Samenvatting: Thema 1
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Thema 1
-
1 Thema 1
Dit is een preview. Er zijn 24 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
Welke stof helpt(/versnelt het proces) moleculen om te zetten in andere moleculen?
enzymen -
Wat is het voordeel van DNA-analyses in vergelijking met gekweekte bacteriën?
Het is goedkoper en veel sneller. Als het bij een grotere groep mensen afgenomen gaat worden dan kan er snel gezien worden bij welke ziekten de bepaalde darmflora hoort. -
In welke processen speelt darmflora een belangrijke rol?
Bij de vertering en opname van stoffen. Ook is er een verband tussen een ziek iemand en zijn darmflora, zijn darmflora wijkt namelijk af dan dat van een normaal iemand. -
Hoeveel hoofdtypen darmflora zijn er? En hoe noemen we deze hoofdtypes?
3, enterotypen. Entero is een ander woord voor darm -
Bij een DNA-test komt er een piekenpatroon waaruit valt af te lezen welke bacteriën in welke hoeveelheid voorkomen. Hoeveel pieken zijn er bij een gezond persoon ongeveer aanwezig?
Ongeveer 30 grote pieken en tussen de 200 tot 300 kleine piekjes. -
Beschrijf kort hoe de DNA-test werkt.
Het afgenomen DNA wordt vermenigvuldigt en wordt daarna door een matrix gehaald. De lange DNA slierten zullen hier langer overdoen of zelfs niet doorheen komen. Dit wordt daarna vertaald in een piekenpatroon. -
Wat zijn abiotische en biotische factoren ook alweer?
Biotische factoren zijn invloeden uit de levende natuur op een ecosysteem. Denk aan bijvoorbeeld vogels, insecten en mensen. Abiotische factoren zijn ook invloeden van de natuur maar leven niet, zoals neerslag en temperatuur. -
Hoe noemen we het aanzetten van een gen die alleen in bepaalde omstandigheden worden aangezet?
genexpressie -
Waarom is genexpressie zo belangrijk? (zelforganisatie)
Genexpressie betekend dus dat bepaalde genen uit of aangezet worden. Dit veranderd steeds in de levensloop van het organisme. Als er bijvoorbeeld vleugels moeten ontwikkelen worden alle genen aangezet, zelfs die in de ogen (waar natuurlijk helemaal geen vleugels komen). Zodra de vleugels ontwikkeld zijn worden de genen weer uitgezet. Hierdoor ontstaat celdifferentiatie, bij cellen gebeurt namelijk precies hetzelfde. -
Wat is het verband tussen vorm en functie? En waarom is het zo belangrijk?
Een cel, orgaan of organisme is gevormd naar de functie die het heeft. Een bot is licht en er kunnen grote krachten op uitgevoerd worden. Een zenuwcel heeft uitsteeksels zodat hij makkelijk in contact komt met de andere zenuwcellen. Veel dieren zijn gestroomlijnd zoals vissen en vogels, hierdoor hebben ze bijna geen weerstand in het water en in de lucht. Zonder een vorm die rekening houdt met de functie wordt functioneren heel lastig.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden