Marktvormen algemeen

23 belangrijke vragen over Marktvormen algemeen

1. Op een markt van monopolistische concurrentie geldt voor een individuele onderneming de bovenstaande situatie..
Hoeveel eenheden zal deze onderneming aanbieden als hij streeft naar maximale winst.
  1. OA
  2. OB
  3. OD

A. De maximale winst vind je bij het snijpunt waar MO = MK. Dat zit op lijnstuk OA. Je ziet hier ook dat er in dit geval geen spraken is van winst, maar dat de opbrengst GO gelijk is aan GTK. Tcoh is dit het beste punt, want op alle ander punten op de GO-lijn lijdt de ondernemer verlies.

2. Bereken bij hoeveel stuks het bedrijfsoptimum ligt, als verder ook gegeven is dat TCK = 60.
  1. 2
  2. 3
  3. 4

C.

3. Een oligopolist overweegt een prijsverhoging door te voeren en verwacht dat zijn concurrenten zijn prijsverhoging niet zullen volgen. Wat mag de oligopolist verwachten ten aanzien van zijn afzet?
  1. Zijn afzet verandert niet, zijn omzet wel.
  2. Zijn afzet daalt relatief sterk.
  3. Zijn afzet en omzet dalen weinig.

B. Als de oligopolist als enige zijn prijzen verhoogt, verliest hij direct flink marktaandeel aan de andere oligopolisten. Zijn afzet -en ook zijn omzet- daalt flink.
  • Hogere cijfers + sneller leren
  • Niets twee keer studeren
  • 100% zeker alles onthouden
Ontdek Study Smart

4. Van welke marktvorm is bovenstaande voorbeeld sprake? En waarom?
  1. Van monopolie, want de prijs is een gegeven.
  2. Van monopolistische concurrentie, want het zijn heterogene goederen die voor een vaste prijs geleverd worden.
  3. Van oligopolie, want er zijn prijsafspraken gemaakt.

B. Er is sprake van monopolistische concurrentie.
Het gaat om heterogene goederen en er zijn ook veel aanbieders (adviesdiensten).

5. Drie medewerkers moeten per week een aantal adviezen verstrekken om ervoor te zorgen dat alle kosten van het productieproces worden gedekt (break-even point).
Hoeveel adviezen moeten deze drie medewerkers per week geven?
  1. 80
  2. 88
  3. 104

C. De constante kosten zijn € 10.000 per week.
Drie werknemers is 3 * 1.000 aan variable kosten = 3.000.
Totale kosten zijn samen 13.000.
De advies prijs is 125. Dus 13.000 / 125 = 104

6. Stel dat het aantal medewerkers toeneemt van 5 naar 6. Bereken de extra kosten (marginale kosten) per advies.
  1. 40
  2. 50
  3. 75

B. De stijging van de variabele kosten = toename marginale kosten = 1.000.
Aantal extra uitgebrachte adviezen is 20. Marginale kosten = 1000/20 =50.

7. De kostprijs voor één verstrekt advies moet zo laag mogelijk zijn. Bereken hoeveel medewerkers het bureau in moet zetten om dit te realiseren.
  1. 4
  2. 5
  3. 6

C.

8. Het blijkt dat het verband tussen het aantal ingezette medewerkers en het bemiddelde aantal geleverde adviezen niet regelmatig is.
Hoe wordt het verloop van een dergelijk productieproces in de economie genoemd?
  1. Productie volgens de wet van de optimale gemiddelde productie.
  2. Productie volgens de wet van de proportionele productie.
  3. Productie volgens de wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten.

C. Productie volgens de wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten

9. In welke sector vinden de activiteiten van dit adviesbureau plaats en waarom?
  1. In de secundaire sector: er wordt gebruikgemaakt van de productiefactoren arbeid en kapitaal en er zijn proportioneel variabele kosten.
  2. In de tertiaire sector: het betreft een commerciële dienstverlening.
  3. In de quartaire sector: het betreft adviezen op juridisch en fiscaal gebied.

B.
In de tertiaire sector: het betreft een commerciële dienstverlening.

10. De ondernemer streeft naar maximale winst. Welke hoeveelheidzal deze ondernemer aanbieden bij de evenwichtsprijs van  €4,-?
  1. 2.000 kg
  2. 3.500 kg
  3. 4.000 kg

C. Je kijkt naar de onderste grafiek: op de verticale lijn staat de prijs weergegeven. Bij een prijs van €4 trek je een horizontale lijn. Bij het punt waard deze lijn (=MO-lijn, marginale opbrengsten) de MK-lijn snijdt, is de winst maximaal. De winst is namelijk maximaal waar MO = MK.

11. Bij welke hoeveelheid bereikt deze ondernemer zijn bedrijfsoptimum c.q. optimale productie.
  1. 2.000 kg
  2. 3.500 kg
  3. 4.000 kg

B. Het bedrijfsoptimum is het punt waar de gemiddelde totale kosten (GTK) het laagst zijn, dus de kostprijs per product het laagst. Dat vind je in de tweede grafiek bij een productiehoeveelheid van 3500 kg.

12. Welke hoeveelheden zijn bij de evenwichtsprijs van €4 voor de onderneming de break-even hoeveelheden?
  1. 2.000 kg en 5.000 kg
  2. 2.000 kg en 3.500 kg
  3. 3.500 kg en 4.000 kg

A. Bij het break-even point (BEP) zoek je waar de gemiddelde opbrengst (GO) = gemiddelde totale kosten (GTK). Dus GO= GTK. Dat vind je bij de productie hoeveelheden van 2000 en 5000 kg. Je gaat dus van uit dat €4 de GO is.

13. De lijnen GTK en GVK komen steeds dichter bij elkaar. Wat is de oorzaak hiervan?
  1. De werking van de wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten.
  2. De daling van de gemiddelde constante kosten bij toename van de productie.
  3. De meer dan evenredig stijgende marginale kosten bij toename van de productie.

B. De constante kosten per product worden steeds lager naarmate de productie toeneemt. De constante kosten blijven gelijk, maar je kunt deze constante kosten bij een grotere productie over steeds meer producten verdelen.

14. De overheid is niet te vreden met de ontstane evenwichtsprijs en stelt een maximumprijs vast van €3.
Wat is hiervan het gevolg met betrekking tot vraag en aanbod op de gehele markt.
  1. Er ontstaat een aanbodtekort van 2 mil kg.
  2. Er ontstaat een vraag tekort van 1 mil kg.
  3. Er ontstaat een vraag overschot van 2 mil kg.

A.

16. Uit bovenstaande grafiek valt op te maken dat hier sprake is van de marktvorm van volledige vrije mededinging.
Waaruit blijkt dit?
  1. Uit het samenvallen van de MO- en de GO-curve.
  2. Uit het gelijke startpunt van de MK- en de GVK curve.
  3. Uit het ontbreken van een minimaal aan te bieden hoeveelheid.

A.
Uit het samenvallen van de MO- en de GO-curve.

17. De kostencurven zijn niet rechtlijnig ingetekend. Dit komt omdat een bepaalde wet van toepassing is. Op grond van welke wet lopen de kostencurven niet lineair?
  1. De wet van vraag en aanbod.
  2. De wet van het afnemende grensnut.
  3. De wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten.

C. De wet van de toe- en afnemende meeropbrengsten.

18. Boven welke omzet begint de onderneming winstgevend te worden?
  1. Boven 6.090
  2. Boven 8.400
  3. Boven 10.890

B.

19. Bij een toenemende hoeveelheid nadert de curve van de GVK steeds dichter de curve van de GTK. Wat is hiervan de oorzaak?
  1. De constante kosten dalen per eenheid.
  2. De voortdurende daling van de meer opbrengsten.
  3. De variabele kosten nemen meer dan evenredig toe.

A. De constante kosten dalen per eenheid.

21. De ondernemer streeft naar maximale totale winst. Hoe groot is zijn maximaal mogelijke winst?
  1. € 2.610
  2. € 3.040
  3. € 5.800

B. € 3.040
Maximale winst vind je bij het snijpunt MO = MK. Dat is op het lijnstuk OD.
De P op dat punt = 4.20
De GTK op dat punt zijn 3.40 en het verschil is 0.80 * 3.800 = 3.040

22. Door marktomstandigheden daalt de marktprijs zo sterk dat de ondernemer verlies lijdt. Hij blijft desondanks toch aanbieden. Tot welke prijs blijft deze ondernemer aanbieden?
  1. Tot € 1.30
  2. Tot € 2.10
  3. Tot € 3.30

B. Tot een prijs van € 2.10 blijft het interessant om aan te bieden. Bij een prijs tussen de € 2.10 tot € 3.40 lijdt de ondernemer verlies, maar krijgt hij in ieder geval een gedeelte van de constante kosten terug.
Bij een prijs boven de € 3,40 begint de ondernemer winst te maken.

23. Uit de economische theorie is bekend dat een monopolist in feite geen aanbodfunctie heeft. OM deze reden wordt bij de monopolist gesproken over een afzetfunctie. Welke lijn stellen we hierbij gelijk aan deze afzetfunctie?
  1. De lijn van de gemiddelde opbrengsten.
  2. De lijn van de marginale opbrengsten.
  3. De lijn van de marginale kosten

A.
De lijn van de gemiddelde opbrengsten.

24. De total kostenfunctie luidt TK = 8*Q + 40.000.
Wat kan met betrekking tot deze kostenfunctie voor elke waarde van Q worden opgemerkt?
  1. De gemiddelde totale kosten zijn altijd 12.
  2. De gemiddelde variable kosten zijn altijd 0,5.
  3. De marginale kosten zijn altijd 8.

C. De marginale kosten zijn altijd 8.

25. In plaats van te streven naar maximale totale winst kan de monopolist ook kiezen voor een maximale omzet.
Bereken het bedrag van de maximale omzet.
  1. € 800.000
  2. € 1.280.000
  3. € 2.000.000

C.

De vragen op deze pagina komen uit de samenvatting van het volgende studiemateriaal:

  • Een unieke studie- en oefentool
  • Nooit meer iets twee keer studeren
  • Haal de cijfers waar je op hoopt
  • 100% zeker alles onthouden
Onthoud sneller, leer beter. Wetenschappelijk bewezen.
Trustpilot-logo