Strafwetgeving, legaliteit en het strafbare feit
7 belangrijke vragen over Strafwetgeving, legaliteit en het strafbare feit
Welke boeken heeft het Wetboek van Strafrecht? Welke algemene leerstukken treft men aan in het eerste deel van het Wetboek van Strafrecht?
Welke procedurele aangelegenheden treft men daar ook aan? Welke dichotomie tussen sancties maakt Ulcer?
Wat treft men aan in art. 91 Sr?
Dolus (opzet), culpa (schuld) en causaliteit.
Vervolgingsrecht officier van justitie (art. 68 e.v. Sr) en rechtsmacht (eerste artikelen Sr).
Straffen (art. 9 e.v. Sr) en maatregelen (art. 36a e.v. Sr).
Een schakelbepaling die het algemeen deel van het wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing verklaart bij gelede normstelling (het zogenaamde bijzonder strafrecht).
Geef de verschillende delictstypen en dichotomien waarlangs een delictsomschrijving kan worden gekwalificeerd.
Geef de gemeenschappelijke structuur van het strafbaar feit. Waar vinden we deze terug? Geef het anagram.
2. Vallend binnen de grenzen van een wettelijke delictsomschrijving (kwalificeert het bewezene als een strafbaar feit?)
3. Wederrechtelijk (is er sprake van een rechtvaardigingsgrond?)
4. Aan schuld te wijten (is er sprake van een schulduitsluitingsgrond?)?
De eerste drie vragen van art. 350 Sv. IKaRuS.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Geef de wortels van het legaliteitsbeginsel.
Welke kwaliteitseisen vloeien voort uit het legaliteitsbeginsel?
Geef het gelinkte anagram.
1. Lex scripta; voor vervolging dient een wettelijke basis te bestaan.
2. Verbod van terugwerkende kracht
3. Lex certa ;gebod van toegankelijke en scherpe normen
4. Verbod van analogische wetstoepassing
LEGer van C.A.T.S.
Op grond van welk beginsel mag iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit worden vervolgd? Welke inhoud geeft het EHRM aan 'hetzelfde feit'? Welke relevante vergelijkingsfactoren geeft de Hoge Raad? Waarop komt deze benadering eigenlijk neer? In welk arrest kwam dit aan de orde?
De HR geeft twee relevante vergelijkingsfactoren:
1. Juridische aard van de feiten (welk rechtsgoed wordt bedreigd?)
2. Gedraging van de verdachte (welke gedraging wordt de verdachte aangewreven?)
Indien in eerste instantie werd vervolgd ten aanzien van een ander rechtsgoed en een andere gedraging, dan ligt toepassing van het ne bis in idem-beginsel, niet voor de hand.
Casuistisch: er wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval
'Hetzelfde feit' (NJ 2011, 394)
Een Engelse man verkracht zijn vrouw. Hij doet daarbij een beroep op een oude wet. De rechter veroordeelt de man, op basis van een nieuwe interpretatie van de wet. Is deze veroordeling in strijd met het legaliteitsbeginsel? In welk arrest kwam dit aan de orde? Welk criterium hanteerde het EHRM?
In welk arrest kwam aan de orde of de toe-eigening van een virtueel goed kan kwalificeren als diefstal? Wat diende de rechter te doen om de feiten onder de noemer van art. 310 Sr te scharen? Oordeelde de HR dat dit in strijd was met het legaliteitsbeginsel?
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden