Woordenschat - Kwaliteitskaarten woordenschat

18 belangrijke vragen over Woordenschat - Kwaliteitskaarten woordenschat

Waar kan nog winst worden geboekt ten aanzien van woordenschatonderwijs?

Winst kan worden behaald door woordenschatonderwijs in te bedden in het zaakvakonderwijs. Woorden worden vooraf uit tekst gehaald en vooraf uitgelegd. Zo kunnen de leerlingen tekst beter begrijpen. Voorbewerken valt dan samen met introductie van de les, semantiseren met uitleg van de nieuwe stof, consolideren met bijvoorbeeld het lezen van een tekst en de controle met het beantwoorden van vragen naar aanleiding van de tekst.

Fase 1: voorwerken. Waar moet je op letten?

1. Leerlingen betrokken en ontvankelijk maken voor de te leren woorden
2. Aansluiten bij voorkennis en aanhaakpunten activeren in het netwerk van de

woordenschat van de leerlingen

Woordenschat wordt ook wel vergeleken met een netwerk. Waarom?

Woordenschatuitbreiding = netwerkopbouw. Woorden zijn niet los van elkaar, maar in een hecht netwerk van woorden, betekenissen en betekenisverbindingen opgeslagen.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

Label en concept -> wat wordt daarmee bedoeld?

Een woord wordt ook label genoemd en de betekenis van een woord is een concept: een brokje kennis. Bijvoorbeeld het label is ‘appel’ en het concept daarvan is ‘rood’, ‘groen’, ‘sappig’, ‘schil’, ‘fruit’, ‘eten’, etc.

Wat wordt bedoeld met 'Veel leerlingen hebben vaak wel al concepten, maar missen het label nog.'

Leerlingen hebben nog geen woorden voor dingen die ze bijvoorbeeld hebben waargenomen. Een voorbeeld: een kind zit al zijn hele leven elke dag in de vensterbank thuis. Op school wordt het woord vensterbank geleerd en opeens weet hij het woord (label) voor het concept dat hij al had

Woordspin, woordparachute, woordkast en woordtrap: leg uit

  • Woordparachute: bovenaan parachute komt categorienaam en daaronder hangen de woorden die daarbij thuishoren (bijv.: vervoersmiddelen: auto, fiets etc.)
  • Woordkast: in een woordkast kunnen tegenstellingen staan of ie er de mogelijkheid om bijbehorende kenmerken op te sommen en een duidelijke plek te geven. (bijv.: dag - nacht of cultuur - natuur)
  • Woordtrap: in een trap worden woorden gerangschikt langs een bepaalde dimensie. Bijv. grootte (vijver, meer, zee, oceaan), frequentie (nooit, soms, geregeld, vaak, altijd) of rangschikken in de tijd (afscheid nemen, vertrekken, op weg zijn, aankomen).

Hoe consolideer je succesvol als docent?

  1. Beschik over een uitgebreid repertoire aan spelletjes en werkvormen
  2. Laat net uitgelegde woroden vaak terugkomen in je eigen taalgebruik
  3. Een woordmuur maken waar leerlingen op kunnen afkijken tijdens deze fase

Noem de drie kwaliteitscriteria voor consolideren

  1. Woorden en betekenissen (label en concepten) net zo lang herhalen totdat alle leerlingen het kennen
  2. Woorden en betekenissen veel en gevarieerd herhalen
  3. Woorden en betekenissen zichtbaar aanwezig laten zijn in de klas

Controleren op de korte termijn heeft veel weg van..

Controleren op korte termijn
  • De observaties van docent tijdens of direct na semantiseren / consolideren: nagaan dus of woorden zijn begrepen en tot hoever ze al zijn ingeslepen. Meer herhaling nodig? Nieuwe woorden aanbieden? Pas stoppen als iedereen woorden en betekenissen kent.

Op welke drie manieren (tijden) kan je controleren?

1 Korte
2. Middellange
3 Lange termijn

Controleren op middellange termijn. Wat houdt dat in?

  • Controleren aan het einde van een week / einde van een thema
  • Zijn de leerdoelen behaald? Kennen alle individuele leerlingen de woorden en betekenissen? -> toetsresultaten per leerling registereren. Wat is het effect van dit woordenschatonderwijs geweest?
  • Gebeurt nu nog te vaak dat blijkt dat enkele leerlingen nog een onvoldoende halen en docent toch doorgaat met volgende thema -> er moet juist dan nog meer geconsolideerd worden -> herhalen herhalen herhalen.

Wat houdt controleren op lange termijn in?

  • Controle na aantal weken / maanden -> kan prima steekproefsgewijs

Wat wordt bedoeld met de opklimmende moeilijkheidsgraad bij de fase controleren?

  • van mondeling naar schriftelijk
  • van passief naar actief gebruik
  • van oppervlakkige naar diepere woordkennis
  • van contextrijk (met plaatjes, in complete tekst) naar contextarm taalaanbod (losse zinnen)

Waarom is woordenschatuibreiding niet alleen geslaagd als een leerling het woord zelf reproduceert?

  • Passieve beheersing is eerste belangrijke stap van woordkennis
  • Veel te vaak wordt nog gedacht dat woordkennis alleen is uitgebreid als leerling het woord zelf reproduceert -> foute gedachte

Diepe woordkennis vereist veel meer van leerlingen, ze moeten namelijk:

  • de betekenis van gevraagde woord heel goed kennen
  • kunnen reflecteren op eigen kennis van het gevraagde woord
  • toevallige, persoonlijke en contextgebonden betekenisaspecten kunnen onderscheiden van de contextonafhankelijke, algemene definiërende kenmerken
  • de kennis van het woord in een korte, krachtige zin (of paar zinnen) correct kunnen verwoorden

Wat is een curriculumonafhankelijke toets en waarom kan die goed gebruikt worden bij woordenschatonderwijs?

  • Vraag die blijft hangen na onderwijs: kennen de leerlingen wel genoeg woorden? Dat kun je toetsen met een curriculumonafhankelijke toets zoals CITO-leeswoordenschattoets. Wel veel kritiek op de woorden: waarom moeten leerlingen ‘de ploeg’ leren kennen? Komt omdat woorden steekproefsgewijs zijn geselecteerd -> zo’n soort woord vertegenwoordigd een bepaalde groep woorden.

Wat is de meest gehoorde kritiek op de curriculumonafhankelijke toetsen?

  • Curriculumonafhankelijke toetsen geven geen inzicht in de geleidelijke opbouw van woordkennis: alleen onderscheid tussen wel of niet gekend. De vraag: hoe goed worden woorden gekend? wordt ongenuanceerd beantwoord: het is goed of fout.
  • Ook veel kritiek op gekozen woorden

Benoem de vijf kwaliteitscriteria voor een docent om mee rekening te houden tijdens de vier-takt fase controleren

  1. Toetsen moet op korte, middellange en lange termijn
  2. Eerst passieve kennis controleren, dan pas actief woordgebruik
  3. Afhankelijk van leerdoel wordt passief/ actief, mondeling/ schriftelijk, oppervlakkig/ dieper en contextafhankelijk en contextonafhankelijk getoetst
  4. Trek consequenties uit toetsresultaten voor je onderwijs
  5. Bij toetsen drie kernvragen beantwoorden:
1. Wat toets ik?
2. Waarom toets ik?
3. Wat doe ik met de resultaten?

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo