Samenvatting: Tt2
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van TT2
-
1 d
Dit is een preview. Er zijn 123 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 1
Laat hier meer flashcards zien -
Hoe wordt het verbod van kennelijke onredelijke belangenafweging dikwijls aangeduid?
Als het willekeurverbod. -
Wat wordt bij willekeurtoetsing door de rechter bezien?
Of het beleid zelf door de beugel kan; kan dat niet, dan is ook een beschikking, genomen met toepassing van dat beleid, onjuist. Is het beleid niet willekeurig in de zin van kennelijk onredelijk, dan kan de beschikking nog worden getoetst aan de ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur. -
Waar is volgens de MvT de mogelijkheid van willekeurtoetsing impliciet inbegrepen?
Artikel 3:4 lid 2 Awb -
Waartoe verplicht het gelijkheidsbeginsel bestuursorganen?
Adequate differentiatiecriteria voor hun beleid vast te stellen en steeds aan te geven dat deze criteria juist zijn toegepast. -
Welke bijzondere rol speelt het gelijkheidsbeginsel bij het nemen van beschikkingen?
Beschikkingen moeten worden genomen in overeenstemming met het door het bestuursorgaan in zulke zaken gevoerde beleid. -
Hoe werkt het gelijkheidsbeginsel als toetingsmaatstaf voor de rechter?
Vooral negatief. De rechter grijpt in als hij ongerechtvaardigde ongelijkheid constateert. -
Wanneer pleegt een beroep op het gelijkheidsbeginsel in elk geval te falen?(4)
1. Als de beweerdelijk gelijke gevallen op relevante punten niet gelijk te stellen zijn;
2. Als het gelijke geval een duidelijke fout betreft of in strijd met de wet is;
3. Als het orgaan kan aantonen dat het een ander beleid is gaan voeren;
4. Als het beweerdelijk gelijke geval is beslist door een ander bestuursorgaan. -
Wanneer treden het gelijkheids- en vertrouwensbeginsel op als koppel?
Bijvoorbeeld als iemand constateert dat in bepaalde situaties zus pleegt te worden beschikt, zal daaraan de verwachting ontlenen dat hij in een overeenkomstig geval ook zo zal worden behandeld. -
Welke factoren zijn van belang of een verwachting door het vertrouwensbeginsel wordt beschermd?(4)
1. Door wie de verwachting is gewekt.
2. Hoe en waardoor de verwachting is gewekt.
3. In hoeverre de betrokkene op grond van de gewekte verwachtingen dingen heeft gedaan die hij anders achterwege zou hebben gelaten of die hij anders zou hebben gedaan, waardoor hij nu in een nadeliger positie is komen te verkeren.
4. Of er factoren zijn die zich verzetten tegen het honoreren van het vertrouwen. Bijvoorbeeld een wettelijke regeling. -
Welke bronnen van vertrouwen zijn er?(7)
1. Inlichtingen;
2. Toezeggingen;
3. Gedogen;
4. Eerder gevoerd beleid;
5. Bevoegdhedenovereenkomst;
6. Eerdere beschikkingen;
7. Een bestaande wettelijke regeling.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden