Viruses and Cancer
40 belangrijke vragen over Viruses and Cancer
Welke virussen hebben meerdere soorten cycli?
Welke levenscyclus komt het meeste voor bij virussen?
Wanneer is een virus een tumorvirus? Wat gebeurt er met het oncogen, welke genen komen tot expressie, Wat is opvallend aan viraal DNA/RNA en wat heeft dat met metastasen te maken.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Komen er bij latente virussen veranderingen in de gastheercel? Zo ja hoe wordt dat genoemd?
Wat gebeurt er in de latente levenscyclus van een virus? Met de structurele eiwitten, virus-specifieke eiwitten en de gastheercel.
Hoeveel virionen zijn nodig om transformatie te verzorgen?
Hebben getransformeerde cellen verhoogde of verminderde adhesie en waar zorgt dit voor?
Geef 2 voordelen van getransformeerde cellen, betreffende de deling, de kweek en de groei.
Hoe verloopt de replicatie van retrotumorvirussen in de cel?
Wat is het verschil tussen acuut transformerende retrovirussen en langzaam transformerende retrovirussen? Kijk naar oncogenen, replicatie competent of deficient, welke van de twee typen hebben naastliggende genen en provirale intergratie.
Noem 3 naastliggende genen en bij welke virussen komen deze voor, bij acuut transformerende virussen of bij langzaam transformerende virussen.
Wat wordt verstoort in de gastheercel door intergratie van het virus-genoom?
A. Replicatie.
B. Tranformatie.
C. Gen-expressie.
D. Translatie.
Wat gebeurt er met verminderde adhesie cellen?
A. Kans op tumor-uitzaaiing wordt vergroot.
B. Kans op tumor-uitzaaiing wordt verminderd.
C. De cellen necrotiseren.
D. Al het bovenstaande is fout.
Welke eigenschappen geeft een oncogen aan een cel?
A. Onsterfelijkheid en ancorage dependend groei.
B. Ancorage dependend groei.
C. Onsterfelijkheid en ancorage independend groei.
D. Onsterfelijkheid
Zijn virale oncogenen in retrovirussen uniek? En worden ze in alle normale cellen gevonden?
Wat is bij virus geinduceerde celtransformatie nodig voor expressie van mRNA?
A. Alleen gastheer-DNA viraal oncogen en proto-oncogen.
B. Alleen gastheer DNA en proto-oncogen.
C. Alleen gastheer DNA, virale promotor en proto-oncogen.
D. Alleen gastheer DNA, virale promotor, proto-oncogen en viraal oncogen.
1. Waar toe leidt expressie van mRNA bij virus-geinduceerrde celtransformatie en overexpressie van mRNA toe ?
A. Beiden tot proteinenproduct en abnormale celgroei.
B. Beiden tot abnormale proteinen (hyperactiviteit) en abnormale celgroei.
C. Expressie van mRNA leidt tot abnormale proteinen (hyperactiviteit) en overexpressie mRNA leidt tot proteine product, beide leiden naar abnormale celgroei.
D. Expressie mRNA leidt tot tot proteine product en overexpressie leidt tot abnormale proteinen (hyperactiviteit) beiden leiden naar abnormale celgroei.
Wat is de eerste stap die voorkomt bij retrovirussen wanneer aanwezig in de cel?
Hoe heet het oncogen dat het Rous sarcoma virus heeft opgepikt in de evolutie?
A. PUC.
B. v-SRC.
C. GAG.
D. ENV.
Wat is het verschil tussen permessieve en non-permessieve DNA tumorvirussen?
A. Bij permessieve komt het hele genoom tot expressie en bij non-permessieve komt niets tot expressie.
B. Bij permessieve komt het hele genoom tot expressie en bij non-permessieve komt een klein deel vDNA tot expressie.
C. Bij permessieve komt een klein deel vDNA tot expressie en bij non-permessieve komt het hele genoom tot expressie.
D. Bij permessieve komt niets tot expressie en bij non-permessieve komt een klein deel vDNA tot expressie.
Waar leidt een permessieve DNA virus naar?
A. Replicatie en lysis.
B. Geen replicatie maar wel herinfectie.
C. Replicatie, lysis en herinfectie.
D. Als het vDNA niet tot expressie komt nergens.
Wat kun je zeggen over non-permessieve cellen?
A. Gerichte intergratie vDNA en alles komt tot expressie.
B. Gerichte intergratie vDNA en klein deel vDNA komt tot expressie.
C. Random intergratie cDNA en klein deel vDNA komt tot expressie.
D. Random intergratie vDNA en klein deel vDNA komt tot expressie.
Wat doet de p53 gen bij pappilomavirussen?
A. Het stopt de eiwitsynthese.
B. Het is een papillomaprotease.
C. Het stopt de DNA-polymerase.
D. Niets.
Wat voor virus is het HPV virus?
A. Retrovirus.
B. ss-DNA virus.
C. ds-DNA virus circulair.
D. ds-DNA virus niet circulair.
Wat is de bouw van het HPV virus?
A. Icosaedriaal, capside.
B. Icosaedriaal, envelop.
C. Complex.
D. Complex, envelop.
Waar heeft HPV tropisme voor?
A. Alle soorten epitheel.
B. Cilindrisch epitheel.
C. Plaveisel epitheel.
D. Overgangseptiheel.
Welke oncogenen induceren deling gastheercel bij HPV?
Waar zorgt het p53/E6 complex voor?
A. Verlies van reparatie vermogen en apoptose.
B. Dat alle cellen in apoptose gaan.
C. Dat alle cellen zich nog kunnen repareren en ongeremd door blijven delen.
D. Er bestaat helemaal geen p53/E6 complex.
Waar zorgt RB voor?
A. Dat een cel ongeremd door kan blijven delen.
B. Binding aan E2F om E2F inactief te houden waardoor de cel niet deelt.
C. Is een tumorrepressor.
D. Is een tumorpromotor.
Wat gebeurt er als E2F actief is in een cel?
A. De cel deelt.
B. De cel gaat in apoptose.
C. De cel gaat in necrose.
D. Er gebeurt niets.
Wat is E2F?
A. Een tumorrepressor gen.
B. Een tumorpromotor gen.
C. Een transcriptional activator.
D. Een translational activator.
Wat is het gevolg van binding van E7 aan pRB? Waar leidt dit toe?
A. Inactivatie E2F, ongeremde celdeling. Ubiquitin mediated proteolysis.
B. Activatie E2F, ongeremde celdeling. Ubiquitin mediated proteolysis.
C. Inactivatie p53, ongeremde celdeling. Transcriptional activation.
D. Activatie E2F, ongeremde celdeling. Trancriptional activation.
Waar leidt transformatie via E6 toe?
A. Apoptose.
B. Stress.
C. Downregulatie p53.
D. Ongeplande celdeling.
In een cel is er ongeplande celdeling en beschadiging DNA watvoor cel is dit? Een normale cel of een door E6 geinfecteerde cel?
Waar leiden HPV 16 en 18 toe?
A. Genitale wratten.
B. Herpes simplex.
C. Laryngaal carcinoom.
D. Baarmoederhalskanker.
Welk nummer hebben de cutane HPV's?
A. 5, 8 en 15.
B. 6 en 11.
C. 16 en 18.
D. Al het bovenstaande.
Als wat gedragen cervixtumoren zich?
A. Als carcinomen.
B. Als soa's.
Wat is vooral betrokken bij de oorzaak van cervixcarcinomen.
A. Immuno deficientie van de patient.
B. HIV.
C. Herpes.
D. HPV.
Is HPV alleen genoeg om CxCa te veroorzaken?
Onderzoek naar combinatie cytologie en HPV: Wanneer wordt de patient in de gaten gehouden? Bij:A. Cytologie goed, laag risico HPV.B. Cytologie goed, hoog risico HPV.C. Cytologie fout, laag risico HPV.D. Cytologie fout, hoog risico HPV.
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden