Samenvatting: Universiteit Van Amsterdam
- Deze + 400k samenvattingen
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden
Lees hier de samenvatting en de meest belangrijke oefenvragen van Universiteit van Amsterdam
-
Week 1 MENSENRECHTEN: BESTAAN, INHOUD, AARD, UNIVERSALITEIT
Dit is een preview. Er zijn 10 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 01/01/2021
Laat hier meer flashcards zien -
In de tekst van James Nickel worden verschillende betekenissen van het begrip "mensenrecht" besproken. Nickel beschrijft vier manieren waarop mensenrechten kunnen "bestaan". Leg alle vier in eigen woorden uit.
Mensenrechten kunnen op vier manieren bestaan:
1. Juridische rechten, dus via wetten.
2. Metafysische rechten. Ze zijn door God gegeven. Mensen worden met rechten geboren.
3. Conventionele rechten. Ze maken deel uit van de moraal van mensen. Dus. Als de meerderheid van de mensen denken dat iets een recht is, dan is het zo. (Bijvoorbeeld Eskimo die kinderen mogen vermoorden.)
4. Filosofische rechten. Er zijn goede argumenten voor mensenrechten, bv. “Het is moreel fout om iemand te martelen, er zou bescherming tegen moeten worden geboden.” -
In de tekst van James Nickel worden verschillende betekenissen van het begrip "mensenrecht" besproken. Nickel stelt dat mensenrechten beperkt kunnen worden en hij geeft een aantal voorbeelden. Noem twee voorbeelden van beperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging die zich voor (kunnen) doen in plurale samenlevingen.
Wat zijn plurale samenlevingen:
Dit is een samenleving die bestaat uit groepen die etnisch, raciaal of cultureel sterk verschillen.
Wat zegt het IVBPR over vrijheid van religie en levensovertuiging
''Freedom to manifest one's religion or beliefs may be subject only to such limitations as are prescribed by law and are necessary to protect public safety, order, health, or morals or the fundamental rights and freedoms of others.”
Twee voorbeelden waarin beperkingen van mensenrechten zich hebben voorgedaan in plurale samenlevingen.
1. Het Minarettenverbod in Zwitserland via referendum.
2. Hoofddoekverbod Turkije. -
Week 2 WANNEER IS ER SPRAKE VAN EEN GODSDIENST OF LEVENSOVERTUIGING?
Dit is een preview. Er zijn 6 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 01/01/2021
Laat hier meer flashcards zien -
Wanneer is er sprake van een godsdienst of levensovertuiging onder art. 9 EVRM?'
Of sprake is van een godsdienst of levensovertuiging wordt getoetst aan de volgende vier elementen:
- cogency (overtuiging)
- seriousness (serieusheid)
- cohesion (samenhang)
- importance (belangrijkheid).
Het EHRM legt de lat laag.
Verder ziet het EHRM secularisme ook als een levensovertuiging. Politieke waardesystemen erkent het EHRM ook als levensovertuiging als bijvoorbeeld het communisme, atheisme, paccifisme etc. -
Het case-law overzicht gaat duidelijk over wat Wolff de 'Belief System Condition' noemt. Wat wordt onder 'Belief System Condition' verstaan? De vraag is of de jurisprudentie van het Straatsburgse Hof consistent is. Benoem twee voorbeelden van een mogelijke spanning tussen (de motiveringen van) twee zaken in het case-law overzicht. Motiveer je antwoord.
Onder Belief System Condition' houdt in dat het om geloof moet gaan dat juridisch ook zo gezien wordt.
Twee voorbeelden waarin deze spanning te zien is zijn te vinden in:
-
- -
Week 4 BEPERKINGEN VAN MENSENRECHTEN, BEPERKINGSGRONDEN, PROPORTIONALITEIT, STAATSNEUTRALITEIT
Dit is een preview. Er zijn 9 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 01/01/2021
Laat hier meer flashcards zien -
Wat zijn de belangrijkste argumenten van de 2nd Chamber in Lautsi 1 om een schending van Art. 2, 1e Protocol in combinatie met Art. 9 EVRM aan te nemen?
1. Negatieve vrijheid van religie betekent volgens het hof niet alleen de afwezigheid van religieus onderwijs, maar strekt zich ook uit tot het niet geconfronteerd worden met praktijken en symbolen als een kruis die een geloof vertegenwoordigen.
Het EVRM vond in Lauti I ook dat dit negatieve recht jist belangrjik was bij openbare scholen, omdat je je als atheist hiervan niet kunt onttrekken. Je moet naar school van de overheid. -
Wat zijn de belangrijkste bezwaren van Weiler tegen de argumentatie van de 2nd Chamber in Lauti I?
Het belangrijkste bezwaar van Weiler is dat niets aan de muur hangen ook een overtuiging is. Dus dan dring je nog steeds iets op, ook als overheid. Nu bijvoorbeeld aan mensen die religieus zijn. -
Lauti II. Wat zijn de belangrijkste punten waarop de Grand Chamber het oneens is met de 2nd Chamber?
Het belangrijkste punt van de 2de kamer is dat zij stellen dat het niet aan het EHRM is om te bepalen hoe lidstaten in Europa om moeten gaan met religieuze pluriformiteit.
EHRM bewaakt de ondergrens van grondrechten.
EHRM bepaalt niet de uniforme schending die het vervolgns aan alle landen oplegt.
De landen komen een margin of appreciation toe waarin zij zelf bepalen hoe ze willen omgaan met gevoelige interne kwesties. -
Week 5 VRIJHEID VAN MENINGSUITING VERSUS VRIJHEID VAN GODSDIENST EN LEVENSOVERTUIGING, OTTO PREMINGER
Dit is een preview. Er zijn 6 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 01/01/2021
Laat hier meer flashcards zien -
Beoordeel de toelaatbaarheid van de uitingen van het Otto Preminger-Institut aan de hand van Joel Feinbergs aanstootbeginsel
Feinberg beoordeelt het aan de hand van het aanstootbeginsel. Of hier sprake van is hangt af van de volgende factoren:
1) hoeveel. Hoe meer, hoe meer aanstootgevend
2) vermijdbaar. Als het vermijdbaar is dan is het eerder aanstootgevend. Dan is een verbod legitiem.
3) omvang van de aanstoot.
In relatie met otto dan kan gesteld worden dat beperking niet was toegestaan, omdat toegang vanaf 18 jaar, bioscoop, entree en moeite nemen om er naar toe te gaan. -
Week 7 RECHT OP GELIJKE BEHANDELING
Dit is een preview. Er zijn 3 andere flashcards beschikbaar voor hoofdstuk 01/01/2021
Laat hier meer flashcards zien -
Altman maakt onderscheid tussen ‘direct discrimination’ en ‘indirect discrimination’. Leg dit onderscheid uit.Wat verstaat Altman onder structurele institutionele discriminatie?
‘direct discrimination’ = intentioneel
‘indirect discrimination’ = niet intentioneel.
Structurele institutionele discriminatie = hierbij moet het gaan om een breder patroon. Dus het zit in de hele structuur van een samenleving. Een groep moet structureel worden benadeeld. Dus niet alleen toeslagen maar ook in verkeer en preventef fouilleren. -
Leg uit hoe het EHRM een vergelijkbaar onderscheid maakt via de interpretatie van artikel 14 EVRM.
Positieve discriminatie moet volgens het EHRM soms. Je wilt groepen niet per definitie uitsluiten. Bv. Door lagere ingangseisen, voorrang vrouwen, minderheden.
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden