Kinesiologie en blauwdrukken

38 belangrijke vragen over Kinesiologie en blauwdrukken


In welke houding staat een persoon die op de tenen met de voeten naast elkaar staat en hoe is het evenwicht?
a. Asymmetrisch en labiel
b. Symmetrisch en labiel
c. Symmetrisch en stabiel

b. Symmetrisch en labiel


Welk bot puilt er uit aan de mediale zijde bij een knikplatvoet?
a. Het hielbeen
b. Het scheepvormig been
c. Het sprongbeen

b. Het scheepvormig been


Wat kan gezegd worden met betrekking tot de voorvoet bij een voetlangte van 22 cm, voetbreedte 12 cm
a. Het betreft een normale voorvoet
b. Het betreft een spreidvoet
c. Het betreft een valgus voet

b. Het betreft een spreidvoet
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart


Waarop duidt een doorlopende afdruk bij de grote teen?
a. Een dropping first
b. Een hallux valgus
c. Een rigiditeit van de grote teen

c. Een rigiditeit van de grote teen


Op een statische blauwdruk lopen de transversale lijnen mediaal uit elkaar en de hoek tussen deze lijnen is groter dan 15 graden. Hoe wordt de voet beoordeeld?
a. Als een pes valgus
b. Als een pes varus
c. Als een varustype

a. Als een pes valgus


Welke spieren contraheren in de derde fase van de afwikkeling waardoor de voet van de laterale voetrand op de mediale voetrand wordt gebracht (van het 5de naar het 1ste kopje middenvoetsbeen)?
a. De ventrale spieren van het onderbeen

b. De laterale spieren van het onderbeen
c. De oppervlakkige dorsale spieren van het onderbeen

b. De laterale spieren van het onderbeen


Wanneer op een statische blauwdruk de dwarse (transversale) lijnen een hoek maken die kleiner is daqn 5 graden, hebben we te maken met
a. Een rechte voet
b. Een valgusvoet
c. Een varusvoet

a. Een rechte voet


Hoe is op de statische blauwdruk van een planustype de hielellips gericht?
a. Naar lateraal
b. Naar mediaal
c. Recht

c. Recht


Welke spieren contraheren in de eerste fase van de afwikkeling van de schrede?
a. Achterste scheenbeenspier, lange kuitbeenspier, korte kuitbeenspier.
b. Voorste scheenbeenspier, achterste scheenbeenspier, lange strekker van de grote teen.
c. Voorste scheenbeenspier, lange strekker van de grote teen, lange gemeenschappelijke tenenstrekker.

c. Voorste scheenbeenspier, lange strekker van de grote teen, lange gemeenschappelijke tenenstrekker.


Waar bevindt zich het zwaartepunt van het lichaam bij normaal rechtop staan?
a. In de buikholte iets achter de lendenwervels
b. In de buikholte iets voor het heiligbeen
c. Tussen beide voeten ter hoogte van het scheepvormig been

b. In de buikholte iets voor het heiligbeen


Wat is juist?
1. Een blauwdruk geeft het zoolvlak in belaste stand.
2. Bij gelijkmatige belasting zal een blauwdruk egaal van kleur zijn.

Beide zijn juist


Het maken van een omtreklijn bij een blauwdruk is vooral belangrijk om vast te kunnen stellen of we te maken hebben met
a. Een knikvoet

b. Een platvoet
c. Een spreidvoet

a. Een knikvoet


In welke stand staat de voet bij het eind van de afwikkeling?
a. Pronatie en plantairflexie
b. Supinatie en dorsaalflexie
c. Supinatie en plantairflexie

a. Pronatie en plantairflexie


Tijdens de slingerfase van het slingerbeen gaan de knie en de voet over in respectievelijk
a. Buigen en dorsaalflexie
b. Strekken en dorsaalflexie
c. Strekken en plantairflexie

b. Strekken en dorsaalflexie


Bij welk voettype is op een statische blauwdruk de meeste afdruk van het geleng te zien?
a. Het varustype
b. Het planustype
c. Het excavatustype

b. Het planustype


Welke fase van afwikkeling aan de voet wordt ingezet bij dorsalflexie?
a. Het heffen van de hiel
b. Het neerkomen vaqn de voet
c. Het neerkomen van de hiel

c. Het neerkomen van de hiel


Wanneer verandert het slingerbeen in het standbeen?
a. Na de afzet van de voet
b. Als de hiel de bodem raakt

c. Bij het heffen van de hiel

b. Als de hiel de bodem raakt


Wat is juist?
1. Op de statische blauwdruk bij het valgustype is de afdruk van de bal groot en loopt ver naar achteren door.
2. Op de statische blauwdruk bij het valgustype staat de hielellips van het hielbeen naar lateraal gericht.


1.= juist.
Op de statische blauwdruk bij het valgustype is de afdruk van de bal groot en loopt ver naar achteren door.


Waar is een sterke afdruk zichtbaar op de statische blauwdruk van een hallux rigidus?
a. Onder het kopje van het eerste middenvoetsbeen
b. Onder het interphalangeneale gewricht van de grote teen

c. Onder het distale kootje van de grote teen

b. Onder het interphalangeneale gewricht (IP) van de grote teen


Wat zijn de aandachtspunten bij het maken van een dynamische blauwdruk?
1. De loopafstand tussen de voet en het blauwdrukraam
2. De omlijning van de voet
3. De richting van het blauwdrukraam
a. 1 en 2
b. 2 en 3
c. 1 en 3

c. 1 en 3


Waardoor wordt het steunvlak van het lichaam gevormd bij normaal rechtop staan?
a. Door de beide voeten
b. Door de beide voeten en de ruimte ertussen
c. Door de ruimte tussen de beide voeten

b. Door de beide voeten en de ruimte ertussen


Door het laten uitvoeren van welke bewegingen kan snel een indruk worden verkregen tav het functioneren van de voet?
a. Op de tenen, op de hielen, op de buitenrand en op de binnenrand van de voet staan.
b. De voeten bekijken in aaneengesloten stand en spreidstand.
c. De voeten onbelast en belast te vergelijken.

a. Op de tenen, op de hielen, op de buitenrand en op de binnenrand van de voet staan.


Hoe verloopt de aslijn bij het excavatustype?
a. Door het midden van de hiel en de 2de teen
b. Lateraal langs de voet, tussen de 3de en 4de teen
c. Mediaal langs de voet, midden over de 1ste teen

a. Door het midden van de hiel en de 2de teen


Waardoor wordt de afzetkracht van het standbeen bepaald?
a. Door de driehoofdige kuitspier
b. Door de lange kuitbeenspier
c. Door de voorste scheenbeenspier

a. Door de driehoofdige kuitspier


Welke plaatsen moet je op een statische blauwdruk aanstrepen?
1. De basis van het 1ste middenvoetsbeen en de basis van het 5de middenvoetsbeen.
2. De binnenenkel en de buitenenkel
3. Kopje 1 van het middenvoetsbeen en kopje 5 van het middenvoetsbeen.
a. 1 en 2
b. 2 en 3
c. 1 en 3


b. 2 en 3
De binnenenkel en de buitenenkel + kopje 1 van het middenvoetsbeen en kopje 5 van het middenvoetsbeen.


Wat is juist?
1. Bij een hallux valgus staat het eerste middenvoetsbeentje in adductiestand ten opzichte van de lichaamsas
2. Een hallux valgus is een subluxatie

Beide zijn juist


In welke fase van de afwikkeling heeft de voet een licht gesupineerde, dorsaal gebogen stand?
a. In de slingerfase
b. In de afzetfase
c. In de eerste fase

c. In de eerste fase


Op het moment dat de lichaamslast op het sprongbeenhoofd (caput tali) en het vlak van Chopart wordt gebracht, treedt de eerste stijgbeugel in werking. Door welke twee spieren wordt de eerste stijgbeugel gevormd?
a. De voorste scheenbeenspier en lange kuitbeenspier
b. De achterste scheenbeenspier en de korte kuitbeenspier
c. De achterste scheenbeenspier en de lange kuitbeenspier.

c. De achterste scheenbeenspier en de lange kuitbeenspier.


Op een blauwdruk zien we een fors afgedrukt uitsteeksel van het vijfde middenvoetsbeentje. Bij welk voettype treffen we dit onder andere aan?
a. Een pes transversus
b. Een pes valgus
c. Een pes varus

c. Een pes varus


Met welke voetafwijking hebben we te maken wanneer het kopje van het middenvoetsbeen 1 sterk afdrukt op een statische blauwdruk?
a. Een dropping first
b. Een hallux rigidus
c. Een hallux valgus

a. Een dropping first


Bij welk voettype zal het laterale geleng zwaarder afdrukken dan het mediale geleng?
a. Het planustype
b. Het excavatustype
c. Het varustype

c. Het varustype


Wat is juist?
1. Op de statische blauwdruk herkent men het valgustype aan de omtreklijn van het mediale geleng.
2. Op de statische blauwdruk bij het valgustype staat de hielellips enigzins naar mediaal gericht.

Zijn beide juist.


Door de sterke spierspanning in de lengtebogen raken de tenen de grond niet of nauwelijks. Hoe wordt de stand van deze tenen genoemd?
a. Hamertenen
b. Klauwtenen
c. Ruitertenen

b. Klauwtenen


Welk bot of uitsteeksel puilt uit aan de mediale zijde bij een knikvoet?
a. Het scheepvormig been
b. Het sprongbeen
c. Het tafelvormig uitsteeksel

a. Het scheepvormig been


Bij welke voetafwijking wordt de voet meer over de laterale zijde afgewikkeld?
a. Bij een hallux rigidus
b. Bij een pes plano valgus
c. Bij een pes transversus

a. Bij een hallux rigidus


Bij welke voetafwijking staat de voorvoet in adductie?
a. Een klomvoet
b. Een knikvoet
c. Een platvoet

a. Een klomvoet


Op een statische blauwdruk van de linkervoet zijn duidelijk drukplekken van de kopjes van de middenvoetsbeentjes 4 en 5 te zien. Waar kan dit het gevolg van zijn?
a. Van een planusstand van de voet
b. Van een valgusstand van de voet
c. Van een varusstand van de voet

c. Van een varusstand van de voet


Welke steunpunten vormen het draagvlak van de voet?
a. De calcaneus, de talus en de digiti
b. De calcaneus en de caput metatarsale 1 en V
c. De calcaneus en de hallux en de digitus V.

b. De calcaneus en de caput metatarsale 1 en V

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo