelijk), het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM), grondslagleer (art. 348 Sv) en ne bis in idem (art. 68 Sr) -
Wat is de inhoud van het strafrechtelijke legaliteitsbeginsel enerzijds en het strafvorderlijke legaliteitsbeginsel anderzijds? Waarin vind je de strafrechtelijke legaliteit terug? Welk rechtsgoed tracht men te beschermen? Noem ook de relevante artikelen.
Strafrechtelijke legaliteit: geen straf zonder daaraan voorafgaande wettelijke strafbepaling (art. 1 Sr). De grondslagleer. Strafvorderlijke legaliteit: de wijze waarop strafvordering verloopt, dient op wettelijke wijze te zijn geregeld (art. 1 Sv). De rechtszekerheid. -
Is de officier van justitie verplicht om vervolging in te stellen? Hoe noemen we dit beginsel? Waar vinden we dit beginsel terug? Wat is de ratio achter dit beginsel? Aan welk rechtspositivistisch beginsel is dit tegengesteld? Kunnen burgers vervolging instellen? Hoe wordt de officier van justitie daarom ook wel genoemd? Wat kunnen burgers eventueel wel doen (noem het artikel)?
Nee: het opportuniteitsbeginsel (art. 167 lid 2 Sv). Het voorkomen van schade aan het maatschappelijk belang. Legaliteitsbeginsel.
Nee. Dominus litis (vervolgingsmonopolie OM). Beklag bij het gerechtshof (art. 12 Sv). -
Waar vinden we het recht op een eerlijk proces ten principale terug? Welke eisen verbindt het recht op een eerlijk proces aan de dagvaarding?Welke presumptie volgt uit de synthese tussen de idee van een eerlijk proces en kwalitatieve bewijsvoering?
Art. 6 EVRM. Het recht op informatie (art 27c Sv), aanwezigheid en het recht om verdediging uit te oefenen.
De onschuldpresumptie (zwijgrecht). -
Welke artikelen loopt de strafrechter af, om uitspraak te doen in een strafzaak? Geef ook aan, wat in deze artikelen geregeld wordt. Hoe wordt dit systeem wel genoemd?
(1) Art. 348 Sv. Beraadslaging over formele voorvragen
(2) Art. 349 lid 1 Sv. Einduitspraken bij negatieve beantwoording voorvragen
(3) Art. 350 Sv. (Bij positieve beantwoording voorvragen) hoofdvragen
(4) Art. 351 lid 1 Sv. Einduitspraken bij positieve beantwoording hoofdvragen
(5) Art. 352 Sv. Einduitspraken bij negatieve beantwoording hoofdvragen (het feit is niet bewezen (lid 1) of het feit is niet strafbaar door de aanwezigheid van een strafuitsluitingsgrond (lid 2))
Het rechterlijk beslissingsmodel (RBM). -
Welk type vragen komen aan de orde in art. 350 Sv? Benoem de vragen. Geef ook aan waar men bij negatieve beantwoording terechtkomt in het RBM. Waar komt men uit indien alle vragen positief worden beantwoord?
De (materiële) hoofdvragen.
Is het ten laste gelegde feit bewezen? (art. 352 lid 1 Sv)
Welk strafbaar feit levert het bewezen verklaarde op? (art. 352 lid 2 Sv)
Is de verdachte strafbaar? (art. 352 lid 2 Sv)
Welke straf of maatregel?
Art. 351 Sv. -
De dagvaarding is het scharnierpunt tussen het voorbereidend onderzoek en het onderzoek ter terechtzitting (dixit Corstens). Noem de vier functies van de dagvaarding. Waarom is het belangrijk deze functies te kennen? Waarvan dient bij de eerste drie echter wel sprake te zijn?
1. Persoonduidingsfunctie.
2. Oproepingsfunctie.
3. Informatiefunctie (rechten verdachte)
4. Beschuldigingsfunctie
Nietigheid.
Grovelijk tekortschieten -
De beschuldigingsfunctie/tenlasteleggingsfunctie stelt bepaalde eisen aan de inhoud van de dagvaarding. In welk artikel vinden we deze terug? Wat dient de dagvaarding met betrekking tot de beschuldiging tenminste te bevatten?
Art. 261 Sv.
1. Tijd en plaats (Tempus delicti)
2. Opgave van het feit
3. Omstandigheden waaronder het delict is begaan
4. Wettelijk voorschrift waarbij het feit strafbaar is gesteld -
De eerste vraag van art. 350 Sv is of bewezen is dat verdachte het feit heeft begaan. Waar vinden we wat kan gelden als bewijs? Hoe typeert men het Nederlandse bewijsstelsel? Wat volgt indien niet bewezen kan worden, dat verdachte het feit heeft begaan?Welk bewijsmiddel is in de praktijk van groot belang en heeft grote bewijswaarde?Kan het bewijs dat iemand het tenlastegelegde feit heeft begaan volgen uit de verklaring van een enkele getuige? Hoe noemt men deze regel? Hoe kwalificeert men deze regel ook wel en waar vindt men deze terug?
Art. 338 Sv e.v. Negatief-wettelijk bewijsstelsel. Vrijspraak (art. 352 lid 1 Sv).
Proces-verbaal.
Nee. Een getuige is geen getuige. Art. 342 lid 2 Sv. -
Welk model vult het RBM aan en waar vindt men deze terug? Waaraan geeft dit model invulling?
Het motiveringsmodel. Artt. 358, 359, 359a, 360 Sv.
Motiveringsplicht ex art. 121 Gw jo. 6 EVRM.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden