Uvt vragen van eerder
435 belangrijke vragen over Uvt vragen van eerder
Man met urethritis, proctitis en faryngitis. Uit histologisch onderzoek negatieve diplokok. Welke SOA is de oorzaak?
Casus jongen 17 jaar met hoge koorts, verwardheid, hoofdpijn, nekstijfheid en braken. Meest waarschijnlijke verwekker?
Benauwd kind op SEH. Wat is je beleid?
veel antwoordopties waarvan je er 1 moet aanklikken
- Hogere cijfers + sneller leren
- Niets twee keer studeren
- 100% zeker alles onthouden
Icterus pt van 1 week oud met labuitslag, wat pleit tegen borstvoedingsicterus?
- hoog geconjugeerd bili
- laag geconjugeerd bili
- hoog ongeconjugeerd bili
- hoog geconjugeerd bili
Wat is het effect van een nsaid op de nier?
- afferente vat nier dilateren
- efferente vat nier dilateren
- afferente vat nier contraheren
- efferente vat nier contraheren
Doordat ze een remmende werking hebben op de synthese van prostaglandines wordt het effect van deze prostaglandines op de glomeruli in de nier het openzetten van de bloedaanvoerende (afferente) arteriole tegengegaan. Dit resulteert in een vermindering van de bloedaanvoer in de nier, waardoor deze signaleert dat het circulerende volume te klein is en vocht en zout gaat vasthouden. Dit kan weer tot een hoge bloeddruk leiden.
Wat is geen verschijnsel bij borstvoedingsicterus?
- ontkleurde urine
- donker gekleurde urine
- ontkleurde ontlasting
- goede gewichtstoename
- nog een hele lijst
Casus pt met dvt en aanhoudende dyspneuklachten. Oorzaak?
Pt met al lang gebruik van antipsychotica maakt rare mondbewegingen: herhaaldelijk smakken en tong. Hoe noem je deze aandoening?
Welk systeem is er aangedaan bij het syndroom van Horner?
- parasympathisch
- sympatisch
- lymfestelsel
- spier
Pt met zwelling wang naast oor tpv parotisklier. Het blijk teen parotis carcinoom te zijn. Hoe noemen we die ook wel?
de goedaardige vorm van waaruit het origineert is het pleiomorf adenoom.
Bij een suffe pt worden epileptische aanvallen gezien met bloeddrukverschil tussen beide armen, souffle in de bovenbuik. Heeft hypertensie maar neemt zijn meds neit trouw in. Wat is de oorzaak?
- Hypertensie encefalopathie
- Hypertensie hydrocefalus
- HUS
- TTP
Vrouw met hoofdpijn, is misselijk en heeft bij LO papiloedeem. Oorzaak?
- Hypertensie encefalopathie
- Hypertensie hydrocefalus
- HUS
- TTP
Casus man 40 met meningitis klachten Oorzaak?
Casus Pt met acuut hoofdpijn, heftige rugpijn en misselijkheid en uitval. Oorzaak?
wat er bij past is: uitvalsverschijnselen, heftige hoofdpijn, heftige buik- of rugpijn, een uitzettende kloppende zwelling in de buik en een shock.
https://www.medtronic.com/nl-nl/patienten/aandoeningen/aorta-aneurysma-in-buik.html
Pt presenteert zich met atrofie, zwakte of verlamming en fasciculaties in de tong. Welke zenuw is aangedaan?
Een pt vertoont in het gesprek met de arts een aantal kenmerken: praat de arts na, trekt vreemde bekken en herhaalt bewegingen die eigenaardig en doelloos lijken te zijn. Waar is heir sprake van?
https://www.hersenstichting.nl/hersenaandoeningen/katatonie/
Er worden verschillende vormen van katatonie onderscheiden: hypoactief, hyperactief en mengvormen. Hypoactieve (of stuporeuze) katatonie kenmerkt zich door motorische verschijnselen en terugtrekgedrag. Hyperactieve katatonie kenmerkt zich juist door opwinding en bizar gedrag.
Pt met oedeem in benen, rond ogen, enkels en geslachtsdeel. Urine schuimt en heeft bloed erin. Vermoeid. Hoge RR en trombosebeen. Pt plast bijna niet meer. Had er vlak voor een keelinfectie. Meest waarschijnlijke diagnose?
https://www.gezondheidenwetenschap.be/richtlijnen/nieraandoeningen-bij-kinderen-nefrotisch-en-nefritisch-syndroom
Hoe is de volgorde van hypertensie?
- Raas
- RR daalt
- Arcus aorta baroreceptoren
- ANP aanmaak
- verminderde renine aanmaak
- start in arcus aorta met baroreceptoren die verhoogde druk meten
- druk te hoog = aanmaken ANP door hartwand
- ANP geeft negatieve terugkoppeling op RAAS
- leidt tot minder renine aanmaak
- RR daalt want minder renine is minder aldosteron wat inhoud minder terugresorptie in de distale tubulus en dus meer uitscheiding met de urine.
Meid 13 jaar heeft elk mnd buikpijn. Menstrueert niet, nog nooit gedaan. Welk onderzoek zet je in? Aan welke diagnose denk je?
Welk onderzoek moet je doen bij een niet tuberculeuse mycoplasma bacterie infectie?
Welk ingredient zorgt er voor dat er suiker in borstvoeding zit ?
Mutatie met downregulatie Na/K/Cl kanalen in oplopende lus van henle, wat is dan te zeggen over functie niet mbt: verdunnen urine en concentreren urine? (vraag door iemand anders op geschreven. Begrijp niet helemaal hoe hij dit bedoeld)
Welke arterie voorziet de zwellichamen in de penis van bloed?
Man met sinds 1 w keelpijn en hoest. Welke AB voorschrijven? Amox breed, amox smal of peniciline smal?
niet ernstige keelontsteking = faryngotonsillitis. AB wordt alleen ingezet bij een pt met verhoogd risico op complicaties.
Als voor AB wordt gekozen dan smal penicilline = feneticilline
Kindje met koorts, weinig urineproductie en dehydratie slagpijn nierloges en buikpijn, wat is het?
- GNF glomerulonefritis
- PNF
- ATN acute tubulusnecrose
- TIN acute tubulo interstitiele nefritis
- anti gbm nefritis
Bij de verschillende nefritiden is er nog wel een redelijke urine productie aanwezig want het nierweefsel is wel ontstoken maar nog niet compleet stuk of verdwenen.
- GNF glomerulonefritis: oedeem voeten/benen/oogleden, sterke stijging rr, bloed urine = donkere urine.
- PNF
- ATN
- TIN acute tubulo interstitiele nefritis: klachten bloed urine, moeheid, spierkramp, jeuk
- anti gbm nefritis: meestal bij 20-30 en 50-70 jarigen. Moe, misselijk, bloed urine, schuim urine, oedeem enkel/benen/gezicht, kortademig, minder plassen.
Kindje met koorts, vuurrode wangen en ruwe geschaafde huid. Oorzaak?
Kindje met koorts die verdwijnt en waar daarna exantheem verschijnt. Oorzaak?
Jongen met bepaalde ziekte waar 2 mutaties gevonden zijn bij DNA onderzoek. DNA is ook bij ouders gedaan en conclusie is toch dat beide mutaties niet tot ziektebeeld leiden. Wat moet dan bij ouders gezien zijn om die conclusie te maken?
- Vader beide mutaties en niet ziek/
- vader mutatie1 en moeder mutatie2 geen ziekte/
- beide ouders hebben deze mutatie niet
Pt die de de beide buitenvelden van zijn zicht mist. Waar zit de laesie? Hoe noem je deze afwijking?
Vraag over hypofyseadenoom. welke soort gezichtsvelduitval geeft dit?
Soms is de tumor zo groot dat hij op het kruispunt van de oogzenuwen drukt, vlak boven de hypofyse. Als dit het geval is, krijgt men problemen met zien. Het gezichtsveld wordt smaller, de zijkant is wazig of men heeft het gevoel oogkleppen op te hebben. Dubbelzien komt ook voor. Soms kunnen mensen zelfs blind worden. Wanneer er tijdig ingegrepen wordt, kan het gezichtsvermogen vaak weer geheel of grotendeels herstellen.
Welk soort amyloid zie je bij het multipel myeloom?
https://www.kanker.nl/kankersoorten/multipel-myeloom/wat-is/ziektes-verwant-aan-multipel-myeloom#:~:text=Amylo%C3%AFd%20kan%20ontstaan%20in%20het,door%20een%20plasmacelkanker%20heet%20ALamylo%C3%AFdose.
Waar bevinden de alfa2 receptoren zich?
- Bcellen in de pancreas en bijniermerg
- maag darmkanaal: motiliteit Meisner = splanchisch vaatbed
Waar wordt op gedieet als er bij bepaalde typen epilepsie sprake is van een ketogeen dieet?
https://www.epilepsie.nl/over-epilepsie/pagina/102-2/ketogeen-dieet/
Welke wet is van toepassing wanneer iemand TS pleegt met middelen en brief erbij heeft dat deze niet gereanimeerd wil
worden?
Wat is geen onderdeel van de Bloom & Richardson score? Dit was de vraag op de uvt. Maar beantwoord nu waar de score uit bestaat?
Pt die in de nek gestoken wordt heeft daarbij met tong uitsteken afwijking naar links. Welke zenuw?
Pt met ataxie links en uitval gevoel linker gezichtshelft en rechter lichaamshelft en daarbij (dysarthrie/dysfonie/dysfagie) welke 2 hersenzenuwen?
Pt bij lezen en omlaag de trap aflopen dubbelzien. Welke zenuw?
Pt met diabetes moet been amputatie. Wat is dit gevolg voor perifere weerstand?
verhoogd
verlaagd
gelijk
verhoogd
verlaagd
gelijk
Pt die beademd wordt positive flow beademd. Wat is effect op veneuze flow?
- toegenomen
- afgenomen
- gelijk gebleven
Pt die links zwakte in de been krijgt en bilaterale 80% stenosen heeft carotiden. Welke interventie?
Pt die acuut een cva heeft. Ct duidt obv embolus, wat is interventie?
Pasgeboren kind met pussige ogen. Schoonhouden met water helpt niet, kind heeft gezwolle rode conjunctiva. Welke verwekker?
Welk vat wordt gebruikt om de placentaire flow te meten?
Pte met IUGR welke uitkomst is determinerend hiervoor bij LO?
Wat is bij esbl de meest gangbare vorm van overdracht?
Patient wordt opgenomen met braken en diarree. Wat moet je als eerste doen?
Pte van 33 met colitis ulcerosa en verhoogde leverwaarden geduid bij galwegobstructie.
wat staat er als nummer 2 in je dd?
Kind met vlekjes op de huid bij ziek zijn en sinds 1 dag AB nu een rash. Oorzaak?
1. AB
2. Bacterie
3. Schimmel
4. Virus
5. Parasiet
6. Allergische reactie
Effect van furosemide op chloor kanalen, leidt tot welke verandering in het osmotische milieu van opstijgende lis van henle?
https://www.farmacotherapeutischkompas.nl/bladeren/preparaatteksten/f/furosemide#eigenschappen
Kind die na een tijd holosystole heeft graad 4 met precordiale doorklank. Oorzaak?
dit is het beste antwoord als het op 2-3L wordt gehoord.
als op 4-5-L dan vsd!!
precordiale doorklank wijst op een septum defect. Echter past het holosystolische aspect neit bij een ASD, wel bij een groot VSD.
U neemt de anamnese af van een zwangere vrouw. Zij heeft één keer een miskraam gehad bij 13 weken en vervolgens heeft zij een tweeling bij 37 3/7 week gekregen. Zij is nu 10 weken zwanger. Hoe omschrijft u haar huidige zwangerschap?
a. Gravida 3, Para 1 (G3, P1).
b. Gravida 3, Para 2 (G3, P2).
c. Gravida 4, Para 1 (G4, P1).
d. Gravida 4, Para 2 (G4, P2).
Bij welke zwangerschapsduur bevindt de fundus uteri zich op navelhoogte in een normale eenlingzwangerschap?
a. 20 weken.
b. 24 weken.
c. 28 weken.
d. 32 weken.
Een gezonde vrouw maakt een volstrekt ongestoorde zwangerschap door. Welke bewering is juist over de bloeddruk in de zwangerschap?
a. De bloeddruk daalt al vanaf 8 weken zwangerschapsduur en stijgt vanaf ongeveer 32 weken amenorroe tot het niveau van buiten de zwangerschap.
b. De bloeddruk blijft de hele zwangerschap op hetzelfde niveau als buiten de zwangerschap.
c. De bloeddruk daalt vanaf 28 weken zwangerschap.
d. Vanaf 38 weken moet de bloeddruk zowel systolisch als diastolisch met 10 tot 15 mm Hg stijgen ten opzichte van de bloeddruk buiten de zwangerschap.
Wat is de range van een normale foetale hartfrequentie bij een ongestoorde, voldragen zwangerschap. Let op: er is geen sprake van weeënactiviteit.
a. 90 - 160 slagen per minuut.
b. 100 - 200 slagen per minuut.
c. 110 - 160 slagen per minuut.
d. 120 -200 slagen per minuut.
Pathofysiologisch wordt een preëclampsie bij een zwangere gekenmerkt door een gegeneraliseerde endotheeldysfunctie.
Welke van onderstaande symptomen is hiervan geen gevolg?
a. Stollingsactivatie.
b. Afname van cardiac output.
c. Afname van perifere vaatweerstand.
d. Extravasatie van vocht.
Een zwangere heeft in de vorige zwangerschap een ernstige preeclampsie doorgemaakt. Haar huidige zwangerschap heeft nu een amenorroe van 9 weken en zij heeft een normale bloeddruk. Welke maatregel zou voor haar zin hebben ter voorkoming van preeclampsie? Het preventief voorschrijven van
a. Zoutbeperking.
b. Een antihypertensivum.
c. Een diureticum.
d. Asperine in lage dosering.
Wanneer spreekt men in Nederland van een haemorrhagia (fluxus) post partum?
a. Bij meer dan 500 ml bloedverlies na de geboorte van het kind.
b. Bij meer dan 1000 ml bloedverlies na de geboorte van het kind
c. Bij meer dan 1500 ml bloedverlies na de geboorte van het kind
Welke van onderstaande geneesmiddelen verhoogt de kans op aangeboren afwijkingen bij het kind, als een zwangere dit middel in de gebruikelijke dosering gebruikt?
a. Azithromycine (Zithromax®).
b. Valproïnezuur (Depakine®).
c. Beide.
Welke diagnostische methode is het meest geschikt als een zwangere een verhoogd risico op neurale buisdefecten heeft?
a. Vlokkentest (CVS).
b. Uitgebreide structurele echografie bij 16 tot 20 weken.
c. Amnionpunctie.
d. NIPT (Non Invasieve Prenatale Test).
Bij welke van onderstaande zwangeren is de kans op een vroeggeboorte (partus prematurus) het grootst?
a. De zwangere met een uterus myomatosus.
b. De zwangere die ouder is dan 35 jaar.
c. De zwangere die eerder prematuur is bevallen.
d. De zwangere die een zwaar lichamelijk beroep heeft.
Indien bij een foetus de groei van de buikomvang achterblijft bij de groei van de hoofdomtrek spreekt men van een asymmetrische groeivertraging. Wat is de achterliggende oorzaak hiervan?
a. Verminderde utero-placentaire doorbloeding.
b. Intra-uteriene infectie.
c. Aangeboren afwijking bij het kind.
Een 17-jarig meisje heeft nog nooit gemenstrueerd. Zij heeft een normale lichaamslengte, een normale borstontwikkeling en de beharing is normaal vrouwelijk. De vagina is kort en eindigt blind. Welke diagnose past hierbij?
a. Androgeenongevoeligheidssyndroom
b. Syndroom van Mayer-Rokitansy-Küster
c. Syndroom van Turner
Wat beïnvloedt bij een mannelijk embryo het proces van het in regressie gaan van de buizen van Müller?
a. De invloed van testosteron.
b. De invloed van antimüllerhormoon (AMH).
c. Het ontbreken van stimulatie door oestrogenen.
Een 49 jarige vrouw heeft haar laatste menstruatie nu 6 maanden geleden gehad. Zij is nooit geopereerd aan haar baarmoeder of eierstokken. Zij heeft veel last van opvliegers en dit geeft veel hinder in het dagelijks bestaan. U counselt mevrouw over de voor- en nadelen van behandeling met hormonen. Zij besluit dat zij graag een hormoonbehandeling wil. U geeft haar een preparaat dat bestaat uit oestrogenen. Deze handelswijze is
a. Juist.
b. Onjuist.
vrouw met uterus = oestro en proge vanwege als je alleen monotherapie geeft de kans groter wordt op een endometriumca.
vrouw zonder uterus = alleen oestro! Geen proge vanwege risico op trombose
In de loop van het reproductieve leven van de vrouw wordt de menstruele cyclus geleidelijk korter. Waardoor wordt dit veroorzaakt?
a. Verkorting van de luteale fase.
b. Verkorting van zowel de folliculaire als de luteale fase.
c. Verkorting van de folliculaire fase.
Welke van de volgende methoden van anticonceptie bevat een combinatie van oestrogene en progestagene stof?
a. Hormonaal IUD (Mirena spiraaltje).
b. Hormonaal implantatiestaafje (Implanon).
c. Intravaginale ring (Nuvaring).
d. Prikpil (depo-provera).
Een man en een vrouw proberen sinds anderhalf jaar vergeefs een zwangerschap tot stand te brengen. De partner van meneer Jansen uit zijn eerste relatie heeft in die relatie een vroege miskraam gehad. Voor mevrouw De Vries is het de eerste relatie.
Hoe is in deze situatie de fertiliteitstatus van de man en de vrouw in de huidige relatie?
a. De beide partners zijn primair subfertiel.
b. De beide partners zijn secundair subfertiel.
c. De vrouw is primair subfertiel en de man secundair subfertiel.
d. De vrouw is secundair subfertiel en de man primair subfertiel
Bekijk de afbeelding. Bij welke vrouw is er sprake van hirsutisme?
a. Alleen bij vrouw A.
b. Alleen bij vrouw B.
c. Bij beide vrouwen.
Bij een in-vitrofertilisatie (IVF) behandeling worden verschillende stappen doorlopen. Bij elke stap is er een kans op mislukken van de behandeling. Bij welke stap is de kans op mislukken het grootst?
a. ovariële hyperstimulatie.
b. follikelpunctie (eicelaspiratie).
c. bevruchting van de eicellen.
d. embryo-implantatie.
Bij de behandeling van urge-incontinentie wordt vaak gebruik gemaakt van een medicamenteuze behandeling. Tot welke groep behoort deze medicatie?
a. parasympathicolytica.
b. parasympathicomimetica.
c. sympathicolytica.
d. sympathicomimetica.
Een jonge vrouw (32 jaar), Gravida 2, Para 2, heeft een prolaps. Het is voor haar nog niet helemaal duidelijk of zij nog een derde kind wil. Een operatieve correctie is de behandeling van eerste keus. Deze stelling is
a. Juist.
b. Onjuist.
Hoe noemt men onwillekeurig urineverlies dat optreedt bij drukverhogende momenten als niezen of persen?
a. stressincontinentie.
b. Urge-incontinentie.
c. Overloopincontinentie.
Een jonge vrouw met kinderwens had altijd een regelmatige cyclus maar is nu drie weken over tijd. Zij klaagt over pijn, onder in de buik, die acuut begonnen is en schouderpijn. Zij is bleek en voelt klam aan. Welke diagnose is het meest waarschijnlijk?
a. Extra uteriene graviditeit (EUG) die een tubaruptuur heeft veroorzaakt.
b. Steeldraai van een ovariumcyste.
c. Dreigende (intra-uteriene) abortus.
Er is een duidelijke relatie aangetoond tussen chronische buikpijn en de aanwezigheid van verklevingen (adhesies) in de buik.
Deze stelling is
a. Juist.
b. Onjuist.
Welke vrouwen komen, volgens de huidige inzichten, in aanmerking voor het voorschrijven van een medicijn met androgene eigenschappen (bijvoorbeeld Tibolon) ten behoeve van het herstel van het seksueel functioneren?
a. Vrouwen met vaginistische klachten.
b. Vrouwen in de fertiele leeftijd met ernstige dyspareunie.
c. Vrouwen die op onnatuurlijke wijze (bijv. door het verwijderen van de ovaria) postmenopauzaal zijn geworden.
d. Vrouwen die op natuurlijke wijze postmenopauzaal zijn geworden.
Deze vrouwen zijn niet meer in staat om zelf hormonen te produceren die de seks drift stimuleren en krijgen daarom androgenen toegediend = mannelijke geslachtshormonen bv testosteron
De afvoerbuizen van de klieren van Bartholin monden uit aan de basis van het achterste 1/3e deel van de labia minora. Deze stelling is
a. Juist.
b. Onjuist.
Bij een vrouw van 72 jaar wordt endometriumcarcinoom stadium 1 geconstateerd. Wat is de primaire behandelmethode?
a. Chirurgisch
b. met cytostatica
c. met radiotherapie
d. met een progestageen
Welke afwijking van de vulva kan maligne ontaarden?
a. Bartholinische cyste.
b. Lichen sclerosus.
c. Condylomata accuminata.
Rangschikvraag voor 3 punten.
Rangschik de volgende gynaecologische tumoren naar toenemen van incidentie ( in Nederland). Zet dus de meest voorkomende gynaecologische tumor op nummer 1 en de minst voorkomende tumor op nummer 4.
a. Cervixcarcinoom.
b. Endometriumcarcinoom.
c. Ovariumcarcinoom.
d. Vulvacarcinoom.
2= Ovariumcarcinoom
3= Cervixcarcinoom
4= Vulvacarcinoom
Een functionele souffle ontstaat door een ruim slagvolume over de aortaklep.
Deze stelling is juist?
A. Juist
B. Onjuist
Een pasgeborene ziet 1 minuut na de geboorte bleek, heeft een onregelmatige ademhaling en een pols van 80/min. Het kind is hypotoon, het reageert niet bij testen van de reflexprikkelbaarheid.
Wat is de Apgarscore?
A. 1
B. 2
C. 3
AH = 1
Pols/HF = 1 want <100
Spiertonus = 0
Reactie op prikkels = 0
Kleur = 0 want bleek/blauw, perifere cyanose = 1
Bij een neonaat ziet u een zwelling links parietaal die niet over de schedelnaden heen gaat.
Wat is uw diagnose?
A. Caput succedaneum
B. Cephaal hematoom
C. Subgaleale bloeding
In bepaalde leeftijdsfasen hebben kinderen een hoge calorische intake nodig omdat zij in die periode een forsere groei doormaken dan in andere fases van het leven.
In welke leeftijdsperiode is dit effect het sterkst?
A. Op de zuigelingen leeftijd
B. In de kleuterperiode
C. In de puberteit
Schaamhaargroei bij een meisje van 8 jaar zonder borstontwikkeling duidt op activiteit van:
A. De ovaria
B. De hypofyse/hypothalamus as
C. De bijnier
HIB vaccinatie vermindert de kans op septische artritis
A. Juist
B. Onjuist
Wat is juist?
Bij de reanimatie van een kind of zuigeling:
A. Mag geen gebruik worden gemaakt van een AED
B. Mag wel gebruik worden gemaakt van een AED
C. Mag alléén van een AED gebruik worden gemaakt, als deze een kind-modus heeft
Een zuigeling van 10 maanden spuugt en heeft diarree. Het kind blijkt een matige dehydratie (6-9%) te hebben. Wat is de eerste keus van behandeling?
A. Compensatie van doorgaande verliezen geven met ORS na iedere luier met diarree
B. Intraveneuze rehydratie
C. Rehydratie middels ORS per os
Braken is geen contra-indicatie voor het geven van ORS; het verdwijnt meestal geleidelijk bij het vaak toedienen van kleine hoeveelheden.
De meest voorkomende verwekker van urineweginfecties bij kinderen is:
A. Escherichia coli
B. Klebsiella oxytoca
C. Staphylococcus aureus
Welke van onderstaande kenmerken hoort niet bij de ziekte van Kawasaki?
A. Lymfadenopathie
B. Conjunctivitis
C. Petechiën
Waarop kan het acuut optreden van heftige dyspnoe met een luide inspiratoir stridor bij een 4-jarige op berusten?
A. Astma exacerbatie
B. Aspiratie van een vreemd lichaam
C. Beide
Je ziet een kind met een anemie van 3,8 mmol/l.
Welke laboratoriumuitslag wijst op hemolyse als oorzaak?
A. Laag reticulocytengetal
B. Verhoogd bilirubine
C. Verhoogd haptoglobuline
Wat is juist?
A. Seborrhoisch eczeem bij zuigelingen beperkt zich tot de hoofdhuid
B. Seborrhoisch eczeem jeukt niet
Welk van de onderstaande kenmerken is niet karakteristiek voor een lymfadenitis veroorzaakt door atypische mycobacterien ?
A. Lokalisatie in de oksel
B. Rood-blauwe verkleuring
C. Spontane genezing
Een pasgeboren baby ontwikkelt binnen enkele uren een blauwe huidskleur. Welke oorzaak is het minst waarschijnlijk?
A. Coarctatio aortae
B. Tetralogie van Fallot
C. Transpositie van de grote vaten
Welk onderzoek is aangewezen bij een zuigeling met obstipatie vanaf de geboorte en bij rectaal toucher een lege ampul?
A. Een rectumzuigbiopt
B. Een colon inloop
C. Beide onderzoeken zijn aangewezen
Wat leidt in het algemeen niet tot chronische diarree?
A. Coeliakie
B. Rotavirus infectie
C. Inflammatoire darmziekte
Constitutioneel eczeem bij zuigelingen berust gewoonlijk op koemelkallergie.
Deze stelling is
A. Juist
B. Onjuist
Een kenmerk van een eenvoudige (typische) koortsconvulsie is een tijdsduur van 15-30 minuten.
A. Juist
B. Onjuist
De meeste koortsstuipen duren korter dan 15 minuten. Een op de drie koortsstuipen duurt echter langer dan 15 minuten. Een op de twintig koortsstuipen duurt meer dan 30 minuten.
Welk van onderstaande factoren speelt geen rol bij bedplassen
A. Geslacht
B. Obstipatie
C. Slaappatroon
D. Onvoldoende wekreactie op volle blaas
Een meisje van 2 jaar heeft een ernstige nabloeding na een adenotomie.
A. Dit is suspect voor Hemofilie A (factor VIII tekort)
B. Dit is suspect voor Hemofilie B (factor IX tekort)
C. Bij deze casus zijn beide diagnoses heel onwaarschijnlijk
Dit komt omdat hemofilie A en B geslachtsgebonden overerven. Dus mannen zijn aangedaan en vrouwen zijn draagster.
Congenitale heupdysplasie kenmerkt zich door een beperkte flexie in het aangedane gewricht.
A. Juist
B. Onjuist
ortolani en barlow testen.
stuit en meisje
beh: repositie, spreidbeugel = pavlikbandage
Een hernia inguinalis bij kinderen is meestal een:
A. Laterale liesbreuk
B. Mediale liesbreuk
C. Komt beide ongeveer evenveel voor
Een 3 weken oude zuigeling is acuut ziek, heeft hoge koorts en beweegt het rechterbeen niet meer spontaan. Passieve beweging in het heupgewricht is duidelijk pijnlijk.
Wat is juist?
A. Dit beeld past bij septische artritis van de heup
B. Dit beeld past bij osteomyelitis van de heup
C. Dit beeld past zowel bij septische artritis als bij osteomyelitis van de heup
D. Dit beeld past niet bij een septische artritis en niet bij een osteomyelitis van de heup
Op de SEH zie je een jongen van 3 jaar. Hij is gevallen van de trap op zijn hoofd. Om te beslissen of een CT-hersenen gemaakt moet worden, moet je een aantal dingen uitvragen.
Welke vraag is niet onderscheidend voor maken van een CT-hersenen?
A. Is hij al vaker op zijn hoofd gevallen?
B. Gedraagt het kind zich anders?
C. Heeft het kind gebraakt?
D. Is er sprake van visusverlies?
Kinderen met het syndroom van Down hebben een verhoogde kans op Morbus Hirschsprung
A. Juist
B. Onjuist
In welke groep van antibiotica valt het middel van eerste keuze bij verdenking op een bacteriële pneumonie bij een kind tussen de 3 maanden en 5 jaar oud?
A. Penicillines
B. Macroliden
C. Cefalosporines
Een voorbeeld van een tumor die overwegend hematogeen metastaseert is het:
a.mammacarcinoom
b.ovariumcarcinoom
c.niercelcarcinoom
Het ontstaan van een urotheelcelcarcinoom van de blaas, is geassocieerd met
a.roken
b.Schistosoma infectie
c.asbest contact
Een kwaadaardige tumor van de bloedvaten heet:
a.angiosarcoom
b.liposarcoom
c.chondrosarcoom
Het ontstaan van Barrett slijmvlies in de oesophagus is een vorm van:
a.dysplasie
b.metaplasie
c.hyperplasie
Bij het typische incidentie-patroon van een West-Europees land, hoort een relatief lage incidentie van:
a.coloncarcinoom
b.cervixcarcinoom
c.longcarcinoom
Alvorens tot een operatieve behandeling over te gaan, wordt bij de verdenking op mammacarcinoom eerst de zgn. “triple diagnostiek” verricht. Dit houdt in:
a.lichamelijk onderzoek, mammografie en echografie
b.mammografie, echografie en weefseldiagnostiek (cytologie en/of histologie)
c.lichamelijk onderzoek, mammografie/echografie en weefseldiagnostiek
Er bestaan verschillende soorten mammacarcinomen. Welke komt verreweg het meeste voor?
a.invasief lobulair mammacarcinoom
b.slijmvormend adenocarcinoom
c.invasief ductaal carcinoom
De Bloom and Richardson gradering is gebaseerd op:
a. kernpolymorfie, mate van buisvorming en dysplasie
b. mate van buisvorming, kernpolymorfie en delingsactiviteit
c. delingsactiviteit, metaplasie en mate van buisvorming
Bij een okselkliertoilet wordt het vetweefsel in de axilla verwijderd inclusief de aanwezige lymfklieren. Wat is de (anatomische) begrenzing van de axilla?
a.m. latissimus dorsi, thoraxwand en m. serratus anterior
b.v. axillaris, clavicula en m. latissimus dorsi
c.thoraxwand, m. latissimus dorsi en v. axillaris
Mediastinoscopie is belangrijk voor:
a.het vaststellen van de aard van de tumor
b.stadiering van een longcarcinoom
c.diagnostiek van perifeer gelegen longtumoren
Een patiënt met een longcarcinoom heeft een verhoogd alkalische fosfatase en hypercalciemie. In dit geval is het verstandig het standaard disseminatie onderzoek uit te breiden met:
a.een echografie of CT-scan van de bovenbuik
b.een CT-scan van de hersenen
c.een botscintigrafie
Als co-morbiditeit bij patiënten met een longcarcinoom zijn vooral te verwachten:
a.hart- en vaatziekten
b.blaascarcinomen
c.maagcarcinomen
Bij vergevorderde longcarcinomen kan palliatieve radiotherapie worden toegepast. De meest frequente klachten die hiermee behandeld moeten worden zijn:
a.hoest, dyspnoe en pijn
b.hoest en vena cava superiorsyndroom
c.cachexie, dyspnoe en pijn
Een patiënt, bekend met een plaveiselcelcarcinoom van de long, presenteert zich met een nieuwe tumor in de long. Onderscheid maken tussen een tweede primair longcarcinoom en een metastase van een ander plaveiselcelcarcinoom (van bijvoorbeeld het hoofd-hals gebied) kan met behulp van:
a.bepaling van microsateliet-instabiliteit
b.p53 mutatie analyse
c.lichtmicroscopisch onderzoek
De kans dat een basaalcelcarcinoom metastaseert is
a.0 tot 1%
b.10 tot 20%
c.30 tot 40%
Een melanoma in situ
a.bestaat uit epitheelcellen
b.groeit niet door de basaalmembraan van de epidermis heen
c.geeft frequent hematogene metastasen.
Een belangrijke prognostische parameter bij melanomen is
a.diameter van de tumor
b.differentiatiegraad van de tumor
c.ulceratie
Bij een vrouw met afwijkende cervixcytologie kan gekozen worden voor conisatie ter verkrijging van materiaal voor histologie. Een conisatie heeft als voordeel boven lisexcisies:
a.dat er relatief weinig complicaties zijn
b.dat radicaliteit goed te bepalen is
c.dat een eventuele kinderwens nog optimaal ingevuld kan worden
Een totale exenteratie kan worden toegepast bij een:
a.cervixcarcinoom stadium I (carcinoom beperkt tot de cervix)
b.cervixcarcinoom stadium II (carcinoom buiten de cervix, maar nog niet tot aan de bekkenwand)
c.cervixcarcinoom stadium IV (carcinoom met doorgroei in de mucosa van de blaas
Wat is juist over ovariumtumoren?:
a.ovariumcarcinomen hebben een slechtere prognose dan de overige gynaecologische tumoren.
b.het merendeel van de maligne ovariumtumoren zijn teratomen
c.dooierzaktumoren produceren humaan choriongonadotrofine (HCG)
Antilichamen tegen de tumormerkerstof CA125 zijn te gebruiken als:
a.prognostische parameter bij het stellen van de diagnose ovariumcarcinoom
b.diagnostisch hulpmiddel bij het identificeren van de aard van de tumor
c.immuuntherapie bij ovariumcarcinomen
High-risk HPV speelt een belangrijke rol bij het ontstaan van cervixcarcinomen. Low-risk HPV wordt met name aangetroffen in:
a.anuscarcinomen
b.vulvacarcinomen
c.condylomen
Welke van de volgende maligne blaastumoren komen in Nederland het meeste voor?
a. adenocarcinoom
b. plaveiselcelcarcinoom
c. urotheelcelcarcinoom
Welke van de volgende bewering is juist?
a. > 80% van de niertumoren wordt per toeval ondekt
b. ongeveer 10% heeft metastasen van zijn of haar nierceltumor ten tijde van de diagnose
c. patiënten met Von Hippel Lindau hebben een sterk verhoogd risico op een niercelcarcinoom
Welke van de volgende bewering is onjuist?
a. macroscopische haematurie, muv jonge vrouwen met klachten passend bij een urineweginfectie, is verdacht voor een maligniteit totdat het tegendeel is bewezen
b. cytologie heeft een zeer hoge specificiteit voor blaas maligniteiten en een urine dipstick-test heeft een zeer hoge negatief voorspellende waarde voor het vaststellen van hematurie.
c. cytologie is de goudenstandaard voor het vaststellen van blaastumoren
Welke stelling over prostaat kanker is juist
a. hormonale therapie bij gemetastaseerd prostaatcarcinoom is een curatieve vorm van behandeling
b. de meeste prostaatcarcinomen gaan zonder klachten gepaard en worden ontdekt door een verhoogd PSA gehalte
c. PSA staat voor Prostaatkanker Specifiek Antigeen
Mannen met een testistumor presenteren zich in de meeste gevallen met:
a. pijnloze zwelling scrotaal
b. pijnlijke zwelling scrotaal
c. pijnloze zwelling in de lies (door metastase)
Bij een familaire poliposis coli kan het colon duizenden poliepen bevatten.Dit zijn allemaal:
a.hyperplastische poliepen
b.metaplastische poliepen
c.neoplastische poliepen
Een patiënt met dysfagie t.g.v. een maligniteit in het middelste 1/3 van de slokdarm heeft een:
a.plaveiselcelcarcinoom
b.adenocarcinoom
c.maligne lymfoom
Een Barrett carcinoom ontstaat in een Barrett oesofagus en is dus altijd een
a.plaveiselcelcarcinoom
b.adenocarcinoom
c.overgangsepitheelcarcinoom
Een tumor in het colon ascendens kan zich heel goed presenteren met een:
a.ijzergebreksanemie
b.hemolytische anemie
c.veranderd defaecatiepatroon
Occult bloedverlies via het maagdarm kanaal kan verklaard worden door:
a.een oesophagus-varices bloeding
b.een bloeding in divertikels
c.een maagcarcinoom
occult bloedverlies is niet waar te nemen met het blote oog en wijst op een bloeding hoog in de TD. Omdat het niet waar te nemen is, zal de hoeveelheid bloed niet groot zijn.
Dus uberhaubt een bloeding kun je in de feces terugzien dus is niet occult omdat deze bloeding dus waar te nemen is met het oog.
Welk van de onderstaande kenmerken heeft een tubulair adenoom met laaggradige dysplasie?
a.hyperplastische slijmproductie
b.pseudostratificatie van kernen
c.maagmetaplasie
laaggradig = traag groeiend
Bij pseudostratificatie zijn de kernen groter en bevatten ze meer chromatine. Bij opgeblazen kernen met nucleoli is geen enkele slijmbekercel te zien, dan gaat het de verkeerde kant op.
Een karakteristiek symptoom/kenmerk van het pancreaskopcarcinoom is:
a. koliekpijn rechts boven in de buik.
b. een palpabele zwelling in epigastrio.
c. pijnloze icterus.
Levermetastasen van een colorectaal carcinoom in segment 2, 3 en 4 kunnen worden gereseceerd middels een:
a.hemihepatectomie links
b.segmentresectie
c.extended hemihepatectomie rechts
Een man van 25 jaar wordt op de SEH binnengebracht door de ambulance. Zijn vriendin vertelt dat hij een uur eerder plotseling trekkingen kreeg van de rechter arm, gevolgd door bewustzijnsverlies en trekkingen van beide armen en benen. Dit duurde een paar minuten, maar het leken wel uren. Nadien was hij suf, in de war en afwerend. Hij was incontinent geweest voor urine en er liep een straaltje bloed langs zijn mond. Wat heeft deze jonge man doorgemaakt?
a. een vasovagale collaps
b. een partieel epileptisch insult met secundaire generalisatie
c. een mictiesyncope
Een man krijgt een partieel epileptisch insult met secundaire generalisatie. Een dik uur na verblijf op de SEH is de man weer helder en goed georiënteerd. Het neurologisch onderzoek laat dan geen afwijkingen meer zien. De vriendin zegt dat hij gelukkig weer ‘de oude’ is. Boven in de DD staat een laaggradig glioom.
Welk aanvullend onderzoek zou U bij voorkeur willen uitvoeren in de komende weken?
a. een MRI scan van de hersenen
b. een CT-scan van de hersenen
c. een röntgenfoto van de schedel
Wat is in veel gevallen het radiologische verschil tussen laaggradige en hooggradige gliomen?
a. de locatie
b. de grootte
c. het al dan niet aanwezig zijn van aankleuring
Wat bepaalt het verschil tussen hooggradige en laaggradige gliomen?
a. infiltratie in de omgeving
b. vermogen tot uitzaaiing
c. histologische kenmerken
Welke regio bevat het grootste aantal lymphnodi?
a) onderarm en elleboog
b) hals
c) oppervlakkig deel van de rompwand
Lymfe in de truncus intestinalis is onder normale omstandigheden niet afkomstig van:
a) de nieren
b) het colon
c) de milt
Een carcinoom in het colon ascendens kan leiden tot metastasen in de lymphonodi
a) mesenterici superiores
b) mesenterici inferiores
c) iliaci interni
Beschrijf in volgorde de veranderingen die plaatsvinden in het epitheel van de bronchus bij het ontstaan van een plaveiselcelcarcinoom in de long.
Een patiënt heeft hoge spitse T toppen op het ECG en een lage bloeddruk. Het meest waarschijnlijk lijdt hij aan het:
A: syndroom van Conn
B: syndroom van Cushing
C: syndroom van Bartter
D: syndroom van Addison
A: Fout: primair hyperaldosteronisme met autonome aldosteronproductie met retentie van water en Na, renaal verlies van K (dus hypokaliemie) en hoge bloeddruk. Hoge spitse T toppen wijzen op hyperkaliemie.
B: Fout: geeft een beeld gelijkend op A (mineralocorticoide effecten van cortisol teveel).
C: Fout: secundair hyperaldosteronisme door renaal verlies van Na; bloeddruk kan laag zijn, maar er is hypokaliemie en geen hyperkaliemie zoals gesuggereerd door de hoge spitse T toppen.
D: Goed: bijnierinsufficientie met renaal Na verlies en retentie van K: lage bloeddruk en hyperkaliemie, ECG past hierbij.
Een medicament dat de luminale natriumkanaaltjes blokkeert in de hoofdcellen van de corticale verzamelbuizen van de nieren:
A: is een osmotisch diureticum
B: versterkt het effect van aldosteron in de nier
C: is een kaliumsparend diureticum
D: heeft hypokaliëmie als belangrijke bijwerking
A: Fout: osmotisch diuretica zij b.v. glucose (diabetes) en mannitol: worden gefiltreerd en bij onvoldoende resorptie blijven zij in de tubuli en nemen “osmotisch”water mee;
B: Fout: voor het zoutretinerend effect van aldosteron zijn juist de luminale Na kanaaltjes (EnaC, epithelial Na channels) nodig; als je deze kanaaltjes blokkeert rem je juist het effect van aldosteron.
C: Goed: bij het blokkeren van deze kanaaltjes wordt de Na resorptie via EnaC geremd (diuretisch effect) , de lumina worden niet electrisch negatief en er vindt dus geen K secretie plaats: K sparend diureticum.
D: Fout: de belangrijkste bijwerking is juist hyperkaliemie.
Na opname van een kaliumrijke maaltijd is de verhoogde renale excretie van kalium primair het gevolg van:
A: Toegenomen filtratie van kalium
B: Afgenomen proximale resorptie van gefiltreerd kalium
C: Toegenomen secretie van kalium in de laat distale en corticale verzamelbuizen
D: Afgenomen medullaire kalium resorptie
A: Fout: al het gefiltreerde K (neemt wel toe bij hyperkaliemie) wordt vrijwel volledig in proximale tubuli en lissen van Henle geresorbeerd:de excretie wordt niet bepaald door de gefiltreerde hoeveelheid K;
B: Fout.
C: Goed: de K balans en excretie wordt volledig bepaald door regulatie van de distale tubulaire secretie;
D: Fout.
Een oudere patiënt, langdurig bekend met hypertensie, klaagt over spierzwakte. Hij is verder gezond. Analyse van veneus bloed laat een plasma bicarbonaat zien van 31 mmol/L (23-29 mmol/L) en een plasma kalium van 2.5 mmol/L (3.8-5.0 mmol/L).
Het is waarschijnlijk dat deze patiënt een:
A: Metabole compensatie vertoont voor respiratoire alkalose tengevolge van hyperventilatie
B: Metabole compensatie vertoont voor respiratoire acidose ten gevolge van langdurig roken
C: Metabole acidose vertoont door een recente episode van diarree
D: Metabole alkalose vertoont door langdurig diuretica gebruik
A: Fout: Hier zou de compensatie renaal bicarbonaat verlies moeten zijn, dus je zou een laag bicarbonaat vinden!
B: Fout: Zou kunnen, maar hier past geen hypokaliemie bij (eerder hyper-K door shift bij acidose), klinische setting klopt niet.
C: Fout: Hierbij zou het bicarbonaat laag zijn door gastro-intestinaal bicarbonaatverlies
D: Goed: Er bestaat een hypo-K met waarschijnlijk een metabole alkalose (hoewel de pH van het bloed niet gegeven is): past in de klinische setting (secundair hyperaldosteronisme door volumedepletie met renaal K+ en H+ verlies).
Bij een acute tubulusnecrose is:
A: De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit hoog
B: De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit laag
C: De urine Na concentratie hoog en de urine osmolariteit laag
D: De urine Na concentratie laag en de urine osmolariteit hoog
Als de tubuli stuk zijn door de necrose is er geen terugresorptie van natrium dus wordt het uitgescheiden. Ook is er geen excretie van eiwitten, kalium etc. Dus is de osmolariteit van urine laag.
Beoordelen kwaliteit urine
• Osmolariteit urine > 500 mosm/kg
– Tubuli reageren nog op ADH : prerenaal
• Osmolariteit urine < 350 mosm/kg
– Tubuli reageren niet meer op ADH : ATN
• Na concentratie urine < 20 mmol/l
– Tubuli reageren nog op angiotensine II & aldosteron : prerenaal
• Na concentratie urine > 40 mmol/l– Tubuli reageren niet meer op angiotensine II & aldosteron : ATN
Bij een 59-jarige man komt bij aanvullend onderzoek wegens vermoeidheid een ernstige nierinsufficientie aan het licht (plasma kreatinine 930 micromol/l, normaal is 58-103 micromol/l). Echografisch hebben beide nieren een normale anatomie en een lengte van 13,5 cm. In het urinesediment worden erythrocytencylinders en dysmorfe erythrocyten gezien. Welke diagnose past bij deze bevindingen?
A: Acute tubulo-interstitiele nefritis door gebruik van Indocid (een NSAID);
B: Nierinsufficientie door stuwing bij een prostaatcarcinoom;
C: Chronische nierinsufficientie door cystenieren;
D: Snel progressieve nierinsufficientie door de ziekte van Wegener.
Antwoord A is niet goed: nieren van normale grootte of iets vergrote nieren passen wel bij deze diagnose. Bij deze afwijking worden echter leukocytencylinders gezien eventueel met eosinofile granulocyten in het sediment.
Antwoord B is niet goed: hier zouden bij echografie uitgezette nierbekkens en ureteren (+ blaas) moeten worden gezien. Eventueel ery’s in het sediment, maar niet dysmorf en geen cylinders.
Antwoord C: de echografie (geen grote nieren met cysten) en het sediment passen niet bij deze diagnose.
Antwoord D is juist (zou ook anti-GBM nefritis of SLE kunnen zijn).
Welk van de volgende interventies stimuleert de afgifte van antidiuretisch hormoon?
A: intraveneuze infusie van 1 liter van een hypertone NaCl oplossing
B: intraveneuze infusie van 1 liter van een isotone NaCl oplossing
C: intraveneuze infusie van 1 liter van een isotone glucose oplossing
D: een acute toename van de bloeddruk
Antwoord A is goed: dit infuus verhoogt de plasma osmolariteit, waardoor via de osmoreceptoren (hypothalamus) de ADH afgfte wordt gestimuleerd.
Antwoord B is niet goed: geen verandering plasma osmolariteit, geen verandering ADG afgifte
Antwoord C idem
Antwoord D bloeddrukgestuurde ADH afgifte vindt plaats bij een sterke afname van de bloeddruk: hier stijgt de bloeddruk, zou dus eerder ADH onderdrukking veroorzaken.
Welk van onderstaande beweringen over kalium is onjuist:
A: Metabole acidose veroorzaakt een hypokaliëmie;
B: Hyperkaliëmie en hypokaliëmie veranderen de rustmembraanpotentiaal in hartspiercellen;
C: De intracellulaire kalium concentratie is vele malen hoger dan de extracellulaire;
D: Hyperkaliëmie verhoogt de aldosteronsecretie door de bijnieren en daarmee de kalium excretie
Antwoord A onjuist: bij metabole acidose ontstaat door een shift (buffering) van H+ ionen de cel in juist een naar buiten de cel gerichte K stroom: hyperkaliemie;
Antwoord B dit klopt (zie figuren inleidend college electrolieten)
Antwoord C juist: binnen de cel ~140 mmol/l, buiten de cel ~4 mmol/l (Na-K-ATPase)
Antwoord D juist:K bevordert op deze manier z’n eigen uitscheiding (het hoge K per se doet ook het Na-K-ATPase harder werken: tesamen met de aldosteron toename neemt hierdoor de K excretie toe)
Welk van de volgende complicaties hoort niet bij het primaire nefrotisch syndroom:
A: Verhoogde kans op infecties;
B: Hyperglycemie;
C: Verhoogde kans op trombose;
D: Hypercholesterolemie.
Antwoord A juist: door verlies immunoglobulines met urine;
Antwoord B onjuist, hooguit een gevolg van een eventuele behandeling met corticosteroiden;
Antwoord C juist: verhoogde aanmaak van fibrinogeen (lever) en verlies antithrombotische eiwitten in de urine b.v.(antithrombine III);
Antwoord D juist (door verhoogde aanmaak lipoproteinen in lever)
Behandeling met een ACE remmer is niet geïndiceerd bij:
A: Symptomatische antiproteïnurische behandeling bij het nefrotisch syndroom
B: Pulmonale sarcoidose graad III met uitgebreide extrapulmonale sarcoidose activiteit
C: Diabetische nefropathie
D: Hypertensie bij éénzijdige nierarteriestenose
Antwoord A wel geindiceerd: verlaging proteinurie door afname intracapillaire glomerulaire druk (efferente vasodilatatie);
Antwoord B niet geindiceerd, ACE wordt geproduceerd in granulomen in de long die bij deze ziekte ontstaan: een marker van de ziekte, ACE-remming beinvloedt de ziekte niet;
Antwoord C wel geindiceerd: vertraagt achteruitgang nierziekte door mechanisme onder A
Antwoord D wel geindiceerd: dit is meestal een renine-gevoelige hypertensie.
Een patiënt heeft een afsluitende uretersteen rechts en sinds enige dagen koorts en koude rillingen. Hij heeft sinds 1 dag het antibioticum “gentamycine” i.v. toegediend gekregen. Bij opname is de serum kreatinineconcentratie 500 mol/L. Deze mate van nierfunctiestoornis kan worden verklaard door:
A: Het uitvallen van de rechter nier
B: Nefrotoxiciteit van gentamycine
C: Urosepsis
D: Toediening van een spasmolyticum voor de niersteenkolieken
Antwoord A onjuist: uitval van 1 nier leidt tot halvering van de GFR: bij gelijkblijvende kreatinineproductie verdubbelt dan de plasma kreatinineconcentratie maximaal;
Antwoord B onjuist: antibiotica als gentamycine geven pas een nierfunctiestoornis na een aantal dagen tot een week;
Antwoord C juist: waarschijnlijk heeft patiënt een urosepsis met een acute tubulusnecrose; beide nieren zijn ziek!
Antwoord D onjuist: spasmolytica die werken op de gladde spieren van de ureteren hebben geen effect op de GFR.
Welke van de volgende associaties is niet juist:
A: Hypofosfatemie / nierinsufficiëntie
B: Hypercalciëmie / sarcoidose
C: Secundaire hyperparathyreoïdie / nierinsufficiëntie
D: Primaire hyperparathyreoïdie / nefrolithiasis
Antwoord A dit alternatief is niet juist: bij nierinsufficientie ontstaat juist een hyperfosfatemie door onvoldoende uitscheiding van fosfaat via de nieren;
Antwoord B dit alternatief klopt wel: granulomen bij deze aandoening maken soms actief vitamine D met hypercalciemie door verhoogde Ca resorptie in de darmen tot gevolg;
Antwoord C dit alternatief klopt ook: nierziekte -> verminderde renale productie van actief vitamine D, hypocalciemie, secundaire hyperparathyreoïdie, calcium afgifte uit bot door verhoogde afbraak, correctie hypocalciemie;
Antwoord D klopt ook: bij primaire hyperparthyreoide ontstaat hypercalciemie en hypercalciurie: het risico op nierstenen neemt toe.
Bij welk van de volgende aandoeningen is polyurie secundair aan polydipsie:
A: Diabetes mellitus
B: Renale diabetes insipidus
C: Psychogene polydipsie
D: Centrale diabetes insipidus
Antwoord A volgorde hier: hyperglykemie, overschrijden tubulair resorptie maximum voor glucose, glucosurie met osmotische diurese, polyurie, dehydratie, dorst.
Antwoord B ADH ongevoeligheid van de verzamelbuizen, hierdoor waterdiurese, polyurie, dehydratie, dorst.
Antwoord C is juist! primair veel drinken, lichte daling plasma osmolariteit, onderdrukking ADH afgifte, waterdiurese, polyurie
Antwoord D geen ADH productie, hierdoor waterdiurese, polyurie, dehydratie, dorst.
Een patient met hartfalen heeft oedeem, een hoge centraal veneuze druk en een hyponatriemie. De osmolariteit van de urine is zeer hoog en de Na concentratie in de urine is zeer laag. In de circulatie van de patient is er:
A: Veel ANP, veel ADH, veel aldosteron
B: Weinig ANP, veel ADH, weinig aldosteron
C: Weinig ANP, weinig ADH, veel aldosteron
D: Veel ANP, weinig ADH, weinig aldosteron
De combinatie van een sterk afgenomen nierfunctie, nieren van normale grootte bij echografie en dysmorfe erytrocyten in het urinesediment past bij:
A: Acute tubulo-interstitiele nefritis
B: Acute tubulusnecrose
C: Syndroom van Goodpasture
D: Cystenieren
Antwoord A: hier zouden leukocytencylinders gevonden worden: fout dus;
Antwoord B: in sediment hooguit (tubulus)epitheelcellen, geen erythrocyten;
Antwoord C: klopt: dit is een vorm van snel progressieve glomerulonefritis met bijpassend sediment;
Antwoord D: bij cystenieren kunnen er eryhrocyten in het sediment zitten, maar die zijn niet van glomerulaire origine en dus niet dysmorf.
Hypokaliemie die onstaat in het kader van een vers myocardinfarct is het gevolg van:
A: Een shift van kalium de cellen in door sympathicusactivatie
B: Renaal kaliumverlies door secundair hyperaldosteronisme
C: Een shift van kalium de cellen in ten gevolge van een metabole alkalose
D: Kaliumverlies door misselijkheid en braken door het infarct
Antwoord A: door de pijn en stress is de sympathicus geactiveerd: hierdoor werkt het Na-K-ATPase in de celmembranen harder waardoor K acut de cel in wordt gepompt.
Door een infarct ontstaat geen secundair hyperaldosteronisme en ook niet zomaar een metabole alkalose.
Antwoord B en C zijn dus fout. Bij braken kan hypokaliemie ontstaan, maar dit is door renaal K verlies: dit proces heeft tijd nodig (dagen). Antwoord D is dus ook fout.
Een 35-jarige man is sinds 4 jaar bekend met insulineafhankelijke diabetes mellitus. Hij blijkt een nefrotisch syndroom te ontwikkelen. De plasma kreatinine concentratie is 160 mol/L, de bloeddruk 120/80 mm Hg. Bij fundoscopie zijn er geen afwijkingen. Welk van onderstaande gegevens is voor u de sterkste indicatie om de diagnose “diabetische nefropathie” te verwerpen en een nierbiopt te doen?
A: Licht verhoogde plasma kreatinine concentratie;
B: Normaal zijn van de bloeddruk;
C: Relatief kort bestaan van de diabetes mellitus;
D: Afwezigheid van diabetische retinopathie.
Welk van de volgende associaties is juist:
A: Syndroom van Goodpasture / anti-neutrofiel cytoplasmatische antilichamen (ANCA)
B: Ziekte van Wegener / anti-glomerulaire membraan antilichamen (anti-GBM)
C: SLE (systemische lupus erythematosus) nefritis / antinucleaire factoren (ANF)
D: IgA nefropathie / anti-streptolysine-O antilichamen (AST)
Antwoord A fout: Goodpasture: anti-GBM antilichamen! Geen ANCA.
Antwoord B fout: bij Wegener horen de ANCA’s.
Antwoord C Bij SLE horen inderdaad antinucleaire factoren.
Antwoord D: AST helpen bij het stellen van de diagnose “poststreptococcen glomerulonefritis”, hebben niets met IgA nefropathie te maken. Is een antilichaam tegen een bestanddeel van de streptococ.
Welk van de volgende aandoeningen is geen oorzaak van chronische nierinsufficiëntie:
A: Langdurig slecht behandelde hypertensie
B: Acute tubulusnecrose
C: Diabetes mellitus type II
D: Diabetes mellitus type I
Alternatief A, C en D kunnen allen aanleiding geven tot CNI. ATN herstelt vrijwel altijd, als je maar de aandoening overleeft die de ATN deed ontstaan.
Bij een 40 jarige man wordt ernstige hypertensie vastgesteld. Er blijkt al voor behandeling met diuretica een hypokaliëmie te bestaan (serum kalium: 2,6 mmol/l, normaal 3,5 - 5,2 mmol/l). Bij verder onderzoek is zijn plasma renine activiteit sterk onderdrukt. Wat is de diagnose?
A: Primair hyperaldosteronisme
B: Secundair hyperaldosteronisme
C: Dropmisbruik.
D: A en C zijn beide mogelijk
Welk van de volgende stellingen over chronische nierinsufficiëntie is juist:
A: Hyperfosfatemie is een gevolg van een tekort aan actief vitamine D
B: Renale osteodystrofie berust op primaire hyperparathyreoidie
C: De belangrijkste oorzaak van de anemie bij chronische nierinsufficiëntie is een tekort aan in de nier geactiveerd erythropoïetine
D: Er bestaat een verhoogde bloedingsneiging door uremische thrombopathie
Antwoord A is fout: de hyperfosfatemie komt door een renale uitscheidingsstoornis;
Antwoord B is fout: er bestaat een secundaire hyperparathyreoïdie (zie vraag 14);
Antwoord C is fout: vitamine D wordt in de nier geactiveerd, erythropoietine wordt er gesynthetiseerd;
Antwoord D is goed: in het uremische milieu werken bloedplaatjes slecht (het aantal is normaal, dus geen thrombopenie, maar de functie is gestoord, thrombopathie).
Bekijk de volgende beweringen en geef aan welke combinatie van alternatieven juist is.
I Vocht onttrekken (ultrafiltratie) bij patiënten die worden behandeld met peritoneaaldialyse wordt geïnduceerd door toevoegen van natrium als osmotisch agens aan het dialysaat;
II Kreatinine verdwijnt tijdens hemodialyse uit het bloed door diffusie.
A: I juist, II onjuist;
B: I onjuist, II juist;
C: I en II juist;
D: I en II onjuist.
Item I is onjuist. Vocht onttrekken gebeurt bij PD inderdaad doordat er een osmotisch agens is toegevoegd aan het dialysaat: dit is echter glucoese en niet Na (Na is veel te klein om een effectief osmotisc agens te zijn).
Item II is juist. Alternatief B is dus goed.
Hyperfosfatemie bij patiënten met chronische nierinsufficiëntie wordt niet behandeld met:
A: Dialyse
B: Calciumcarbonaat
C: Actief vitamine D
D: Fosfaat beperkt dieet
Antwoord A: fosfaat wordt tijdens hemodialyse wel door diffusie uit het bloed worden verwijderd, bewering is dus juist.
Antwoord B: Calciumcarbonaat is een fosfaatbinder (Ca-fosfaat verlaat het lichaam met de ontlasting), bewering is juist.
Antwoord C: Actief vitamine D wordt gegeven om de hypocalciemie (en de secundaire hyperparathyreoidie) te corrigeren, dus niet als fosfaatbinder. Bewering is dus fout.
Antwoord D: is correct.
Een 43 jarige man heeft een nierfunctie van ongeveer 10% van het normale. Zijn vader is op 50 jarige leeftijd overleden als gevolg van nierinsufficiëntie en zijn 45 jarige zuster wordt behandeld met hemodialyse. Wat is de meest waarschijnlijke diagnose?
A: Diabetische nefropathie
B: Refluxnefropathie
C: Syndroom van Alport
D: Cystenieren
De overerving is autosomaal dominant. Dit past het beste bij alternatief D. Geen van de andere aandoeningen vertoont dit overervingspatroon. Bij Alport zij de vrouwen draagster en de mannen krijgen de ziekte. Congenitale afwijkingen (reflux) en diabetische nefropathie hebben wel een erfelijke tendens, maar deze is niet autosomaal dominant.
Een 7-jarig kind krijgt roodvonk en herstelt hiervan voorspoedig. Een week later blijkt de urine donker van kleur te zijn. De oogleden zwellen op en de bloeddruk is licht verhoogd. De urine bevat erythrocytencylinders. De meest waarschijnlijke diagnose is:
A: minimal change nefropathie;
B: poststreptococcen glomerulonefritis;
C: syndroom van Alport;
D: hemolytisch uremisch syndroom.
Antwoord A de macroscopische hematurie (donkere urine, bijpassend sediment) past bij een glomerulonefritis; deze past veel minder bij een nefrotisch syndroom waarbij er meestal geen “actief” sediment maar vooral een proteinurie bestaat.
Antwoord B: juist, het beste antwoord gezien A en gezien de samenhang met een streptococcen infectie (roodvonk).
Antwoord C: is geen acuut maar een chronisch ziektebeeld met microscopische (geen macroscopische) hematurie
Antwoord D: vertoont op de kinderleeftijd vrijwel altijd samenhang met een darminfectie.
Het monitoren van het effect van geneesmiddelen.
Acenocoumarol (Sintrom®) en fenprocoumon (Marcoumar®) zijn geneesmiddelen die gebruikt worden
om de kans op een trombose te verlagen. Welke werking/effecten hebben Acenocoumarol (Sintrom®) en
fenprocoumon (Marcoumar®).
1.
Vitamine K antagonisme
2.
Productie van defecte stollingsfactoren
3.
Remming van bloedplaatjesactivatie
4.
Verlenging van de bloedingstijd
5.
Remmen van de ristocetine co-factor activiteit
6.
Verlenging van de PT en APTT
Het effect van deze geneesmiddelen wordt in het laboratorium gemonitord met de INR. Wat is de INR?
1.
International Normalized Ratio
2.
APTT patient / APTT normal pooled plasma
3.
Bleeding time
4.
Clot lysis time
Hoe worden UFH en LMWH in het laboratorium gemonitord?
1.
APTT voor UFH, anti-FXa voor LMWH
2.
Bloedingstijd
3.
Ristocetine co-factor activiteit
4.
Clot lysis tijd
Als screenende testen voor de haemostase bij patiënten wordt binnen het laboratorium veelal gebruik
gemaakt van de Protrombinetijd (PT) en de geactiveerde Partiële TromboplastineTijd (aPTT).
Met de aPTT meet men afwijkingen in factor XII, XI, IX, X en II. True or False?
Een patiënt met ernstige hemofilie A heeft een verlengde PT en een verlengde APTT. True or False?
hemofilie A is factor 8.
Aptt is verlengd als het factor 9+8, 11, 10+5 of 2 betreft.
PT is verlengd bij factor 7, 10+5, 2. Gezien factor 8 niet in de PT valt is die dus neit verlengd.
Haemofilie B komt uitsluitend voor bij mannen. De afwijking ligt dus op chromosoom Y. True or False?
als het alleen bij mannen voorkomt ligt het op het X chromossom
Welk anticoagulans wordt gebruikt voor een bloedafname ten behoeve van stollingsdiagnostiek?
1.
3.2 % Natriumcitraat.
2.
Lithium heparine
3.
EDTA
4.
Natrium heparine
De d-dimeer test is een parameter van verhoogde stolling. Bij lage d-dimeer waarden kan veneuze
trombose worden uitgesloten. True or False?
Er zijn in de literatuur een groot aantal endogene risicofactoren beschreven waarbij een hogere kans
bestaat op het ontwikkelen van een veneuze trombose. Een aantal van deze factoren wordt gemeten in het
stollingslaboratorium: proteine C, proteine S, antitrombine, factor VIII, IX, XI, factor V Leiden,
Protrombinemutatie.
Proteine C en proteine S zijn belangrijke remmers van de stollingscascade omdat ze geactiveerd factor V
kunnen remmen. True of False?
Wat is de functie van thrombin activatable fibrinolysis inhibitor (TAFI)?
1.
Stabiliseren van de fibrine stolsel door cross-linken van D-dimeren.
2.
Remmen van de fibrinolyse door wegknippen van eindstandige lysines waardoor tPA en
plasminogeen niet meer bij elkaar worden gebracht op de fibrine clot en hierdoor geen lokale
plasminogeen activatie plaatsvindt
3.
Activatie van factor XII waardoor de intrinsieke stolroute wordt aangezet.
4.
Activatie van factor XI waardoor de stolling als een soort vliegwiel wordt aangeslingerd.
Wat is de functie van plasminogeen activator inhibitor type1 (PAI-1)?
1.
Remming van plasmine door de vorming van een plasmine-antiplasmine complex.
2.
Remming van plasmine door proteolytische afbraak
3.
Remming van plasmine vorming door binding van PAI-1 aan tissue type plasminogen activator (tPA)
4.
Remming van plasmine vorming door binding van PAI-1 aan trombine
Een afwijking in bloedplaatjesfunctie wordt een trombocytopathie genoemd. Selecteer de erfelijke
vormen van trombocytopathie uit onderstaande lijst.
1. Bernard Soulier Syndroom
2. Ziekte van Glanzmann
3. Ziekte van von Willebrand
4. Storage pool disease
5. Factor V "Leiden"
6. APC resistentie
7. Haemofilie
8. Sepsis
Bij een onbekende patiënt wordt alleen een test op bloedingstijd en een bloedplaatjestelling gedaan. De
patiënt heeft een verlaagd bloedplaatjesaantal en verlengde bloedingstijd. De arts trekt hieruit de
conclusie dat de patiënt een trombocytopathie heeft.
Deze conclusie is: True or False?
Antwoord: False.
Een verlaagd bloedplaatjesaantal suggereert trombocytopenie.
-penie is te weinig
-pathie is afwijkend in vorm niet in hoeveelheid.
Wat is de functie van GP1b?
1. Initiatie van bloedplaatjesadhesie middels het wegvangen van bloedplaatje uit bloed dat met hoge
stroomsnelheid langsstroomt. GP1b kan binden aan Von Willebrand factor dat aan collageen
gekoppeld is.
2. Bloedplaatjeaggregatie door binding aan fibrinogeen, dat door zijn bivalente structuur ook GP1b van
een ander bloedplaatje kan binden en hierdoor bruggen kan slaan tussen bloedplaatjes en zodanig
aggregatie kan faciliteren.
3. Activatie van bloedplaatjes via binding aan collageen.
4. Stevige binding aan collageen.
Welke labtesten zijn afwijkend in Bernard Soulier patiënten?
1. Agglutinatie in plasma na stimulatie met ristocetine
2. Aggregatie na stimulering met ADP
3. De vorming van tromboxaan A2 na toevoegen van arachidonzuur
4. Aggregatie van gewassen bloedplaatjes in buffer na stimulatie met trombine
De ziekte van Glanzman is een ernstige bloedingsneiging. Wat is de oorzaak?
1. Defect in αIIb-β3
2. Defect in GPVI
3. Defect in GP1b
4. Defect in α2-β1
De ziekte van Glanzman gaat gepaard met afwezigheid van verschillende eiwitten in de secretie granules
doordat de αiibβ3 receptoren van de megakaryocyten afwezig zijn. Hierdoor kunnen megakaryocyten
minder goed eiwitten kunnen opnemen en transporteren naar de α−granules in de te vormen bloedplaatjes.
True of False?
Patiënten met type 2a ziekte van von Willebrand worden kortstondig behandeld met DDAVP, hierdoor
worden endotheelcellen geprikkeld om von Willebrand factor vrij te maken waardoor de patiënt tijdelijk
genoeg werkzaam von Willebrand factor heeft voor een chirurgische ingreep. True of False?
Haemophilia A is een bloedingsziekte die veroorzaakt wordt door een sterk verlaagde stollingsfactor VIII
concentratie. True or False?
Wat is de kans dat een vader met erfelijke haemofilie A een zoon met erfelijke haemofilie A krijgt?
1. 100%
2. 50%
3. 25%
4. 0%
Vroeger werden patiënten met haemofilie A behandeld met factor VIII dat was geïsoleerd uit plasma van
bloeddonoren. In het verleden heeft dit geleid to ernstige bijwerkingen. Welke?
1. Besmetting met HIV
2. Auto-immuunziekten
3. Graft versus host disease
4. Trombose
Mensen met VWD type 2N hebben een fenotype dat vergelijkbaar is met haemofilie A. True of False?
De moedersterfte in een land is 12. Dit betekent dat 12 vrouwen tijdens of binnen 42
dagen na het beëindigen van de zwangerschap overlijden per 10.000 levend geboren
kinderen.
A. juist
B. onjuist
Definitie van MoedersterfteDirecte sterfte is het gevolg van complicaties van zwangerschap, bevalling en kraambed, van interventies, omissies of onjuiste behandeling of van een reeks gebeurtenissen die voortvloeien uit deze complicaties.
Het gevoel van ademnood bij een zwangere, met name in de tweede helft van de
zwangerschap, ontstaat door de verlaagde PO
2 in het bloed van de zwangere.
A. juist
B. onjuist
Tijdens de eerste maanden van de lactatie krijgt het vaginaepitheel een atrofisch aspect.
Dit wordt veroorzaakt door de lage progesteronspiegel.
A. juist
B. onjuist
Bij Rhesus D sensibilisatie wordt de Rhesus D positieve foetus anaemisch door
beenmergsuppressie en haemolyse.
A. juist
B. onjuist
Bij een allo-immuuntrombocytopenie bij een neonaat zijn ook bij de moeder de
trombocyten laag.
A. juist
B. onjuist
Het roken van sigaretten tijdens de zwangerschap verhoogt de kans op een
vroeggeboorte met circa 15%.
A. juist
B. onjuist
Een eclamptisch insult komt in het kraambed zeer zelden voor.
A. juist
B. onjuist
Een vrouw verliest drie dagen na de bevalling telkens als zij hoest, een klein beetje urine.
Dit is typisch voor een overloopblaas.
A. juist
B. onjuist
Een vruchtwaterpunctie bij 16 weken is een screeningstest voor het syndroom van Down.
A. juist
B. onjuist
Bij echoscopisch onderzoek bij een zwangerschapsduur van 30 weken wordt een
polyhydramnion gezien in combinatie met een maag zonder maagvulling (meerdere
keren). Dit wijst op een darmobstructie.
A. juist
B. onjuist
Als een zwangere voor het eerst met toxoplasmose wordt besmet in het derde trimester
van de zwangerschap, is de kans op besmetting van de foetus groter dan als de
besmetting in het eerste trimester plaats vindt.
A. juist
B. onjuist
De pulsatiliteitsindex van de arteria umbilicalis is een maat voor de weerstand in het
placentaire vaatbed.
A. juist
B. onjuist
In de eerste weken van de zwangerschap is een verhoogd HbA1c gehalte van een
zwangere met type II diabetes geassocieerd met een verhoogde kans op aangeboren
afwijkingen bij het kind.
A. juist
B. onjuist
Een vrouw heeft een kind met een spina bifida. Het advies bij een volgende
zwangerschap zal zijn om 0,4-0,5 mg foliumzuur per dag te gebruiken (4 weken
preconceptioneel tot 10 weken postconceptioneel)
A. juist
B. onjuist
Pasgeborenen van moeders met juveniele diabetes mellitus (type 1) hebben een
verhoogd risico op het optreden van hypoglycaemie door:
A. Hypoglycaemie van de moeder
B. Insulinetransport door de placenta
C. Hyperinsulinisme bij de pasgeborene.
Direct na de geboorte zijn belangrijke complicaties bij dysmaturen:
Welk antwoord is NIET juist
A. Hypoglycaemie
B. Hypothermie
C. Hyponatriaemie
D. Asfyxie post partum
Welke van de volgende pasgeborenen heeft GEEN verhoogde kans op een
hyperbilirubinemie?
A. Een voldragen pasgeborene, geboortegewicht: 2975 gram
B. Een prematuur
C. Een pasgeborene met een infectie
Bij een dreigende premature geboorte kan de longrijping van een foetus worden versneld
door toediening van corticosteroiden aan de moeder. Dit is
A. juist
B. onjuist
De normale ademhalingsfrequentie voor een à terme pasgeborene op de derde
levensdag bedraagt:
A. ± 20/min
B. ± 40/min
C. ± 60/min
D. ± 80/min
De viscositeit van het bloed bij kinderen met een polycythemie zal met name tot
symptomen leiden bij een hematocriet tussen de:
A. 40-50%
B. 50-60%
C. 60-70%
Icterus neonatorum is verontrustend wanneer die optreedt:
A. Omstreeks 72 uur na de geboorte
B. Omstreeks 48 uur na de geboorte
C. Binnen 24 uur na de geboorte
De overdracht van moeder op kind vindt bij één van de genoemde bacteriën vooral bij de
geboorte plaats. Bij welke is dit?
A. Staphylococcus epidermidis
B. Staphylococcus aureus
C. Pseudomonas aeruginosa
D. Groep B streptococcen
E. Enterokokken (Streptococcus faecalis)
Mevrouw De Brink heeft een kind gekregen met het syndroom van Down. Mevrouw heeft
chromosoomonderzoek laten verrichten en zij blijkt draagster van een gebalanceerde
reciproke translocatie. Hoeveel chromosomen telt haar karyogram?
A. 44
B. 45
C. 46
D. 47
Welke chromosoomafwijking (aanwezig in alle cellen) leidt zeker NIET tot een
levendgeboren kind.
A. 47,XY,+11
B. 47,XX,+13
C. 47,XY,+18
D. 47,XXX
E. 45,X
Dragerschap van een gebalanceerde reciproke translocatie kan leiden tot herhaalde
miskramen en tot de geboorte van kinderen met aangeboren afwijkingen/verstandelijke
handicap. De kans op miskramen is het grootst wanneer
A. de getranslokeerde segmenten klein zijn, dat wil zeggen dat de breukpunten
relatief dicht bij het telomeer liggen
B. de getranslokeerde segmenten groot zijn, dat wil zeggen dat de breukpunten
relatief dicht bij het centromeer liggen
B. de getranslokeerde segmenten groot zijn, dat wil zeggen dat de breukpunten
relatief dicht bij het centromeer liggen
Welke cytogenetische oorzaak voor het Down syndroom komt het MINST vaak voor?
A. Trisomie chromosoom 21
B. Duplicatie van de kritische regio chromosoom 21
C. Robertsoniaanse translocatie waarbij chromsoom 21 betrokken is
Er worden meer chromosomale afwijkingen gevonden bij een vlokkentest (rond 10e
week) dan een vruchtwaterpunctie (rond 16e
week), omdat de vlokkentest eerder wordt
uitgevoerd
A. juist
B. onjuist
Een 27-jarige vrouw heeft drie miskramen gehad, daarom werd bij haar
chromosoomonderzoek verricht. Zij bleek draagster van een Robertsoniaanse
translocatie tussen beide chromosomen 21 (45,XX,der(21;21)(q10;q10)). Hoe groot is
haar kans op een levendgeboren kind zonder verstandelijke handicap
A. 1
B. 1/2
C. 1/4
D. 1/6
E. 0
De placenta bestaat uit twee componenten:
A. een moederlijk deel: de decidua basalis en een foetaal deel: het chorion frondosum
B. een moederlijk deel: de decidua capsularis en een foetaal deel: het chorion
frondosum
C. een moederlijk deel: de decidua basalis en een foetaal deel: het chorion laeve
D. een moederlijk deel: de decidua capsularis en een foetaal deel: het chorion laeve
Een 20 jarige linkshandige man klaagt over evenwichtstoornissen. Hij heeft in de loop
van enige dagen opgemerkt dat hij morst bij het drinken. Als hem wordt gevraagd de
handen in de pols heen en weer te bewegen gaat dat rechts vlot maar links traag en
onregelmatig. U denkt dat de hier verstrekte gegevens het beste passen bij een
aandoening van:
a. vermis van het cerebellum
b. de linker cerebellaire hemisfeer
c. de rechter cerebellair hemisfeer
d. de rechter substantia nigra
Bij het uitvoeren van de proef van Romberg bij een 40-jarige man met
evenwichtstoornissen wordt gevonden dat er een valneiging ontstaat als de staande
patient de ogen sluit. Deze bevinding past bij een aandoening van:
a. de vermis van het cerebellum
b. de beide cerebellaire hemisferen
c. het labyrinth
d. de achterstrengen
Bij een 30-jarige man hebben zich klachten ontwikkeld over het zien. Bij onderzoek
blijkt dat de van beide ogen het laterale (temporale) gedeelte van het gezichtveld in
sterke mate beperkt is. Het is waarschijnlijk dat deze patient lijdt aan:
a. multipele sclerose
b. hypofysetumor
c. tumor in de area striata
d. dubbelzijdige aandoening van de retina
De optokinetische nystagmus is een nystagmoide beweging van de oogbollen die
veroorzaakt wordt door:
a. een aandoening van het labyrinth
b. cerebellaire aandoening
c. hersenstamaandoening
d. een fysiologische visuele reflex
Aandoeningen van de witte stof in het centrale zenuwstelsel kunnen tot vele
verschijnselen leiden. Welk van de volgende verschijnselen kan niet worden
verklaard uit een aandoening van de witte stof:
a. een piramidale parese
b. een verminderd gevoel voor gewrichtszin
c. een halfzijdige ataxie
d. een epileptische aanval
Een 59 jarige vrouw bezoekt het spreekuur omdat zij in het donker niet
goed meer kan lopen. Bij neurologisch onderzoek wordt een sensibiliteitsstoornis
gevonden met afwezige vibratie zin aan beide benen en aan de heupen, en een
verminderde bewegingszin aan de tenen. De pijnzin is intact. De motoriek en
spierrekreflexen zijn intact. U localiseert de laesie in:
a. de perifere zenuwen
b. de achterwortel
c. de achterstrengen
d. de tractus spinothalamicus
Aan de craniale zijde kunnen al voordat de neurale buis gesloten is 3 verwijdingen
worden onderscheiden, de primitieve hersenblaasjes. Hoe heten deze 3
hersenblaasjes?
…prosencephalon…
…mesencephalon…
…rhombencephalon
Geef 2 (uitvals)verschijnselen welke U zou kunnen verwachten op grond van uw kennis
over het verloop van de baansystemen bij een occlusie van perforerende takken van de a.
basilaris (aan één zijde). Geef hierbij aan of de (uitvals)verschijnselen ipislateraal,
contralateraal of bilateraal zijn.
1…………stoornis gnostische sensibiliteit contralateraal
2…………halfzijdige verlamming contralateraal
Geef in onderstaand horizontale doorsnede door de hersenen de volgende structuren
aan. (kan sleepvraag zijn of nummers benoemen in figuur)
1. nucleus caudatus
2. putamen
3. thalamus
4. globus pallidus
5. hippocampus)
6. insula
7. radiatio optica
8. derde ventrikel
Hier ziet u een MRI scan (horizontale doorsnede) van de cerebrale hemisferen. In
de linker hemisfeer is een infarct te zien van een van de cerebrale arteriën.
Welke arterie is dit?
Welke uitvalsverschijnselen zou u bij deze patiënt kunnen verwachten. Wees zo
nauwkeurig mogelijk.
Hierboven ziet U twee transversale doorsneden.
- Door welk onderdeel van de hersenen zijn deze doorsneden genomen?
- Hoe heet het lumen in dit deel van de hersenen?
- Welke structuur is niet aanwezig in de rechter doorsnede?
- Bij welke neurologische aandoening komt dit voor?.
- mesencephalon.
- Aquaductus cerebri
- De pars compacta van de substantia nigra
- Ziekte van Parkinson
Bloed uit de diepe cerebrale venen bereikt het veneuze sinus systeem via:
a. de v. jugularis interna
b. ankervenen
c. de v. cerebri magna
De huid van het tepelgebied wordt geinnerveerd door spinale zenuw:
a. C4
b. C8
c. Th4
d. Th10
Welk van de onderstaande kenmerken is een criterium om van een paniekstoornis te
mogen spreken?
a. anticipatieangst
b. duur van meer dan 6 maanden
c. familiaire belasting
d. stijging van de systolische bloeddruk
Verschillende lichamelijke aandoeningen kunnen een angststoornis veroorzaken. Welke
hoort daar NIET bij?
a. astma
b. hypertensie
c. hypoglycaemie
Welke neurotransmitter wordt bij de medicamenteuze behandeling van de obsessiefcompulsieve
stoornis gestimuleerd?
a. acetylcholine
b. dopamine
c. noradrenaline
d. serotonine
Welk symptoom hoort NIET bij de obsessieve-compulsieve stoornis (OCD)?
a. dwanggedachten
b. dwanghandelingen
c. neutraliseren van impulsen
d. perfectionisme
Tot de positieve symptomen van schizofrenie behoren:
a. betrekkingswanen, stemmen horen, incoherentie van het denken
b. paranoïde wanen, affect vervlakking, klankassociaties
c. grootheidswanen, slechte zelfzorg, inadequaat affect
d. beelden zien vervormen, neologismen, spraakarmoede
Kenmerkend voor de waanstoornis is:
a. het dagelijks functioneren is duidelijk beperkt
b. het betreft niet-bizarre wanen
c. de prevalentie is ongeveer dezelfde als de prevalentie van schizofrenie
d. de ontstaansleeftijd is ongeveer dezelfde als bij schizofrenie
Welke van onderstaande psychofarmaca behoort tot de groep van
stemmingsstabilisatoren:
a. Diazepam
b. Olanzapine
c. Valproïnezuur
I. De geleidbaarheid van spanningsgestuurde ionkanalen wordt beïnvloed door
neurotransmitters.
II. De sterkte van de ionenstroom door receptor gestuurde ionkanalen is afhankelijk
van de extracellulaire ionenconcentratie.
a. I is juist, II is onjuist
b. II is juist, I is onjuist
c. I en II zijn beide juist
d. I en II zijn beide onjuist
Naast neuronen zijn er in zenuwweefsel meerdere typen neurogliacellen. Welk type
gliacel is verantwoordelijk voor het myeliniseren van axonen in het centraal
zenuwstelsel?
a. microgliacel
b. astrocyt
c. oligodendrocyt
d. schwanncel
Als de rustpotentiaal van prikkelbare cellen permanent gedepolariseerd blijft
tot -25 mV:
a. worden die cellen volledig onprikkelbaar
b. neemt de actiepotentiaal voortgeleidingssnelheid toe
c. blijft de activiteit van de Na-K ATP-ase onveranderd
d. neemt de amplitude van actiepotentialen af
Hoe groter de diameter van een axon, hoe sneller de actiepotentiaalvoortgeleiding
over het axon. Welke verklaring van dit fenomeen is juist?
a. de inwendige weerstand wordt recht-evenredig groter met de axondiameter
b. de inwendige weerstand van het axon wordt kleiner bij toenemende diameter
c. het aantal ionkanalen in de membraan wordt groter bij toenemende diameter
d. de membraanweerstand wordt groter, daardoor minder “lek” van ionstroom.
Het sereuze vlies dat het hart bekleedt, wordt direct omgeven door:
a) lucht
b) bot
c) spieren
d) vocht dat door het sereuze vlies wordt geproduceerd
Welk van onderstaande gewrichten heeft minder dan 3 bewegingsassen ?
a) kniegewricht
b) heupgewricht
c) art. sternoclavicularis
d) schoudergewricht
Waar wordt in een synoviaal gewricht hyaline kraakbeen aangetroffen?
a) langs de binnenzijde van de membrana synovialis
b) op de articulerende delen van de botstukken
c) langs de membrana fibrosa
d) uitsluitend in een discus of meniscus
Bij het 150° zijwaarts heffen van de arm vindt de beweging plaats in:
a) uitsluitend de art. humeri (schoudergewricht)
b) uitsluitend de art. sternoclavicularis
c) uitsluitend de art. acromioclavicularis
d) de art. sternoclavicularis én de art. humeri
Via welke structuur is een long niet aan het mediastinum bevestigd?
a) a. pulmonalis
b) tertiaire bronchus
c) overgang van viscerale naar parietale pleura
d) lig. pulmonale
Welk orgaan wordt door het portale stelsel gedraineerd?
a) gehele oesophagus
b) bijnier
c) nier
d) pancreas
In welk van onderstaande ganglia wordt geschakeld, met andere woorden, welke ganglia bevatten synapsen?
a) een ganglion van de truncus sympathicus in de hals
b) een ganglion van de truncus sympathicus op het niveau van T5
c) het ganglion trigeminale
d) het ganglion spinale op het niveau van L2
e) een parasympathisch ganglion in het hoofd
f) een ganglion bij de truncus coeliacus
Een geneesmiddel met een eerste-orde eliminatie snelheidsconstante van 0.5 uur –1
wordt gegeven als een intraveneus infuus. De Css bedraagt 100 mg/L. De logC-t relatie
voor een enkelvoudige i.v. injectie wordt beschreven met de formule:
log Ct = logC0 – 0.43 * ke * t
Hoe lang zal het duren voordat na stoppen van het infuus de concentratie gedaald is tot 10
mg/L (de MEC)?
a.4,65 uur
b.0,465 uur
c.9.3 uur
d.0,23 uur
Welke bijwerking kan optreden op bij veelvuldig gebruik van sympathicomimetische
bronchusverwijders?
a. hartkloppingen door stimulatie van α-adrenoceptoren in het hart
b. hartkloppingen door stimulatie van β-adrenoceptoren in het hart
c. verhoging van de bloeddruk door activatie van α-adrenoceptoren op vaatwanden
d. verhoging van de bloeddruk door activatie van β-adrenoceptoren op vaatwanden
Wat is juist ten aanzien van de neurohypofyse
a. de neurohypofyse is de lobus posterior van de hypofyse
b. de neurohypofyse kan vanuit de embryonale ontwikkeling worden
beschouwd als een uitstulping van het monddak.
c. De directe koppeling tussen hypothalamus en de neurohypofyse wordt
gevormd door de pars intermedia.
d. de neurohypofyse scheidt het groeihormoon (GH) af.
Neurale lijst cellen uit het thoracale gebied van het embryo vormen:
a. sympathische ganglia en het bijniermerg
b. parasympathische ganglia en het bijniermerg
c. sympathische ganglia en de bijnierschors
d. parasympathische ganglia en de bijnierschors
Na stimulatie door de nn. sympaticus geeft het bijniermerg de volgende stof af:
a. Acetylcholine
b. Adrenaline
c. ACTH
d. ADH
e. Aldosteron
Atropine is een farmacon dat de werking van acetylcholine van het parasympatische
zenuwstelsel blokkeert. Toediening van atropine kan dus als effect hebben:
a. problemen met de blaaslediging
b. verlaging van de hartfrequentie
c. bronchoconstrictie
d. vasodilatatie in de spieren
e. stimulatie van de afgifte van cortisol
Een gezonde jonge vrouw van 22 jaar doet een inspanningstest op de fietsergometer.
De belasting is 150 Watt gedurende 45 minuten. Deze belasting is 70% van haar
maximale vermogen. Haar hartfrequentie wordt nauwkeurig elke 15 sec geregistreerd. Na
3 minuten is deze constant op 150 slagen per minuut. Na 10 minuten is te zien dat de
vrouw gaat transpireren. Welk direct effect heeft dit op de hartfrequentie?
a. geen
b. de HF gaat omlaag
c. de HF gaat omhoog
Een gezonde jonge vrouw doet een inspanningsproef die 2 uur duurt. Elke minuut
worden de zuurstofopname en de CO2-afgifte gemeten. Na 1 uur is het RQ 0,85. Welke
substraten worden er nu hoofdzakelijk gebruikt?
a. vetzuren en glucose
b. aminozuren en glucose
c. glucose en glycogeen
d. melkzuur en vetzuren
Een patiënt heeft hypertensie en een laag bloedkalium gehalte (2,9 mmol/L;
normaalwaarde 3.7 – 5,0 mmol/L). Hij blijkt dagelijks een pond drop te gebruiken, en de
arts denkt dan ook aan drop-hypertensie en laat in het bloed van de patiënt renineactiviteit
en aldosteron bepalen. Wat denkt U dat de uitslag zal zijn:
a. beide verlaagd
b. renine-activiteit verhoogd, aldosteron normaal of verlaagd
c. beide verhoogd
Een man krijgt een ongeval en verliest aardig wat bloed. Op de EHBO aangekomen
wordt vastgesteld dat de bloeddruk aan de lage kant is, t.w. 100/70 mmHg.
Wat zijn de meest waarschijnlijke overige bevindingen?
a. normale hartslag, verlaagd slagvolume, hoge perifere weerstand
b. versnelde hartslag, verlaagd slagvolume, lage perifere weerstand
c. normale hartslag, verhoogd slagvolume, hoge perifere weerstand
d. versnelde hartslag, verlaagd slagvolume, hoge perifere weerstand
Het GnRH, dat wordt geproduceerd in de hypothalamus, heeft een zeer korte
halfwaardetijd. Daarom moet het snel de hypofyse kunnen bereiken. Dit transport vindt
plaats door:
a De algemene bloedcirculatie
b Een netwerk van lymfevaten
c Het portale vaatsysteem in de hypofysesteel
d Uitlopers van zenuwcellen
Tijdens de eerste dagen van de menstruatie treedt een stijging op van de bloedspiegels
van het follikel stimulerend hormoon (FSH). Deze stijging wordt veroorzaakt door:
a. Het afgestoten worden van het baarmoederslijmvlies (endometrium)
b. Positieve feedback vanuit het corpus luteum
c. Het beschikbaar komen van stimuleerbare follikels in de ovaria
d. Het wegvallen van de negatieve feedback vanuit het corpus luteum
Aan een patient met een chronisch verhoogde bloeddruk wordt een β-adrenerge
receptor-antagonist voorgeschreven , die de invloed van het sympatische systeem op de
hartfrequentie vermindert. Hier is sprake van het ingrijpen op:
a. de sensor van het regelsysteem.
b. de effector van het regelsysteem.
c. de comparator van het regelsysteem.
Het bijniermerg:
a. heeft dezelfde functie als de bijnierschors.
b. is te beschouwen als een gemodificeerd sympathisch ganglion.
c. zorgt in het geval van stress voor de afgifte van met name grote hoeveelheden
noradrenaline in de bloedbaan.
Naarmate de huidtemperatuur hoger wordt:
a. verschuift het setpoint voor ‘koude rillingen’ naar een hogere temperatuur
b. verschuift het setpoint voor ‘koude rillingen’ naar een lagere temperatuur
c. verschuift het setpoint voor zweten naar een hogere temperatuur
De halfwaardetijd van isoprenaline is erg kort; enkele seconden. Daarom wordt het
middel via een continu intraveneus infuus toegediend. Bij de start van het isoprenalineinfuus
wordt in zijn algemeenheid geen oplaaddosis toegediend omdat:
a. de steady-state concentratie ook zonder oplaaddosis zeer snel zal worden bereikt.
b. De oplaaddosis van isoprenaline snel tot een toxische concentratie kan leiden.
Een patient wordt, vanwege schizofrenie, chronisch behandeld met haloperidol, een
geneesmiddel dat naast dopaminereceptoren ook acetylcholinereceptoren blokkeert. Op
welke van de onderstaande bijwerkingen dient u bedacht te zijn?
a. bradycardie
b. profuus transpireren
c. blaasontledigingsstoornissen
Een persoon heeft net de griep gekregen. Zijn temperatuur loopt op met 1 graad
celcius per uur. Wat voelt deze persoon?
a. dat hij het koud heeft
b. dat hij het warm heeft
c. dat hij veel zweet
d. dat zijn huidvaten open staan
In sommige regelkringen zijn sensor en comparator verbonden middels zenuwbanen.
Welk type zenuwbanen loopt er van de sensor naar de comparator?
a. afferente
b. efferente
Het drinken van alcohol leidt tot een verminderde diurese:
a. juist
b. onjuist
Indien u ter behandeling van een patient een nicotine-receptoragonist combineert met
een β-adrenerge-receptor antagonist, dan verwacht u dat de hartfrequentie:
a. niet verandert
b. zal stijgen
c. zal dalen
Welk hormoon (of combinatie van hormonen) dient men toe te dienen aan een
patiente met een defecte hypofyse, wanneer deze vruchtbaar wil worden?
a. GnRH
b. FSH-LH
c. Oestrogeen-progesteron
Een verlaging van het effectief circulerend volume kan gecorrigeerd worden door:
a. een verhoogde sympatische zenuwactiviteit
b. een verhoogde ANP-concentratie in het bloed
c. een verlaagde renineconcentratie in het bloed
d. een verlaagde ADH-concentratie in het bloed
10 mg diazepam wordt toegediend aan een proefpersoon via een i.v. bolusinjectie. Diazepam volgt
een eerste orde eliminatie kinetiek en heeft Vd van 80 L en T½ van 48 uur.
Diazepam is een low ER middel en wordt hepatisch geklaard door CYP3A4. Diazepam wordt volledig
opgenomen in het MDK na orale toediening. Welke onderstaande stelling is onjuist als diazepam
gelijktijdig wordt toegediend met een CYP3A4 remmer?
(a) De hepatische klaring van diazepam zal dalen.
(b) De F van diazepam zal afnemen.
(c) Het first pass effect van diazepam zal dalen.
(d) De T½ van diazepam zal stijgen.
F = biologische beschikbaarheid. Die neemt juist toe doordat het langer in het lihcaam is.
10 mg diazepam wordt toegediend aan een proefpersoon via een i.v. bolusinjectie. Diazepam volgt
een eerste orde eliminatie kinetiek en heeft Vd van 80 L en T½ van 48 uur.Bereken de plasmaconcentratie van diazepam 12 uur na toediening.
(a) 0.105 mg/L
(b) 0.200 mg/L
(c) 0.310 mg/L
(d) 0.001 mg/L
Welk van de volgende uitspraken over perifeer arterieel vaatlijden is ONJUIST?
a. Een enkel-arm index kleiner dan 0,8 vereist snel chirurgisch ingrijpen.
b. Een enkel-arm index die afneemt tijdens lopen is suggestief voor perifeer vaatlijden.
c. Bij stadium Fontaine II is loopadvies de beste behandeling.
a. Een enkel-arm index kleiner dan 0,8 vereist snel chirurgisch ingrijpen.
Welk van de volgende factoren is NIET betrokken bij de primaire hemostase?
a. von Willebrand-factor
b. collageen
c. tissue factor
Clopidogrel beïnvloedt de hemostase door:
a. activatie van de fibrinogeenreceptor
b. remming van de primaire hemostase door blokkade van de ADP-receptor
c. remming van de secundaire stollingscascade
Wat is juist over D-dimeren?
a. Het zijn plasminogeen-degradatieproducten
b. Heeft een hoge positief voorspellende waarde
c. In de aanwezigheid van een actieve maligniteit is bepaling hiervan bij de diagnostiek naar een veneuze tromboembolie niet zinvol
De diagnose TIA kan het beste worden gesteld door:
a. een uitgebreide anamnese op de polikliniek
b. het maken van een duplex van de halsvaten
c. het maken van een MRI-scan van de hersenen
d. het observeren van de patiënt op de stroke unit
Welke van onderstaande kan GEEN oorzaak zijn van een acuut myocardinfarct?
a. geleidelijk dichtslibben van een coronairarterie
b. trombusvorming
c. aortadissectie
d. spasme van een coronairarterie
Bepaalde afwijkingen op het ECG worden in de verschillende fasen van een myocardinfarct zichtbaar. In welke volgorde verwacht u afwijkingen te vinden in het verloop van een myocardinfarct?
a. Spitse T-toppen, ST-segment afwijkingen, Q-golven
b. ST-segment afwijkingen, R-top verlies, spitse T-toppen
c. ST-segment afwijkingen, spitse T-toppen, Q-golven
d. Spitse T-toppen, R-top verlies, ST-segment afwijkingen
Wat is het voordeel van gebruik van de hart-long-machine bij een open-hart operatie?
a. Er wordt onbeperkte operatieduur verkregen.
b. Er kan onder bloedleegte geopereerd worden.
c. De temperatuur van de patiënt kan constant op 37 graden Celsius gehouden worden.
d. Er treedt geen systemisch inflammatoire respons op na de hart-operatie.
e. A, B, C en D zijn alle 4 goed
De gunstige werking van spironolacton op de mortaliteit bij hartfalen NYHA graad III/IV wordt toegeschreven aan:
a. de blokkade van aldosteronreceptoren door spironolacton
b. natriumsparende werking van spironolacton
c. de diuretische werking van spironolacton
De calciumantagonist verapamil is een uitermate geschikt anti-aritmicum om “rate control” bij atriumfibrilleren in te stellen omdat verapamil:
a. een negatief dromotroop effect bezit
b. een positief chronotroop effect heeft
c. geen negatief inotroop effect heeft
U ziet een 30-jarige vrouw met een regulaire tachycardie met een hartfrequentie van 150 per minuut. Tijdens sinus carotismassage daalt de frequentie kortstondig naar 100 per minuut om vervolgens weer 150 per minuut te bedragen.
Welke hartritmestoornis is het meest waarschijnlijk?
a. Boezemflutter
b. Boezemfibrilleren
c. AV-nodale reentry tachycardie
d. Sinustachycardie
Welk scoringssysteem wordt gebruikt om de kans op trombo-embolische complicaties in te schatten bij boezemfibrilleren?
a. Euroscore
b. TIMI-score
c. CHADS2-score
Welke aanpassing(compensatie) mechanisme ziet men bij hartfalen optreden, waarvan het beoogde doel is dat de circulatie zo goed mogelijk in stand gehouden wordt?
a. preload verlaging
b. verhoging sympathische activiteit
c. hartfrequentie verlaging
d. afterload verlaging
Wat is GEEN klinische uiting van forward failure?
a. spierzwakte
b. duizeligheid
c. orthopneu
d. dorst
Welke van de onderstaande medicamenten verlaagt de preload van het hart?
a. Digoxine
b. Dopamine
c. Furosemide
d. Metoprolol
Bij auscultatie van een patiënt met een vergrote linker ventrikel hoort u aan de apex een hoogfrequente holosystolische souffle. Waar past dit bij?
a. mitralisklepinsufficiëntie
b. aortaklepstenose
c. mitralisklepstenose
d. aortaklepinsufficiëntie
Welke behandelingsmethoden leiden tot een verlaging van de preload?
a. ACE-remmers, bètablokkers en nitraten
b. ACE-remmers, nitraten en zout- en vochtbeperking
c. diuretica, bètablokkers en fosfodiësteraseremmers
d. diuretica, fosfodiësteraseremmers en zout- en vochtbeperking
Wat is de meest voorkomende oorzaak van een aortaklepstenose?
a. acuut reuma
b. lues
c. degeneratieve verandering
d. congenitaal / bicuspide klep
Een 30 jarige zwangere Turkse vrouw komt met klachten van kortademigheid bij de huisarts. Deze hoort een laagfrequent diastolisch geruis en bemerkt een versnelde irregulaire pols van ca. 100/min. De bloeddruk is 95/70 mmHg. Waar is hier waarschijnlijk sprake van?
a. mitralisklepinsufficiëntie
b. aortaklepinsufficiëntie
c. mitralisklepstenose
d. aortaklepstenose
Een kind van 4 weken oud heeft een ASD. Dit kind heeft:
a. klachten van cyanose
b. geen klachten
c. klachten van kortademigheid
d. klachten van slecht groeien
U onderzoekt het hart van een patiënt met een myocardinfarct van 2 dagen oud onder de microscoop. Welke ontstekingscellen verwacht u met name te vinden?
a. Neutrofiele granulocyten
b. Lymfocyten
c. Macrofagen
Wat is geen kenmerk van een spanningspneumothorax?
A: Bloeddruk toename.
B: Snelle hart frequentie.
C: Hypersonore percussie.
D: Trachea verschuiving naar gezonde thoraxhelft.
Een man van 72 jaar bekend met chronisch obstructieve bronchitis (COPD) wordt toenemend
kortademig. U hoort bij auscultatie over beide longen brommende ronchi. Wat is de meest
waarschijnlijke diagnose?
A: pneumonie
B: longembolie
C: decompensatie linker harthelft
D: exacerbatie COPD
Hypercapnie komt niet voor bij:
A: Hypoventilatie
B: Compensatie van een metabole alkalose
C: Depressie van het ademhalingscentrum
D: Een intrapulmonale shunt
Wat gebruikt de patholoog om sarcoidose en tuberculose onder de microscoop in een
weefselmonster van elkaar te onderscheiden:
A:
Voorkomen van granulomen
B:
Ophopingen van epitheloide cellen
C:
Aanwezigheid van multinucleaire reuscellen
D:
Centrale necrose in granulomen
D:
Centrale necrose in granulomen
Een fors rokende vrouw van 23 jaar oud die orale anticonceptie toepast presenteert zich met
hemoptoe en kortademigheid. Uw waarschijnlijkheidsdiagnose is:
A: Bronchuscarcinoom
B: Longtuberculose
C: Bronchiectasieen
D: Longembolie
Op uw spreekuur presenteert zich een patiënt met malaise, koorts, huidafwijkingen op de
onderbenen (erythema nodusum) gewrichtspijnen en gezichtsstoornissen. Op de thoraxfoto
ziet u dubbelzijdige hiluslymfklierzwellingen. Uw diagnose is:
A:
M. Wegener;
B:
Sarcoidose;
C:
Extrinsieke allergische alveolitis;
D:
Idiopathische pulmonale fibrose
B:
Sarcoidose;
Bij een patient wordt op de eerste hulp de volgende bloedgas geprikt (tussen haakjes staan de
normaalwaarden aangegeven): PH= 7.50 (7.35-7.45); pO2 = 105 mm Hg (75-100 mm Hg);
pCO2 = 30 mm Hg (35-45 mm Hg). Deze bloedgas past het beste bij:
A :
Pneumonie;
B :
Exacerbatie COPD;
C: Primaire hyperventilatie
D: Longfibrose.
Een patiënte van 28 jaar is benauwd en vertoont hypoxie en hypercapnie. U denkt aan
A: Longembolie
B: Pneumonie
C: Astma
D: Sarcoidose
Een patiënt van vijftig jaar meldt zich op uw spreekuur met hoesten en een langzaam
progressieve dyspnoe sedert jaren. U verricht een longfunctie en vindt de volgende waarden
(met tussen haakjes het percentage van de voorspelde waarde): VC: 4.00 L (100%);
FEV1:1.92L (60%). Na inhalatie met een beta-2-mimeticum (salbutamol) verandert de
longfunctie niet. De meest waarschijnlijke diagnose is:
A: astma bronchiale
B: sarcoidose
C: COPD
D:
idiopathische pulmonale fibrose
Een vrouw komt op de eerste hulp met in enkele dagen ontstane klachten van hoofdpijn,
dyspnoe en non-produktieve hoest. Op de thorax foto ziet u beiderzijds infiltratieve afwijkingen.
Wat acht u de meest waarschijnlijke verwekker?
A: Hemophilus influenzae
B: Mycoplasma pneumoniae
C: Streptococcus pneumoniae
D: Moraxella catar
Wat is een goede methode om het lange termijn effect van de behandeling van een
astmapatiënt te vervolgen:
A: histamineprovovatietest
B: allergeenprovocatietest
C: huidtests
D: piekstroommeting
Na een vakantie in een hotel in Spanje komt een vrouw op de eerste hulp met klachten van
hoofdpijn, verwardheid, dyspnoe en non-productieve hoest. Op de thoraxfoto ziet u beiderzijds
infiltratieve afwijkingen. Wat acht u de meest waarschijnlijke verwekker?
A:
Streptococcus pneumoniae;
B:
Mycoplasma pneumoniae;
D:
Legionella pneumophila;
E:
Chlamydia pneumoniae.
D:
Legionella pneumophila;
- Trage reactie + armen niet goed mee bewegen: localisatie?
- Pijn in rug, kloppijn laag Th, veranderd gevoel navel (flanken en rug). Beleid?
- Otitis media met schokken li gelaat/arm/been. Diagnose?
- Behandeling MS met cortico’s. Nuttig?
- Pijn voorzijde been, verergering bij hoesten, niesen, persen, Lasegue neg, omgekeerde Lasegue positief, krachtsverlies kniestrekkers en KPR li. Diagnose:
- diagnose dementie, hoe stel je die?
Uncane herniatie (mediale gedeelte van temporaalkwab naar beneden) welke zenuw wordt ingeklemd en wat kun je dan zien bij LO?
- verlamming ledematen, met tekenen letsel centraal motorisch neuron ook perifeer motorisch neuron. Welk ziektebeeld?
Neurologisch onderzoek bij postanoxische encefalopathie wat heeft de beste prognose?
Liggende pt knie naar neus. Welke spier?
Quadriceps=extensie bovenbeen
hamstrings=buigen knie.
- 2,5j meisje: spinale spieratrofie type 2. verder onderzoek nodig?
Bewusteloos al 10 mndn, wel: dwalende ogen, knarsetanden, geen stem, pijnprikkel armen: buigen. Is deze pt hersendood? Waarom wel/niet?
Krachtsverlies arm li, parese triceps, afwezige TPR, verminderd gevoel middelvinger. Locatie?
Waarom is onderscheid primair/secundair gegeneraliseerde aanval belangrijk?
Symptomen Alzheimer, welke zijn passend bij de ziekte en welke niet?
dysfasie
inprentingstoornis
woordvindingstoornis
vertraging mentale tempo
Niet passend: vertraging mentale tempo (=subcorticaal, bijv vasculaire dementie)
Carpale tunnel syndroom, kenmerken?
- Wanneer buikhuidreflex afwezig:
- Dwarslaesie T4
- MS
- Guillain Barre
- Tumor myelum laag Th
- Dwarslaesie T4
- MS
- Guillain Barre
- Tumor myelum laag Th
- MS > eerste kenmerk: afwezig buikhuidreflex
Poliomyelitis, virusaantasting met aantasting van welke cellen?
- TIA: gezichtsvelduitval, niet:
- Li beide ogen
- Blindheid re oog
- Lichte vlek met randjes
- Li boven beide ogen
- Li beide ogen
- Blindheid re oog
- Lichte vlek met randjes
- Li boven beide ogen
- glioom komt tot uiting met welke klachten?
- epilepsie
- hoofdpijn
- stuwingspapil
- hemiparese
- epilepsie
- hoofdpijn
- stuwingspapil
- hemiparese
hoofdpijn onjuist > bijna nooit voorkomend bij hersentumoren/infarct
- nasale stem, dubbelzien, articulatie moeilijk. Welke ziekte?
- Guillain barre
- MS
- Psychisch
- Idiopathisch
- Guillain barre
- MS
- Psychisch
- Idiopathisch
- inclusion body myositis. Therapie?
- N opticus aangedaan bij MS, want MS is een ziekte van welke neurologische structuren?
MS is een demyeliniserende aandoening van het centraal myeline.
Bitemporale hemianopsie 3 mnd + lichte hoofdpijn. Diagnose?
- Duim op neus terwijl je de polsen fixeert. Welke spier test je hiermee?
- Wat is grootste belemmering bij Parkinson?
- Typisch kenmerk abcense:
Stemvork boven li oog niet voelen, re wel. Oorzaak?
- Uitval n. Fascialis perifeer
- uitval n fascialis centraal
- uitval n trigeminus bovenste tak
- uitval n. Trigeminus mddelste tak
- Psychogeen
Lateraal cervicaal HNP op level C6-C7, welke zenuw?
- Slappe dysartrie: dysfunctie van:
- Cerebellum
- Tr corticobulb
- Spieren
- Basale kernen
- Cerebellum
- Tr corticobulb
- Spieren
- Basale kernen
Wat is typisch voor hyperventilatie? Hoe kun je het opwekken?
Bij TIA: kies het juiste antwoord:
- geen geheugen- en bewustzijnsverlies
- symptomen kunnen 48 uur aanhouden
- geen tintelingen
- geen blindheid aan 1 of beide ogen.
Na doorgemaakt SAB krijgt een pt een aantal weken later toenemende hoofdpijn mogelijk agv een resorptiestoornis. Waar denk je nu aan qua diagnose?
Coma treed niet op bij:
- laesie in medulla oblongata
- hypoglykemie
- hartinfarct
- infratentoriele laesies
- inklemming onder falx cerebri
- laesie in medulla oblongata.
Hematoom in het brein met verdrukking van de achterste schedelgroeve. Tot welk beeld leidt dit? Is er behandeling mogelijk? Zo ja, door wie?
Oogbewegingen: welke zenuwen zijn daar verantwoordelijk voor?
Casus over een middelbare vrouw met eerst 2 weken depressieve klachten gevolgd door pscyhotische kenmerken zonder middelen of alcoholgebruik of een voorgeschiedenis met depressie. Diagnose?
dus niet schizoaffectief omdat daar de psychose en de depressieve symptomen TEGELIJKERTIJD optreden ipv in de casus NA elkaar!
Slappere straal plus duurt even voordat het op gang komt. Vroeger als kind ook last van gehad. Diagnose?
Kind met rode wangen en narcose kapje. Diagnose?
Dikte van endometrium 12 mm bij oudere vrouw met mild bloedverlies zonder bijkomende klachten normale portio pap1 beetje eiwit in urine en op echo gladde wanden zonder cervixafwijkingen. Diagnose?
Casus met 2 mm endometriumdikte bij vrouw 26 jr zonder andere klachten dan een beetje bloedverlies en beetje eiwit in urine met op echo normaal uitziend endometrium en portio met pap3. Diagnose?
Een pt komt met een combinatie van sensibele prikkelings– en uitvalsverschijnselen. Dit is van voornamelijk de onderste extremiteiten (benen) met soms een positief teken van Lhermitte en een sensorische ataxie.
De paresthesieën breiden zich uit naar de armen en romp. In een verder gevorderd stadium treedt krachtvermindering op in de benen van de pt. Welke neurologische ziekte gaat het hier om?
Het teken van Lhermitte of symptoom van Lhermitte is een elektrische gewaarwording die vanuit de nek langs de wervelkolom en de ledematen gevoeld wordt tot in de handen en voeten. Bij veel patiënten wordt het opgewekt door het hoofd voorover te buigen. (Vandaar ook wel kapperssymptoom genoemd.)
Hemiparese rechts + lichtstijve, grote pupil RECHTS. Locatie van de laesie?
- er zit waarsch een bloeding of maligniteit bij de n. oculomotorius rechts, maar dit ruimte innemend proces zorgt voor druk op de motorische banen boven de medulla links = hemiparese rechts.
Telefoniste bij SEH die kortdurend niet meer op de juiste woorden kan komen EN ook niet op kan schrijven wat ze bedoelt. Wat is dit voor stoornis?
- psychogeen
- normale emotionele reactie
- geheugenstoornis
- taalstoornis
- hersenzenuwstoornis
Loopstoornis met naarmate patient een stukje wandelt hij steeds verder door de knien zakt en uiteindelijk geknield voor de arts-onderzoeker terechtkomt. Oorzaak?
- Chorea
- Hernia lumbaal
- Psychogeen
- Cerebellum laesie
- Hemisfeer laesie
Patient die het eten op de rechterhelft van zijn bord laat staan. Locatie?
Chorea, wat is het?
- het wiebelen en draaien in gehele lichaam
- het uitschieten van 1 ledemaat
- een dansmove om de dokter te imponeren
- starre, schokkerige bewegingen van de ledematen
chorea volgens pinkhof: hyperkinesie die zich uit in ongewilde en schokkende bewegingen.
het hele lichaam doet mee dus ook de nek en het hoofd, mond/tong ook e.d.
https://www.youtube.com/watch?v=1MAEuoyoMaU
Alzheimer pathogenese?
- het ten gronde gaan van cholinerge neuronen
- het ten gronde gaan van adrenerge neuronen
- sympaticomimetische dysfunctie
- sympaticus dysfunctie
Geïndiceerd onderzoek bij 37-jarige vrachtwagen chauffeur met plots heftige hoofdpijn tijdens coitus. Welk onderzoek zet je in?
Beleid bij een cervicale HNP?
Zowel uitval in dermatoom L5 als S1 past bij:
- een laterale HNP tussen L3-L4
- een laterale HNP tussen L4-L5
- een laterale HNP tussen L5-S1
- een laterale HNP tussen S1-S2
S1 gaat ietsje naar boven langs de tussenwervelschijf L5-S1 en L5 een beetje naar beneden, en dan kruisen ze elkaar langs de tussenwervelschijf. Een paramediane HNP tussen L5-S1 geeft alleen uitval van S1.
Wanneer is er geen sprake van hersendood?
- als er geen elektrische activiteit in het brein meer is
- als er geen bloed meer door het brein stroomt
- als er nog spontane ademhaling is
- als zowel de hersenen, de hersenstam en het verlengde merg zijn uitgevallen
Oog naar beneden en binnen gedraaid bij letsel van welke zenuw?
Afasie + krachtsverlies rechts+ gevoelsverlies rechts. Localisatie?
- hoofdstam van stroomgebied van de a. carotis media.
Hoe test je de vitale sensibiliteit?
- middels watje
- middels stemvork
- middels koppunt discriminatie
- door bij de pt met de ogen dicht de vinger van de pt te bewegen
Vitaal:
- pijnzin
- temperatuurzin
Gnostisch:
- fijne tast = discriminatiezin
- vibratiezin
- bewegingszin
- positiezin
Pte 27 jr met heftige kloppende pijn aan de linkerzijde van het hoofd. Daarbij misselijk en ligt het liefst op bed. Na 2 dagen voorbij. Diagnose?
- clusterhoofdpijn
- migraine
- spierspanningshoofdpijn
- arteriitis temporalis
- migraine
Pt met heftige borende pijn rondom zijn oog. Heeft een loopneus, zweet staat op het gezicht. Pt kan moeilijk stilzitten in de spreekkamer. Diagnose?
Na een spina bifida (L1-L2) operatie heeft een pt nihil toename van motoriek in de benen. Als de operatie onder het niveau van L1-L2 uitgevoerd had geweest had de pt dan meer, gelijk of minder kans op verbetering van de motoriek van de benen?
Pt met die episodes kent met verlaagd bewustzijn, die snel en diep ademhaalt die bekend is met angstgevoelens en momenteel veel stress ervaart. In het bloed meet je een hypocapnie.
Welke test bevestigt je diagnose?
Pinkhof: test die behulpzaam kan zijn bij de diagnose ‘hyperventilatiesyndroom’; de test is positief wanneer de eindexpiratoire CO2-concentratie niet binnen 3 minuten het normale niveau bereikt na een opgelegde periode van hyperventileren
Een pt heeft last van paresthesien van de 2e tot 4e vingers vlak na het ontwaken. Ss nachts doet de pink ook mee. Er is krachtsvermindering bij opponeren van de duim en spieratrofie van de duimmuis. Welke diagnose is meest waarschijnlijk?
In welke situaties verergert het radiculair syndroom?
- bukken
- hoesten
- niezen
- kou
- liggen
- persen
Een pt van 4 jr die nu komt met koorts, hoofdpijn, misselijk en braken. Kan niet tegen licht en er is bij LO nekstijfheid. Niet goed aanspreekbaar tijdens het onderzoek. Is net herstellend van een beeld dat op de huid allemaal rode vlekjes en blaasjes liet zien verspreid over het gehele lichaam incl behaarde hoofdhuid en slijmvliezen. Dit vlekjes/blaasjes beeld opgelopen op de creche waar meer kids zijn geweest die dit hadden. Wat is de oorzaak van het huidige beeld? En hoe heet het ziektebeeld die ze op de creche hadden?
creche: waterpokken = varicella zoster
Pijn in benen, erger bij lopen, minder erg bij staan/zitten/liggen. Geen pijn in rust. Geen voetafwijkingen. Hoe noem je dit? Hoe noem je het ook wel? Wat is de oorzaak? Welke Fontaine klasse?
Pt heeft nu sinds een aantal mndn dat hij veel in herhaling valt en verteld veel dezelfde verhalen. Vergeet namen en ook welk en wanneer bezoek hij heeft gehad. Is achterdochtig en heeft last van wanen. U merkt op dat de knoopjes van zijn blouse oneven zijn geknoopt. Tijdens het gesprek heeft hij moeite met het vinden van woorden. Bij AO wordt beta amyloid ophoping gevonden.
welke vorm van dementie is hier sprake?
Deficiëntie vit B1 geeft welke klachten? Meerdere antwoorden kunnen juist zijn. Waar wordt het vaak door veroorzaakt? Hoe heet het syndroom dat bij ernstig langdurend tekort ontstaat?
- polyneuropathie
- dubbelzien
- spieratrofie
- geheugenstoornissen
- dementie
b1 = thiamine, wateroplosbaar
- oorzaak: alcohol icm thiamine arme voeding
- Wernicke-korsakov syndroom
- geeft problemen met ZS
Pt met sinds jaren geleidelijk toenemende ernstige klinische verschijnselen van een tremor die optreed bij zitten, pijnlijke spierstijfheid, vertraagd bewegingspatroon, toegenomen zweet en speeksel aanmaak. Het starre uitdrukkingsloze gezicht valt op. Bij LO vind u het lodenpijpfenomeen. Aan welke diagnose denkt u? Wat si de behandeling?
Een pt krijgt een epileptische aanval: hij behoud het bewustzijn tijdens de kortdurende symmetrische spierschokken in de ledematen, met name armen en schouders. Dit gebeurt steeds in korte series achter elkaar. Hoe noem je deze aanvalsvorm?
Liquor bij bacteriële meningitis hoe ziet dat eruit?
- glucose verhoogd, eiwit verhoogd, duizenden leuko's
- glucose verhoogd, eiwit verlaagd, honderden leuko's
- glucose verlaagd, eiwit verhoogd, duizenden leuko's
- glucose verlaagd, eiwit verhoogd, honderden leuko's
- glucose verhoogd, eiwit verlaagd, duizenden leuko's
- glucose verlaagd, eiwit verlaagd, honderden leuko's
Wat is een betrouwbare maat om de ernst van licht diffuus schedel-hersenletsel in te kunnen schatten?
Acuut epiduraal hematoom, welk vat is de oorzaak?
- a. meningea media.
Neurofibroom in achterste schedelgroeve. Pt geeft aan onzeker te been te zijn. Heeft last van eenzijdige gehoorsvermindering en oorsuizen. welke zenuw is aangedaan?
Waar begint parkinson in het lichaam?
- symmetrisch in beide lichaamshelften
- in de beide voeten
- in een lichaamshelft
- beide handen
- in een lichaamshelft , begint vaak met een eenzijdige tremor
Chorea ontstaat NIET bij?
- bij erfelijke ziekte met autosomaal-dominante overerving
- bij ernstige hersenbeschadiging na hartstilstand.
- behandeling met fenothiazine als anti-emeticum
- te hoge dosering levodopa bij de ziekte.
NIET bij ernstige hersenbeschadiging na hartstilstand.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Fenothiazine#:~:text=De%20fenothiazines%20maken%20de%20grootste,mate%2C%20het%20maligne%20neuroleptisch%20syndroom.
De belangrijkste neveneffecten van fenothiazinederivaten, zoals extrapiramidale symptomen, worden verklaard door de hoge dichtheid van dopaminerge vezels in het corpus striatum en de substantia nigra.
https://www.ntvg.nl/artikelen/anti-emetica/volledig
Myasthenia gravis behandeld met middelen die:
- de beschikbaarheid van acetylcholine in synapsspleet verkleinen
- de beschikbaarheid van acetylcholine in synapsspleet vergroten
- de beschikbaarheid van glutamaat in synapsspleet vergroten
- de beschikbaarheid van glutamaat in synapsspleet verkleinen
Plotselinge hoofdpijn belangrijkste criteria?
pt presenteert zich met vooral proximale spierzwakte, trage en onvolledige motorische
ontwikkeling, cardiomyopathie en mentale
retardatie. Wat is de diagnose?
Bij dystrofische myotonie wordt er NIET gecontroleerd op?
- hartritmestoornissen
- voethefferszwakte
- cataract
- cystenieren
Amyotrofische lateraal sclerose
- waar zit het, wat is de aangedane lokatie?
- overleving?
- klachten?
- motorneuronen in de motorische kernen in de hersenstam en in de voorhoorn van het ruggenmerg als de centrale motorische neuronen aangedaan
- 3 jr
- Aanvankelijk is er meestal sprake van vage klachten zoals spierzwakte en moeheid, beginnend in één van de ledematen. Na enkele maanden volgen ook klachten in andere ledematen. Door verzwakking van de spieren worden eenvoudige handelingen zoals het opendraaien van een kraan of het traplopen, steeds moeilijker. Bij ongeveer een derde van de mensen beginnen de verschijnselen in mond en keel, met problemen met slikken. Een lichte verandering van de stem kan zich ook voordoen.
Pt heeft 's avonds bij het tv kijken na een drukke werkdag dat het ooglid zakt. De volgende dag is het weg om vervolgens weer terug te keren in de avond. In de loop van de maanden erna ontwikkelt ze Waar wijst dit op?
- typisch voor guillain barre
- de ooglidverzakking in de avond is een eerste presentatie van ms
- musculus oculus bulbaris atrofie
- nervus oculomotorius laesie
- tumor cerebrum
- tumor cerebellum
Wat geldt voor het akinetische mutisme:
- patiënt volgt de onderzoeker met de ogen
- toestand is irreversibel
- patient kan normaal denken en onthouden
- de onderliggende laesie zich in de hersenen bevindt.
pt kan nog wel met de ogen volgen, maar heeft een sterk gedaald bewustzijn.
Soms zie je het nog bij een ernstig frontaal letsel.
Met de wat ouderwetse term pseudobulbaire dysartrie wordt een spraakstoornis die gespannen en weinig gemoduleerd is, als van een robot bedoeld. Laesie bevindt zich in:
63 jr, moeite met lopen,. Na 10 min klapvoet links en ontstaat pijn in beide benen. Als ze gaat zitten verdwijnen de klachten wel. Als ze gaat staan niet.
hoe noem je dit fenomeen?
Een 61 jarige notarig krijgt plotseling last van een hangend ooglid rechts en dubbelzien. Bij onderzoek wijdere pupil rechts met minimale reactie op licht. Het rechter oog staat in de rechter hoek. Oorzaak?
- aneurysma van de a. communicans posterior
- neuritis retrobilbaris
- ponsinfact
- MG
Bij het blikken naar rechts ziet 24 jr, dubbelbeelden. Bij het afdekken van het linker oog verdwijnt het rechter dubbelbeeld. Oorzaak?
- functiestoornis van de m. rectus internus links
- functiestoornis van de m. rectus internus rechts
- functiestoornis van de m. rectus externus links
- functiestoornis van de m. rectus externus rechts
m rectus internus = m rectus medialis!!
Een leasie van de visuele cortex gaat gepaard met een stoornis van:
- het kleuren zien
- de visus
- de contrastgevoeligheid
- het gezichtsveld
Intracraniele drukverhoging kan niet ontstaan bij:
- thrombose in de sinus sagitalis superior
- tumor in het cerebellum
- SAB
- een tumor in de hypofyse
67 jarige man gaat naar de HA omdat zijn vrouw vindt dat hij weinig pit meer heeft. Moeilijk te verstaan. Kennis dacht aan de ziekte van alzheimer. Bij oriënterend onderzoek geen stoornis. Bij lichamelijk onderzoek valt op dat in staande en zittende houding het hoofd en de romp naar voren gebogen. Weinig wisselende gelaat, ooglidslag weinig frequent. Zacht en monotone stem:
waar is de stoornis gelokaliseerd?
Ptosis die niet opgeheven kan worden door naar boven te kijken. Oorzaak?
Uitstraling in het bovenbeen, een doof gevoel op het bovenbeen en een verlaagd kniepeesreflex past bij een radiculair syndroom van
Voor de juiste beoordeling van de pupilreacties:
- vanaf de zijkant in het oog schijnen
- recht in het oog schijnen
- vanaf boven in het oog schijnen
- vanaf onderin het oog schijnen
- vanaf de zijkant in het oog schijnen
Een patiënt met plotselinge, hevige hoofdpijn moet naar het ziekenhuis vanwege kans op SAB. Verwijzing is niet noodzakelijk als:
- hoofdpijn ontstaat binnen enkele uren.
- hoofdpijn ontstaat binnen minuten
44 jarige kok, vervelende hoofdpijn, 4 dagen per week aanwezig, 2 dagen in werk belemmerd. Pijn zit boven de ogen. Klemmend en borend. Oorzaak?
- spierspanningshoofdpijn
- migraine
- arteriitis temporalis
- cluster hoofdpijn
(geen migraine, want geen misselijkheid, braken, geen arteriitis)
Wanneer ontstaat in de zwangerschap spina bifida aperta?
- 1e maand
- 4e maand
- 7e maand
- 9e maand
Hoe wordt de ontwikkeling van achterstand van het kind uitgedrukt?
Pt wordt misselijk, zweet en raakt buiten bewustzijn. De armen en benen schokken enkele keren en er loopt urine in de broek. Er is geen tongbeet. Wat is de diagnose?
- vasovagale syncope
- epileptisch insult complexe type
- epileptisch insult partiele type
- absence
60 jr, plts braken en suffer. Heftige duizeligheid. Praat onduidelijk. Moeite met evenwicht moet zich vasthouden. Localisatie?
- hematoom in cerebellum
- BPPD
- intoxicatie met antihypertensiva
- neuritis vestibularis
Het lacunair infarct gaat gepaard met een puur motor stroke ofwel samen met:
uitval gezichtsveld
taalstoornis
voorkeurstand van de ogen.- een gevoelstoornis
uitval gezichtsveld
taalstoornis
voorkeurstand van de ogen.
https://www.hersenletsel-uitleg.nl/soorten-hersenletsel-hersenaandoeningen/hersenletsel-door-cva-beroerte-bloeding-of-infarct1/herseninfarct/lacunair-infarct
Wervelkanaalstenose is meestal gevolg van: kies de 2 juiste opties:
- congenitale vernauwing in combinatie met artrose
- protrusie van tussenwervelschijf
hematoom mediaal van de fascie
breuk in de processus spinosi
trauma
hematoom mediaal van de fascie
breuk in de processus spinosi
trauma
- congenitale vernauwing in combinatie met artrose
- protrusie van tussenwervelschijf
76 jarige vrouw, heftige pijn in linker arm, wordt wakker van een witte en koude arm. Oorzaak?
- amyotrofisch syndroom
- afsluiting a. brachialis
- radiculitis
Pijn, straat uit tot in de grote teen, rechter been. Welke zenuwwortel is aangedaan?
21 jarige, geheugenstoornis, sinds 2 weken. Geen trauma gehad. Oorzaak? Kies de 2 antwoorden
1. Subcorticale Dementie
2. Dissociatieve amnesie
3. Ziekte van Alzheimer
4. Psychogene amnesie
Voor de behandeling van MS met intraveneuze corticosteroiden geldt dat:
- deze gecontraindiceerd is bij ontstekingshaarden in het ruggenmerg
- het nuttige effect ervan op lange termijn overtuigend is aangetoont.
- recente uitvalsverschijnselen gemiddeld sneller afnemen dan zonder behandeling
- Herstel niet alleen sneller, maar ook volledige is dan zonder behandeling
Tot de mogelijke uitingen van een partieel complexe epileptische aanvallen behoort niet:
- met hand over een knie wrijven
- gericht lichamelijk geweld tegen een ander
- smakken
- herhaalde bewegingen.
Een man zakt plots door de benen. Enkele trekkingen en gedurende een minuut niet aanspraken op pijnprikkels. Welke diagnose kan niet?
- TIA
- collaps (flauwvallen)
- epileptisch insult
- hartritmestoornissen
Poliomyelitis is een virusinfectie die gekenmerkt wordt door?
meest betrouwbare maat voor de ernst van de hersenschudding (bewustzijnsverlies zonder focale uitvalsverschijnselen) is:
Een peuter rolt van de trap. Even stil en daarna huilen. Daarna stil maar wel geprikkeld. Na 2 uur is hij suf, huilerig, pijnlijk, bleek en niet symmetrische bewegingen. welk AO vraag je aan en waarom?
Door welke trias kenmerkt een normal pressure hydrocephalus zich?
Voor MS geldt als regel:
- dat de ziekte vrijwel alleen in streken met een gematigd klimaat voorkomt
- dat de ziekte vrijwel alleen in streken met een tropisch klimaat voorkomt
- dat de ziekte vrijwel overal voorkomt ongeacht klimaat
Kies het juiste alternatief
patiënten met een TIA:
- jonger dan 40 vaak agv embolie van het hart
- jonger dan 40 vaak agv embolie van de halsslagaderen
- ouderen vaak agv het foramen ovale
Linkszijde hemiplegie als enige verschijnsel bij een pt. Wat is de oorzaak?
- perforerend infarct van a basilaris
- perforerend infarct van a cerebri posterior
- perforerend infarct van a cerebri media
Uitstraling pijn naar de gehele been. Bij onderzoek mn paravertebraal pijn. Hij heffen pijn in de rug. Geen parese, sens stoornis, of reflex afwijkingen.
Oorzaak?
Intracerebrale hematomen die spontaan ontstaan kunnen niet afkomstig zijn van:
- een ruptuur van de a. meningea media
- basilaire aneurysma ruptuur
- arterio veneuze malformatie laesie
- cavernoom
- cerebrale amyloide angiopathie afzetting
extra info:
https://nl.qwe.wiki/wiki/Intracranial_aneurysm
Een pt met een SAB van de a. cerebri media krijgt na operatie verlaagd bewustzijn. Oorzaak?
- intracerebraal hematoom
- subduraal hematoom
- hydrocephalus
- hersenoedeem
Hoe behandel je carpaal tunnel syndroom in de zwangerschap?
Pt met tintelingen in de voeten, moeite met traplopen an week kan hij niet uit de stoel opstaan. En armen niet gebruiken. Parese van armen en benen, sens stoornis, totale areflexie. Diagnose?
- guillain barre
- chronische polyneuropathie
- motorische voorhoorncellen laesie
- guillain barre
23 jarige student, griep, malaise, spierpijn, hij valt van trap, zwakte bovenbeenspieren. Strijken onder de voetzool levert gevoelsverlies op en een indifferente reactie. Diagnose?
Een pt komt met op de huid symmetrisch gelokaliseerde erythemateuze of livide atrofische maculae , spierzwakte en pijn in de beide bovenarmen en een hoge activiteit van het CK in het serum. Handen zijn wat gezwollen en de vingers verkleurd. Ook in de borststreek is het rood. Oorzaak?
- inclusion body myositis
- dermatomyositis
- polymyositis met collagenose
- polymyositis zonder collagenose
- geen inclusion body myositis
- wel dermatomyositis
- geen polymyositis met / zonder collagenose.
verschil tussen dermatomyositis en polymyositits is dat er bij DM wel huidafwijkingenvoorkomen en bij PM niet!
73 jr vrouw moeite met spreken, verslikken, struikelt bij lopen, atrofische tong, onwillekeurige bewegingen, spierrekkingsreflexen hoog, VZR volgens babinski.Oorzaak?
- MS
- Cervicale spondylotische myelopathie
- dyastrofia myotonica
- ALS
60 jarige man, geleidelijk toenemend tintelingen. Breid langzaam uit, afwezige apr, lage Kpr. Er bestaat:
- verworven polyneuropathie
- MS, secundair progressief
- primair progressieve multiple sclerose
- erfelijke polyneuropathie.
- verworven polyneuropathie
De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:
- Een unieke studie- en oefentool
- Nooit meer iets twee keer studeren
- Haal de cijfers waar je op hoopt
- 100% zeker alles onthouden