Theoretische Verklaringsmodellen van het Speciaal Leren

18 belangrijke vragen over Theoretische Verklaringsmodellen van het Speciaal Leren

Welke onderdelen van het theoretisch raamwerk vormen de probleemanalyse?

Het gedrag en de didactische leerdomeinen.

Welke onderdelen van het theoretisch raamwerk vormt de probleemanalyse van de behandeling?

De biologie, context en cognitie.

Noem voordelen van het causaal model (6).

  1. Overzichtelijk voor de behandelaar (jij als orthopedagoog)
  2. Duidelijk
  3. Bevordert de communicatie naar ouders en leerkrachten
  4. Ondersteunt de theorie van het individualistische geval (integratief beeld)
  5. Zinvol bij complexe casuistiek
  6. Maakt zichtbaar wat wel en niet door interventie is te beïnvloeden
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Noem de nadelen van het causaal model (3).

  1. Moeilijk om onderscheid te maken tussen oorzaak en compenserende/versterkende factoren
  2. Soms wordt de theorie op een verkeerde manier ingezet
  3. Er worden verkeerde verbanden gelegd.

Wat is het verschil tussen het categorisch en dimensioneer bekijken van een stoornis?

Categorisch: je bekijkt de stoornis vanuit labels. Dit is handig in de communicatie met anderen.
Dimensioneel: je bekijkt tegen welke problemen het kind aanloopt; in welk stadium de stoornis plaatsvindt.

Wanneer wordt een longitudinale studie uitgevoerd - Wat is hieraan vooraf gegaan?

Deze worden meestal alleen uitgevoerd wanneer een aantal cross sectionele studies hebben uitgewezen dat er enkele bruikbare hypothesen zijn die door longitudinale studies uitgevoerd moeten worden.

Welke studies hebben de voorkeur bij adult cognitive neuropsychology?

Single case studies

Wanneer hebben beperkingen de grootste impact op kinderen?

Op de momenten waarop kinderen zich het snelste ontwikkelen. Dit komt omdat verschillende cognitieve domeinen zich parallel ontwikkelen; een beperking in het ene domein heeft daardoor impact op de ontwikkeling van het andere domein.

Waarvoor worden path diagrams gebruikt? Leg het path diagram uit.

Om ideeën uit te drukken over mogelijke causale relaties.
Wanneer er een relatie is tussen gebeurtenissen, verhoogt het de kans op een uitkomst.
distal --> proximal --> outcome

Noem twee kenmerken van risicofactoren.

- continuerend (zwakker of sterker)

- niet absoluut (aanwezig of niuet aanwezig)

Welke twee factoren kunnen er voor zorgen dat een risicofactor niet/niet sterk tot uiting komt?

- door veerkracht (resilience)
- en compensation; goed om kunnen gaan met een stoornis wanneer het zich ontwikkeld heeft.

Tussen welke twee diagnoses valt pragmagtic language disorder (PLI) en wat zijn de kenmerken van deze stoornis?

Tussen language impairment en Asperger Syndrome.
Deze stoornis is een subtype van SLI en kenmerkt zich door semantische gebreken en communicatieproblemen.

NLD (Nonverbal learning difficulty) is een voorbeeld van een stoornis die overeenkomsten vertoond met andere stoornissen, zoals Asperger en Williams syndrome. Hoe moet er volgens het boek naar NLD worden gekeken?

Als een set van verschiullende kenmerken die niet domeinspecifiek zijn, maar vaak tegelijk zichtbaar zijn.

Noem de twee soorten comorbiditeit en leg deze uit.

Homotypic: de verschillende stoornissen komen uit dezelfde diagnostische groep; lijken op elkaar

Heterotypic:De stoornissen lijken niet op elkaar.

Leg uit waarom een stoornis dimensioneel is en niet absoluut.

Verschillende diemnsies van een beperking correleren met elkaar, zowel op het gebied van genen als wel de omgeving.
Dimensioneel vertelt eigenlijk of ze zwakker of sterker aanwezig zijn in plaats van absoluut --> wel of niet aanwezig.

Noem drie redenen waarom genen een algemene invloed hebben op cognitieve ontwikkeling en cognitieve stoornissen.

  1. Genen die verantwoordelijk zijn voor de beperkingen zijn grotendeels het zelfde als genen die verantwoordleijk zijn voor de normale variaties bij een normale ontwikkeling.
  2. Genen die één aspect van de stoornis beïnvloeden, beïnvloeden vaak ook andere aspecten van de stoornis.
  3. Genen die effect hebben op de ene stoornis (bijvoorbeeld dyslexie) hebben ook effect op andere stoornissen (bijvoorbeeld dyscalculie). Wat hiervoor dus een basis legt voor comorbiditeit.

Noem de drie vormen van genen en omgevingscorrelatie.

  1. active gene-environment correlation: kind met dyslexie kiest actief voor niet geschreven bronnen, zo negatieve bijdrage aan ontwikkeling van dyslexie.
  2. passive gene-environment correlation: kind met dyslexie groeit op bij ouders met leesproblemen, daarom een weinig geletterde omgeving thuis.
  3. reactive gene-environment correlation: leerkracht geeft kind met dyslexie nooit de beurt in de klas. Reactie op stoornis en beïnvloeding van stoornis.

Waarom is het belangrijk om endophenotypes te onderzoeken?

Om zo gedragskenmerken te onderscheiden in meer stabiele phenotypes met een sterke onderliggende genetische competentie.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo