Samenvatting: Strafprocesrecht (2)

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
LET OP!!! Er zijn slechts 71 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Strafprocesrecht (2)

  • 1 Week 1 - het strafproces

  • 1.1.1 Werkgroep

  • Wat is het hoofddoel van het strafrecht? Wat zijn de twee nevendoelen?

    Hoofddoel: juiste toepassing van het materieel strafrechtrecht
    • Bewijzen dat de schuldige schuldig is
    • En de onschuldige onschuldig


    Nevendoelen
    1. Instrumentaliteit: instrumenten toegepast door de overheid om beleidsdoelen te halen (gebied van criminaliteit)
    2. Rechtsbescherming: toepassen van instrumenten moet op zo'n manier dat de burger beschermd wordt
  • Wat zijn de vier fasen van het strafprocesrecht?

    1. Opsporing: art. 132a Sv onderzoek naar vermeend strafbaar feit
      • Vroeger pas bij verdenking (art. 27 Sv), nu vaker proactief
    2. Vervolging: beslissing van de OvJ. Betrekken van de rechter in de zaak door dagvaarding (door R-C)
    3. Berechting: bij de rechter in de zittingszaal de sanctie bepalen
    4. Tenuitvoerlegging
  • Welke vijf elementen moet je toetsen bij een wettelijke basis?

    1. Autoriteit: wie mag deze bevoegdheid inzetten?
    2. Subject: tegen wie mag deze bevoegdheid worden ingezet?
    3. Geval: wanneer mag de bevoegdheid worden ingezet?
    4. Grond: waarom mag de bevoegdheid worden ingezet (in belang van onderzoek)
    5. Termijn: hoelang mag de bevoegdheid worden ingezet?
  • 1.1.2 Hoorcollege

    Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.1.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Wat is het verschil tussen een accusatoir en inquisitoir proces?

    Accusatoir: verdachte heeft zelf rechten (Amerika)
    • Gelijkwaardige partijen
    • Lijdelijke rechter
    • Formele waarheid
    • Mondelinge procedure

    Inquisitoir: verdachte is voorwerp van het onderzoek
    • Actieve rechter
    • Materiële waarheid
    • Dominantie schriftelijke stukken
  • 1.2 Werkgroep - analysevraag

    Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Wat zijn de vier elementen van de toepassing van Mr. Big? Wat is de juridische grondslag? (Juridisch kader)

    Art. 126J Sv
    1. Mr. Big: zwijgende verdachte die moet gaan praten tegen undercover agent (= Mr. Big), wat hij niet eerder heeft verteld
    2. Fictieve opgezette criminele organisatie: Mr. Big is hier het hoofd van
    3. Befriending: vriendschappelijke vertrouwensband
      • In contracst met infiltratie: dit is een zakelijke band in een organisatie die al bestaat
    4. Grote materiele voor- en nadelen van wel of niet over crimineel verleden gaan vertellen
  • 2 Week 2 - Opsporing (1)

  • 2.1.1 Werkgroep

    Dit is een preview. Er zijn 1 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.1.1
    Laat hier meer flashcards zien

  • Welke twee opties zijn er voor het beoordelen van de rechtmatigheid van opsporingsmethoden?


    • Expliciet: de opsporingsbevoegdheid is in de wet als zodanig vastgelegd (Mr. Big methode)
    • Impliciet: indien expliciet ontbreekt kijk je naar algemeen taakstellende bepalingen.
  • Hoe komt het dat een opsporingsmethode die niet expliciet geregeld in de wet, niet in strijd is met het legaliteitsbeginsel?

    Lichte opsporingsmethoden worden niet als zodanig in de wettekst opgenomen, maar de bevoegdheid van de ambtenaren die deze methode toepassen zijn gebaseerd op een wit in formele zin.
  • Welke criteria zijn er om de domeinen van opsporing in te kleuren?

    Zie afbeelding!
    Of er sprake is van een verdachte, wordt bepaald aan het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld. Dit wordt getoetst door middel van de OIC-criteria:

    • Objectiveerbaar (uit feiten & omstandigheden moet het blijken).
    • Individualiseerbaar (specifiek op persoon, personen of groep).
    • Concretiseerbaar (de verdenking moet gericht zijn op een bepaald strafbaar feit).

    Ernstige bezwaren: werd aangenomen bij Stormsteeg omdat er sprake was van schrikreactie, wegrennen en het gebeurde op een locatie waar veel drugs wordt verhandeld.
  • Wat is de ratio en functie van het verdachtebegrip?

    Het verdachtebegrip heeft een waarborgfunctie.
    1. Instrumentaliteit: mogelijkheden om bevoegdheden toe te passen
      • Zorgt ervoor dat opsporingsambtenaren niet zomaar op straat tegen iedereen dwangmiddelen kan inzetten; want daarvoor moet sprake zijn van een verdachte op grond van art. 27 Sv.
    2. Rechtsbescherming: iemand die als verdachte wordt aangemerkt krijgt extra rechten.
  • 2.1.2 Hoorcollege

    Dit is een preview. Er zijn 2 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 2.1.2
    Laat hier meer flashcards zien

  • Wat houdt opsporing in en wanneer vangt dit aan?

    Opsporing (art. 132a Sv): onderzoek in verband met strafbare feiten, onder gezag van OvJ met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen
    1. Onderzoek in verband met strafbare feiten (verdenking KAN, hoeft niet)
    2. Onder gezag van OvJ
    3. Met als doel het nemen van strafvorderlijke beslissingen
LET OP!!! Er zijn slechts 71 flashcards en notities beschikbaar voor dit materiaal. Deze samenvatting is mogelijk niet volledig. Zoek a.u.b. soortgelijke of andere samenvattingen.

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Onderwerpen gerelateerd aan Samenvatting: Strafprocesrecht (2)