Samenvatting: Tentamenvragen Inleiding Dataonderzoek

Studiemateriaal generieke omslagafbeelding
  • Deze + 400k samenvattingen
  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Gebruik deze samenvatting
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo

Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Tentamenvragen inleiding dataonderzoek

  • 1 tentamenvragen

    Dit is een preview. Er zijn 80 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
    Laat hier meer flashcards zien

  • Als een meting van een stabiele variabele bij herhaling dezelfde resultaten oplevert, dan beschouwt men de meting alsa valide b betrouwbaar


    B: Betrouwbaar: Als een instrument steeds dezelfde resultaten oplevert bij herhaling kan een meetinstrument betrouwbaar worden geacht. Om te weten hoe betrouwbaar een meetinstrument is, kan een meting bv een week later worden herhaald. Als de meting stabiel is gebleven ( identiek)dan is het betrouwbaar. Hoe meer het afwijkt hoe minder betrouwbaar. 
  • Als een meetinstrument altijd precies dezelfde uitkomst geeft, dan is dit meetinstrument perfectA betrouwbaar.  B valide.

    A: Betrouwbaar:  
    We zouden perfecte betrouwbaarheid kunnen bereiken door een meetinstrument te maken waar altijd hetzelfde uitkomt. 


    Validiteit heeft betrekking op de vraag of de representatie van een stukje realiteit binnen een onderzoek wel overeenkomt met het stukje realiteit in de echte wereld. Om validiteit na te
    gaan kan de test die wordt afgenomen steeds vergeleken worden met andere testen. Als de test ongeveer hetzelfde meet als andere intelligentie testen dan kan de test als valide worden  beschouwd.
  • Een school kan een onderzoekseenheid zijn.A onjuist B juist


    B: een onderzoekseenheid is een groep mensen, dieren, schoolklassen of een instelling zoals scholen, ziekenhuizen, nederlandse bevolking, gezinnen in steden. De populatie bepaal je eerst in je onderzoek. Je neemt altijd een steekproef uit die populatie, het is niet mogelijk om de gehele populatie te onderzoeken.  
  • Manipulaties en meetinstrumenten zijn beiden operationalisaties.A juist B onjuist 

    A:Beide operationalisaties: is de link tussen construct en realiteit, vertaling van een definitie naar een meetinstrument. Construct is een definitie van een theorie, de operationalisatie is de manier waarop je de theorie gaat meten, denk aan vragenlijst. Deze operationalisaties bestaan uit meetinstrumenten maar ook uit manipulaties die als doel hebben om een construct te beinvloeden. Je doet “ iets’ in de operationalisatie.  
  • Elke operationalisatie heeft een betrouwbaarheid en een validiteit die samen indicatief zijn voor de kwaliteit in een bepaalde steekproef.A juist B onjuist 

    A: Elke operationalisatie heeft een mate van betrouwbaarheid en validiteit, samen zijn ze indicatief voor de kwaliteit van een operationalisatie in de steekproef. Betrouwbaarheid en validiteit zijn geen kenmerken van de operationalisatie zelf. Een meetinstrument kan in de ene populatie heel valide zijn en in de andere populatie niet. Denk aan een meetinstrument dat ontwikkeld is voor volwassenen, en ineens wordt gebruikt bij middelbare scholieren, dan is het niet meer betrouwbaar of valide. 
  • Een variabele is iets dat altijd varieert.A onjuist B juist

    A: Een variabele is iets wat varieert of zou kunnen variëren. Alles wat varieert is een variabele, maar niet alles wat varieert is een relevane variabele. In sommige variabele zijn we niet geïnteresseerd. Maar ook als er bijvoorbeeld een vraag in een vragenlijst zit, die vraagt waar woon je  en iedereen komt uit Nederland, dan zal dat antwoord niet variëren, terwijl dat in theorie wel kan.
  • Welke van deze twee maten is een centrummaat?A gemiddelde B scheefheid


    A: de centrummaten zijn, gemiddelde, mediaan en modus.  
  • Welke stelling is juist?A De populatieverdeling bevat alle waarden van alle onderzoekseenheden.B De populatieverdeling bevat alle datapunten uit de steekproef. 

    A: Populatie verdeling van een variabele uit de populatie. Deze verdeling bepaalt de vorm van de verdeling van steekproefscores en samen met de steekproef omvang, de steekproevenverdeling van het gemiddelde.
  • Een variabele heeft een spitsheid (kurtosis) van -3.53.Wat impliceert dit over de verdelingsvorm van die variabele?A Deze variabele is waarschijnlijk platter dan een normaalverdeling.B Deze variabele is waarschijnlijk bijna normaal verdeeld.

    A: Als de spitsheid 0 heeft is deze normaal verdeeld, negatief is plat en meer positief spits.
  • Variabele A heeft een Dip Test uitkomst van 0.22, en variabele B van 0.03.Wat impliceert dit over het aantal toppen in de verdelingen van die variabelen?A Variabele A is waarschijnlijk meertoppig, variabele B is waarschijnlijk ééntoppig.B Variabele A is waarschijnlijk ééntoppig, variabele B is waarschijnlijk meertoppig.

    A: hoe positiever de diptest hoe meer toppen er zijn, hoe lager de diptest hoe minder toppen er zijn. 0 is eentoppig en normaal verdeeld.

Om verder te lezen, klik hier:

Lees volledige samenvatting
Deze samenvatting +380.000 andere samenvattingen Een unieke studietool Een oefentool voor deze samenvatting Studiecoaching met filmpjes
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart